Parketnummer: 20-003922-03
Uitspraak : 23 januari 2006
TEGENSPRAAK
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Breda van 8 juli 2003 in de strafzaak met parketnummer 02-030218-01 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1949,
wonende te [woonplaats], [adres].
De verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het gerechtshof het vonnis van de eerste rechter zal vernietigen, bewezen zal verklaren hetgeen onder 1 en 2 is tenlastegelegd, en verdachte zal veroordelen tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden met een proeftijd van 2 jaar, en een taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van 180 uren, subsidiair 90 dagen.
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
1. hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 september 1996 tot en met 30 juni 2000 te Woudrichem en/of te Groningen, in elk geval in Nederland, (telkens) met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen (telkens) door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door een of meer listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen en/of de USZO (Uitvoeringsinstelling Sociale Zekerheid voor Overheid en Onderwijs) heeft bewogen tot de afgifte van een hoeveelheid geld, in elk geval van enig goed, hebbende verdachte (telkens) met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid
- (onder meer) op of omstreeks 10 juli 1998 op de/het formulier(en) "Opgave werk en sollicitaties" en/of "Wijzigingen Opgave werk en sollicitaties" vermeld dat zijn bruto-inkomsten bij werkgever [bedrijf] fl.2.317,05 bedroegen, terwijl hij, verdachte, in werkelijkheid meer inkomsten genoot en/of niet in dienst was van [bedrijf] en/of
- op dat/die formulier(en) vermeld (door het plaatsen van een handtekening) dat hij, verdachte, dat formulier volledig en naar waarheid had ingevuld en/of
- de/het formulier(en) "Opgave werk en sollicitaties" en/of "Wijzigingen Opgave werk en sollicitaties" vervolgens naar de USZO verstuurd en/of
- (als bijlage) een salarisspecificatie over juni 1998 naar de USZO verstuurd als ware hij, verdachte, als werknemer en/of onder personeelsnummer [nummer] in dienst van [bedrijf] en/of als ware zijn bruto salaris fl. 2.317,05 en/of
- zich jegens de USZO en/of het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen (telkens) is blijven voordoen als werknemer (in dienst van [bedrijf]) en/althans als rechthebbende op een loonsuppletie op grond van het Besluit Werkloosheid onderwijs- en onderzoekpersoneel en/of bij de USZO en/of het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen (telkens) de indruk in stand heeft gehouden dat hij de kwaliteit van werknemer en/althans rechthebbende als vorenbedoeld genoot en/of
- zich (aldus) (telkens) gepresenteerd/voorgedaan als werknemer (in dienst van [bedrijf]) en/althans als rechthebbende op een loonsuppletie op grond van het Besluit Werkloosheid onderwijs- en onderzoekpersoneel, waardoor het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen en/of de USZO (Uitvoeringsinstelling Sociale Zekerheid voor Overheid en Onderwijs) (telkens) werd(en) bewogen tot vorenomschreven afgifte.
2. hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 juli 2000 tot en met 16 juli 2001 te Woudrichem, in elk geval in Nederland, in strijd met een hem bij of krachtens wettelijk voorschrift, te weten artikel 11 van het Besluit Werkloosheid onderwijs- en onderzoekpersoneel (BWOO), althans enig wettelijk voorschrift, opgelegde verplichting, opzettelijk heeft nagelaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken, zulks terwijl dit feit kon strekken tot bevoordeling van zichzelf of een ander, terwijl verdachte wist, althans redelijkerwijze moest vermoeden dat die gegevens van belang waren voor de vaststelling van verdachtes of eens anders recht op een verstrekking of tegemoetkoming, te weten loonsuppletie, althans een BWOO-uitkering, dan wel voor de hoogte of de duur van die verstrekking of tegemoetkoming, immers heeft verdachte (telkens) opzettelijk nagelaten tijdig aan de USZO (Uitvoeringsinstelling Sociale Zekerheid voor Overheid en Onderwijs) en/of het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen te melden/door te geven dat hij, verdachte, in werkelijkheid (al vanaf 1 juni 1995) directeur (niet in loondienst) was van [bedrijf] en/of niet in dienstbetrekking stond met en/of niet in loondienst was van [bedrijf] en/of dat in werkelijkheid geen sprake was van een arbeidsovereenkomst tussen hem, verdachte, en [bedrijf] en/of hij, verdachte, in werkelijkheid meer inkomsten (in de vorm van een rekening-courant) had genoten dan hij, verdachte, aan de USZO en/of het Ministerie van OCW had doorgegeven/gemeld.
Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Het hof is van oordeel dat bij gebrek aan voldoende wettige bewijsmiddelen niet kan worden bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, zodat deze daarvan wordt vrijgesproken. Het hof komt tot deze beslissing op grond van het volgende.
Uit de inhoud van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting is af te leiden dat verdachte de besloten vennootschap [bedrijf] heeft opgericht teneinde voor zijn werkzaamheden als makelaar een dienstverband te creëren, waarmee hij zijn aanspraak op loonsuppletie, welke hij ontving sinds 1992, ook onder de werking van het Besluit Werkloosheid onderwijs- en onderzoekpersoneel (BWOO) zou kunnen continueren.
Het hof is van oordeel dat de constructie die verdachte voor dat doel heeft gebezigd, waarbij hij - kort gezegd - enkel formeel, maar niet materieel, de zeggenschap van de algemene vergadering van aandeelhouders met betrekking tot zijn handelen als bestuurder van [bedrijf] in handen van derden heeft gelegd, niet voldoet aan de eisen die het BWOO stelt aan een dienstbetrekking, zodat verdachte geen aanspraak had op loonsuppletie krachtens het BWOO.
Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting blijkt voorts dat verdachte zijn plan om een bedrijf te starten, waarbij hij zelf in dienst zou kunnen treden zodat hij toch een uitkering kon blijven ontvangen, aan de notaris heeft voorgelegd die dit een ongebruikelijk plan vond maar het juridisch wel mogelijk achtte. Ook heeft verdachte zich met betrekking tot advies en uitvoering van deze constructie gewend tot een kennis/vriendin, mevrouw [betrokkene ], werkzaam geweest onder meer als directeur [bedrijf 2] te Gorinchem en hoofd P & O bij de gemeente [gemeente], die vond dat de constructie op het randje zat, maar door zelf aan de constructie mede te werken, kennelijk geen reden zag verdachte de constructie te ontraden. Verdachte zelf heeft steeds verklaard zich niet bewust te zijn met deze constructie wederrechtelijk te hebben gehandeld.
Onder deze omstandigheden acht het hof het voor het tenlastegelegde misdrijf van oplichting vereiste oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen niet bewijsbaar, hetgeen moet leiden tot vrijspraak van hetgeen onder 1 is tenlastegelegd.
Gelet op de omstandigheid dat verdachte zich niet bewust is geweest dat de door hem gekozen constructie niet zou kunnen leiden tot het aannemen van een dienstbetrekking in de zin van het BWOO op grond waarvan loonsuppletie zou kunnen worden toegekend, kan niet worden bewezen dat verdachte het verstrekken van de benodigde gegevens op grond van artikel 11 BWOO opzettelijk heeft nagelaten, zodat verdachte ook van het onder 2 tenlastegelegde dient te worden vrijgesproken.
Voor het in de tenlastelegging onder 1 en 2 opgenomen verwijt dat verdachte meer inkomsten zou hebben genoten dan opgegeven/doorgegeven aan de USZO is naar het oordeel van het hof evenmin bewijs aanwezig.
Vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en doet opnieuw recht.
Verklaart niet bewezen, dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij.
Aldus gewezen door
mr. A.C. Otten, voorzitter,
mr. J.A. van Zon en mr. M.A.M. Wagemakers, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. B.M. Hoekstra, griffier,
en op 23 januari 2006 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. M.A.M. Wagemakers is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
- 4 - 20-003922-03