ECLI:NL:GHSHE:2005:AZ3530

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
23 december 2005
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
20-003510-04
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in belastingfraudezaak tegen verdachte met betrekking tot onjuiste aangiften inkomsten- en vermogensbelasting

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 23 december 2005 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Maastricht. De verdachte, geboren in 1936 en woonachtig in [woonplaats], werd beschuldigd van het opzettelijk indienen van onjuiste aangiften voor de inkomstenbelasting over de jaren 1995, 1996 en 1997, alsook voor de vermogensbelasting over de jaren 1996, 1997 en 1998. De advocaat-generaal had gevorderd dat het hof het eerdere vonnis zou bevestigen, maar met een hogere straf, namelijk een geldboete van EUR 17.500,- of hechtenis van 222 dagen bij gebreke van betaling.

Tijdens de zitting heeft de raadsman van de verdachte verweer gevoerd en betoogd dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk verklaard moest worden. Hij stelde dat het bewijs tegen de verdachte niet op rechtmatige wijze was verkregen en dat de vervolging in strijd was met het gelijkheidsbeginsel, gezien de berichtgeving in de media over soortgelijke zaken.

Het hof heeft de argumenten van de raadsman overwogen en geconcludeerd dat de verklaring van de verdachte niet in al zijn onderdelen leugenachtig was. Het hof oordeelde dat er onvoldoende wettig bewijs was om te concluderen dat de verdachte de aangiften onjuist of onvolledig had gedaan. Daarom heeft het hof het eerdere vonnis vernietigd en de verdachte vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten. De beslissing van het hof is genomen na zorgvuldige afweging van het gepresenteerde bewijs en de argumenten van beide partijen.

