Parketnummer: 20-000414-05
Uitspraak : 23 januari 2006
TEGENSPRAAK
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank 's-Hertogenbosch van 15 november 2004 in de strafzaak met parketnummer 01-020167-04 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1973,
wonende te [woonplaats], [adres].
De verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het gerechtshof het vonnis van de eerste rechter integraal zal bevestigen.
De verdediging heeft het hof verzocht verdachte te ontslaan van alle rechtsvervolging.
Aan verdachte is tenlastegelegd dat hij op of omstreeks 5 oktober 2003 te Eindhoven opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer]), heeft geslagen/gestompt, waardoor deze [slachtoffer] letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat hij op 5 oktober 2003 te Eindhoven opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer]), heeft geslagen, waardoor deze [slachtoffer] letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat deze daarvan wordt vrijgesproken.
Door het hof gebruikte bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkort arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort arrest. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort arrest gehecht.
Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de
feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
Strafbaarheid van het feit/de dader
Ten aanzien van de strafbaarheid van het feit en van de dader is van de zijde van de verdachte een beroep gedaan op noodweer, subsidiair op noodweerexces. Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Uit de onderzoeken ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep en de processtukken is komen vast te staan dat:
* verdachte op de bewezenverklaarde dag als portier werkzaam was en bij de toegangsdeur van een uitgaansgelegenheid stond;
* aangever [slachtoffer] door verdachte de toegang tot de uitgaansgelegenheid was geweigerd omdat het vermoeden bestond dat hij onder invloed verkeerde;
* aangever [slachtoffer] hierop alsnog probeerde de uitgaansgelegenheid te betreden door recht op verdachte af te komen en - zoals verdachte ter terechtzitting in hoger beroep heeft verklaard - door hem heen te lopen;
* verdachte aangever [slachtoffer] heeft tegengehouden waarop [slachtoffer] begon te schreeuwen en racistische opmerkingen naar verdachte riep;
* [slachtoffer] telkens opnieuw trachtte de uitgaansgelegenheid binnen te gaan terwijl aangever dit kon voorkomen door [slachtoffer] telkens weg te duwen;
*[getuige 1], de vriendin van aangever [slachtoffer], heeft verklaard dat [slachtoffer] tamelijk veel had gedronken en flink aangeschoten was;
* getuige [getuige 2] ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 9 januari 2006 heeft verklaard dat aangever [slachtoffer] zichtbaar onder invloed van verdovende middelen was;
* aangever [slachtoffer] op een gegeven moment opnieuw op verdachte af kwam waarbij hij heel plotseling met zijn rechterhand uithaalde naar het gezicht van verdachte;
* verdachte met zijn linkerhand de slag van [slachtoffer] opving en hierop direct met zijn rechterhand aangever [slachtoffer] éénmaal sloeg, waardoor [slachtoffer] werd verwond aan zijn lip.
De verdediging heeft primair aangevoerd dat verdachte heeft gehandeld uit noodweer omdat hij zich moest verdedigen tegen een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanval door [slachtoffer] die verdachte in het gezicht probeerde te slaan. Subsidiair stelt de verdediging zich op het standpunt dat sprake is van noodweerexces. In beide gevallen zou dit moeten leiden tot ontslag van rechtsvervolging.
Het hof is van oordeel dat door plotseling uit te halen naar het gezicht van verdachte sprake is van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding door [slachtoffer] jegens verdachte. Het hof is echter van oordeel dat het geven van een klap in het gezicht van [slachtoffer] voor verdachte niet de enige mogelijkheid was om zich te verdedigen. Naar het oordeel van het hof stonden verdachte andere, minder ingrijpende mogelijkheden van verweer ten dienste. Verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 9 januari 2006 dienaangaande verklaard dat hij [slachtoffer] opnieuw had kunnen wegduwen of dat hij [slachtoffer] had kunnen vastgrijpen bij zijn linkerarm of middel om hem onder controle te brengen. Het hof is aldus van oordeel dat het geven van de klap aan [slachtoffer] niet noodzakelijk was voor de verdediging en verdachte aldus de grenzen van de noodzakelijke verdediging heeft overschreden. Het beroep op noodweer faalt derhalve.
Ten aanzien van het beroep op noodweerexces is het hof van oordeel dat op grond van bovengenoemde feiten en omstandigheden aannemelijk is geworden dat bij verdachte door de ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding, in aanmerking genomen het daaraan voorafgaande gedrag van [slachtoffer], een dusdanige hevige gemoedsbeweging is ontstaan dat verdachte de grenzen van de noodzakelijke verdediging heeft overschreden door [slachtoffer] een klap te geven. Het hof zal derhalve het beroep op noodweerexces honoreren en verdachte ontslaan van alle rechtsvervolging.
Vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en doet opnieuw recht.
Verklaart, zoals hiervoor overwogen, wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart dat het bewezenverklaarde oplevert: mishandeling.
Verklaart verdachte met betrekking tot het feit niet strafbaar.
Ontslaat verdachte met betrekking tot dat feit van alle rechtsvervolging.
Aldus gewezen door
mr. A.C. Otten, voorzitter,
mr. J.A. van Zon en mr. M.A.M. Wagemakers, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. B.M. Hoekstra, griffier,
en op 23 januari 2006 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. M.A.M. Wagemakers is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
- 4 - 20-000414-05