ECLI:NL:GHSHE:2005:AU8135
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Hoger beroep
- B. Bod
- A. de Groot-Van Dijken
- M. Huijbers-Koopman
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep over de ontbinding van een arbeidsovereenkomst en de bewijsverdeling van niet-afgedragen gelden
In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door [appellant] tegen de beslissing van de rechtbank Breda, waarbij de arbeidsovereenkomst tussen [appellant] en [geïntimeerde] is ontbonden. [appellant] was van 1 juni 1994 tot 1 mei 1999 in dienst bij [geïntimeerde] als verkoper en commercieel manager. De ontbinding van de arbeidsovereenkomst vond plaats op initiatief van [geïntimeerde]. Na de ontbinding ontstond er een geschil over de betaling van bedragen die [appellant] aan [geïntimeerde] zou moeten afdragen. [geïntimeerde] vorderde betaling van een totaalbedrag van F 29.082,69, vermeerderd met wettelijke rente en kosten. De rechtbank had in een eerder vonnis geoordeeld dat de bewijslast voor het niet afdragen van gelden in beginsel op de werkgever rust, maar in dit geval werd [appellant] belast met het bewijs van zijn afdracht van specifieke bedragen. Dit leidde tot de grief van [appellant] in hoger beroep, waarin hij betoogde dat de rechtbank ten onrechte de bewijslast had omgekeerd.
Het hof oordeelde dat de bewijslast in beginsel op de werkgever rust en dat [geïntimeerde] niet voldoende gronden had om de bewijslast te verleggen naar [appellant]. Het hof concludeerde dat de rechtbank de vordering van [geïntimeerde] met betrekking tot de posten 14 en 16 terecht had toegewezen, maar dat de grief van [appellant] gegrond was. Desondanks werd de beslissing van de rechtbank bekrachtigd, omdat [geïntimeerde] voldoende bewijs had geleverd dat [appellant] de betreffende gelden niet had afgedragen. Het hof veroordeelde [appellant] in de kosten van het geding.