Uitspraak

Parketnummer: 20-003510-04
Uitspraak : 23 december 2005
TEGENSPRAAK
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Maastricht van 4 juni 2004 in de strafzaak met parketnummer 03-095065-01 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op[geboortedatum]1936,
wonende te [woonplaats], [adres].
Hoger beroep
De verdachte en de officier van justitie hebben tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
De officier van justitie heeft zijn hoger beroep bij akte van 12 november 2004 ingetrokken.
Omvang van het hoger beroep
Het hoger beroep moet, blijkens het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep, worden begrepen als uitdrukkelijk te zijn beperkt tot de veroordeling ter zake van hetgeen aan de verdachte onder 1 is ten laste gelegd. Al hetgeen hierna wordt overwogen en beslist heeft uitsluitend betrekking op dat gedeelte van het beroepen vonnis dat aan het oordeel van het hof is onderworpen.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het niet te verenigen is met de hierna te geven beslissing.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het beroepen vonnis zal bevestigen, behoudens ten aanzien van de aan verdachte opgelegde straf, en te dien aanzien opnieuw rechtdoende, verdachte zal veroordelen tot een geldboete van EUR 17.500,-, bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 222 dagen.
Tenlastelegging
Aan verdachte is – voorzover thans nog aan de orde – ten laste gelegd dat:
zij op of omstreeks 25 november 1996 en/of op of omstreeks 24 maart 1998 en/of op of omstreeks 26 maart 1999 in de gemeente Roermond, althans (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer rechtspersonen en/of een of meer natuurlijke personen, althans alleen, (telkens) opzettelijk (een) bij de Belastingwet voorziene aangifte(n), als bedoeld in de Algemene wet inzake de rijksbelastingen,
te weten (een) aangifte(n) voor de inkomstenbelasting over de/het ja(a)r(en) 1995 en/of 1996 en/of 1997 en/of vermogensbelasting over de/het ja(a)r(en) 1996 en/of 1997 en/of 1998
(telkens) onjuist en/of onvolledig heeft gedaan, althans heeft doen of laten doen,
immers heeft/hebben zij, verdachte en/of haar mededader(s) (telkens) opzettelijk op die/dat bij de Inspecteur der belastingen te Roermond ingeleverde aangifte(n) voor de inkomstenbelasting over de/het ja(a)r(en) 1995 en/of 1996 en/of 1997 en/of vermogensbelasting over de/het ja(a)r(en) 1996 en/of 1997 en/of 1998 (telkens) geen of een onjuist bedrag aan (buitenlandse) rente-inkomsten en/of het saldo/de saldi in zake (een ) bankrekening(en) bij de Kredietbank Luxembourg te Luxemburg, althans een bankinstelling te Luxemburg (onder andere met de/het rekeningnummer(s) [rekeningnummer]) opgegeven en/of vermeld, althans heeft/hebben doen of laten opgeven en/of vermelden terwijl (respectievelijk) daarvan (telkens) het gevolg zou kunnen zijn dat te weinig belasting zou kunnen worden geheven en/of dat feit er (telkens) toe heeft gestrekt, dat te weinig belasting werd geheven.
Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie
A1
De raadsman heeft bij gelegenheid van het onderzoek ter terechtzitting verweer gevoerd overeenkomstig de inhoud van de door hem aan het hof overgelegde pleitnotities. Op de gronden als in die pleitnotities vervat heeft de raadsman bepleit dat het openbaar ministerie in zijn strafvervolging niet-ontvankelijk zal worden verklaard.
Naar het hof begrijpt, wordt de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie betwist op twee gronden, te weten:
- dat het bewijs tegen verdachte werd niet op rechtmatige wijze vergaard, of althans dat niet kan worden nagegaan of de bewijsgaring rechtmatig is geschied;
- dat gelet op de berichtgeving in de Volkskrant van 11 november 2005, waaruit zou zijn af te leiden dat de vervolging in soortgelijke zaken zou worden gestaakt, danwel dat in nog lopende zaken vrijspraak zal worden gevraagd, de strafvervolging van verdachte strijd zou opleveren met het gelijkheidsbeginsel.
A2
Het hof overweegt daaromtrent als volgt.
PRO MEMORIE
Het hof verwerpt de verweren.
Vrijspraak
B1
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting, is het hof, anders dan de advocaat-generaal, van oordeel dat niet kan worden gesteld dat de verklaring van verdachte – inhoudende dat zij in 1992 voor een derde een rekening heeft geopend bij de Krediebank Luxembourg, dat zij die rekening heeft laten stellen op naam van [betrokkene] en dat deze rekening door die gemachtigde derde na ongeveer twee jaren is leeggehaald – in al zijn onderdelen leugenachtig is.
Positief bewijs in de vorm overige bewijsmiddelen die de gestelde leugenachtigheid ondersteunen, kan aan de inhoud van het dossier niet worden ontleend.
B2
Voorts overweegt het hof dat – hoewel uit het onderzoek ter terechtzitting het ernstige vermoeden is gerezen dat verdachte vanaf enig moment in het jaar 1992 houder is geweest van een rekening met nummer [rekeningnummer] bij de Kredietbank Luxembourg – het niet uit de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging heeft bekomen dat verdachte ook in de jaren 1994 tot en met 1998 nog houder was van die bankrekening.
Derhalve kan niet wettig en overtuigend bewezen worden geacht dat verdachte de aangiften voor de inkomstenbelasting over de jaren 1995, 1996, 1997 en vermogensbelasting over de jaren 1996, 1997 en 1998 (telkens) onjuist en/of onvolledig heeft gedaan.
Bijgevolg zal verdachte van het tenlastegelegde worden vrijgesproken.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep, voorzover aan het oordeel van het hof onderworpen, en doet in zoverre opnieuw recht.
Verklaart niet bewezen, dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij.
Aldus gewezen door
mr. H. Harmsen, voorzitter,
mr. J.W.J. Huige en mr. O.M.J.J. van de Loo, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. M.A.H. Kempen, griffier,
en op 23 december 2005 ter openbare terechtzitting uitgesproken.