ECLI:NL:GHSHE:2005:BN3786

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
20 januari 2005
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
02/03757
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • P.J.M. Bongaarts
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring van bezwaarschrift inzake aanslag successierecht

In deze zaak heeft het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch op 20 januari 2005 uitspraak gedaan in het beroep van de heer A, in zijn hoedanigheid van erfgenaam van X, tegen de uitspraak van de Inspecteur van de rijksbelastingdienst. Het geschil betreft de ontvankelijkheid van het bezwaarschrift van belanghebbende tegen een aanslag in het recht van successie. De Inspecteur had het bezwaarschrift niet-ontvankelijk verklaard wegens overschrijding van de termijn voor indiening. Belanghebbende stelde echter dat hij niet voldoende in de gelegenheid was gesteld om bezwaar te maken, omdat de aanslag hem niet persoonlijk was toegestuurd.

Het Hof oordeelde dat het aanslagbiljet niet naar een notaris of gemachtigde was verzonden, wat in strijd is met het zorgvuldigheidsbeginsel. Het Hof concludeerde dat de ontvanger niet had voldaan aan de verplichting om belanghebbende tijdig te informeren. Hierdoor was er sprake van een verschoonbare termijnoverschrijding, en verklaarde het Hof belanghebbende alsnog ontvankelijk in zijn bezwaar.

De uitspraak van het Hof vernietigde de eerdere beslissing van de Inspecteur en handhaafde de bestreden aanslag. Tevens werd het griffierecht van € 29,- aan belanghebbende vergoed. Het Hof gaf aan dat tegen deze uitspraak beroep in cassatie kan worden ingesteld bij de Hoge Raad binnen zes weken na de verzenddatum van de uitspraak. De proceskosten werden niet toegewezen, omdat het Hof geen termen aanwezig achtte voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

BELASTINGKAMER
Nr. 02/03757
HET GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH
PROCES-VERBAAL MONDELINGE UITSPRAAK
Uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, vijfde enkelvoudige Belastingkamer, op het beroep van de heer A te Y, in zijn hoedanigheid van erfgenaam van X, overleden op 18 november 2000 (hierna: belanghebbende), tegen de uitspraak van het hoofd van de eenheid Particulieren Z van de rijksbelastingdienst (hierna: evenals de voorzitter van het managementteam van het onderdeel Belastingdienst/Q van de rijksbelastingdienst, de thans ten aanzien van belanghebbende bevoegde inspecteur, aan te duiden als: de Inspecteur) op het bezwaarschrift betreffende de aan belanghebbende opgelegde aanslag in het recht van successie verschuldigd over zijn verkrijging uit de nalatenschap van genoemde erflater, aanslagnummer 0.00.000.0000 (hierna: de aanslag).
Het onderzoek ter zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 6 januari 2005 te ‘s Hertogenbosch.
Aldaar is toen verschenen en gehoord de Inspecteur.
Belanghebbende is, zonder bericht van verhindering, niet verschenen.
Na de behandeling van de zaak heeft het Hof heden, 20 januari 2005, de volgende mondelinge uitspraak gedaan.
De beslissing
Het Hof:
- verklaart het beroep gegrond,
- vernietigt de bestreden uitspraak,
- verklaart belanghebbende ontvankelijk in zijn bezwaar,
- handhaaft de bestreden aanslag,
- gelast dat aan belanghebbende wordt vergoed het door deze ter zake van de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 29,=, en
- wijst de Staat aan als de rechtspersoon die het griffierecht moet vergoeden
De gronden voor de beslissing
1. Het geschil betreft – naar het Hof verstaat - het antwoord op de volgende vragen:
- Is belanghebbende ontvankelijk in zijn bezwaar?
- Zo ja, is de aanslag terecht opgelegd?
2.1. De Inspecteur heeft het op 19 april 2002 bij hem binnengekomen, tegen de aanslag gerichte, bezwaarschrift wegens overschrijding van de termijn om bezwaar in te dienen niet-ontvankelijk verklaard.
2.2. Belanghebbende is van mening dat hij, nu deze aanslag hem niet persoonlijk is toegestuurd, niet voldoende in de gelegenheid is gesteld om, binnen welke termijn dan ook, een bezwaarschrift in te dienen tegen de aanslag. Hieruit begrijpt het Hof dat belanghebbende een beroep doet op een verschoonbare termijnoverschrijding als bedoeld in artikel 6:11 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb).
2.3. Vast staat dat het aanslagbiljet niet is verzonden naar een notaris of een gemachtigde die voor wat betreft kennis en ervaring op het gebied van de heffing en invordering van successierecht met een notaris op één lijn staat. In een zodanig geval oordeelt het Hof - in overeenstemming met het arrest van de Hoge Raad van 16 maart 1994 nr. 29613 - dat het tot de beginselen van behoorlijk bestuur behorende zorgvuldigheidsbeginsel met zich meebrengt dat als de ontvanger op de voet van artikel 68 van de Invorderingswet 1990 een aanslagbiljet waarop verschillende aanlagen zijn verenigd, naar de gekozen woonplaats verzendt, hij aan de geadresseerde meedeelt dat de personen aan wie de aanslag is opgelegd daarover tijdig moeten worden geïnformeerd. Uit de stukken van het geding en de toelichting van de Inspecteur daarop ter zitting blijkt niet eenduidig dat de Ontvanger degene aan wie hij het aanslagbiljet heeft toegezonden heeft geïnstrueerd als hiervoor bedoeld.
Op grond van het vorenstaande acht het Hof een verschoonbare termijnoverschrijding als bedoeld in artikel 6:11 Awb derhalve aanwezig en verklaart het Hof belanghebbende alsnog ontvankelijk in zijn bezwaar.
3.1. Belanghebbende is voorts van mening dat de aanslag ten onrechte is opgelegd en voert hiertoe in zijn beroepschrift het volgende aan:
“1) de successie slaat nog op het vermogen van mijn ouders: de heffing is onwettig wegens het heffen van dubbele belasting, immers er is over dit vermogen reeds dubbele belasting geheven te weten inkomsten-, vermogensbelasting.”
3.2. Naar het oordeel van het Hof vindt de onder 3.1. vermelde opvatting van belanghebbende geen steun in het recht.
4. Gelet op al het vorenstaande moet worden beslist als hiervoor is vermeld.
De proceskosten
Het hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal.
Aldus gedaan door P.J.M. Bongaarts, lid van voormelde Kamer, en voor wat betreft de beslissing in tegenwoordigheid van L. Abbing-van Kleef, griffier, in het openbaar uitgesproken op 20 januari 2005.
Aangetekend in afschrift aan partijen verzonden
op: 1 februari 2005
Het aanwenden van een rechtsmiddel:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in
cassatie is gericht.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd.
Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
Tenzij de Hoge Raad anders bepaalt, zal het gerechtshof deze mondelinge uitspraak vervangen door een schriftelijke. In dat geval krijgt u de gelegenheid alsnog de gronden voor het beroep in cassatie aan te voeren.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.