ECLI:NL:GHSHE:2005:AU8122

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
22 november 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
C0400876
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J.Ch. Koster-Vaags
  • Aarts
  • Grapperhaus
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van Securicor voor bedrijfsongeval en zorgplicht van de werkgever

In deze zaak gaat het om de aansprakelijkheid van Securicor Beveiliging B.V. voor een bedrijfsongeval dat plaatsvond op 14 april 2001, waarbij de appellant, een beveiligingsbeambte, door een prik met een naald werd verwond. De appellant was in dienst van Securicor en werkte op dat moment op het station te Roermond. Na het incident werd hij onderzocht op mogelijke besmetting met het HIV-virus, wat leidde tot arbeidsongeschiktheid. Uiteindelijk bleek hij niet besmet te zijn, maar werd hij op 27 maart 2002 ontslagen op staande voet wegens grove uitlatingen tegenover zijn manager. De appellant vorderde in eerste aanleg dat Securicor aansprakelijk werd gesteld op grond van artikel 7:658 BW, dat de zorgplicht van de werkgever regelt. De kantonrechter wees deze vordering af, waarop de appellant in hoger beroep ging.

Het hof diende te beoordelen of Securicor haar zorgplicht had geschonden. De appellant stelde dat hij onvoldoende instructies had ontvangen over de veiligheidsprocedures en dat hij niet was voorzien van beschermingsmiddelen zoals steekvesten. Securicor betwistte dit en voerde aan dat zij aan haar zorgplicht had voldaan door instructies te geven en personeel met de juiste opleiding aan te nemen. Het hof oordeelde dat het aan Securicor was om te bewijzen dat zij voldoende veiligheidsinstructies had verstrekt en dat de appellant deze had ontvangen. Het hof merkte op dat de zorgplicht van de werkgever niet absoluut is, maar dat er redelijke maatregelen genomen moeten worden om werknemers te beschermen tegen ongevallen.

De uitspraak van het hof houdt in dat Securicor de gelegenheid krijgt om bewijs te leveren dat zij aan haar zorgplicht heeft voldaan. De zaak wordt verwezen naar een rolzitting voor verdere behandeling, waarbij getuigen kunnen worden gehoord. Het hof houdt iedere verdere beslissing aan, wat betekent dat de uiteindelijke uitkomst van de zaak nog niet is vastgesteld.

Uitspraak

typ. JP
rolnr. C0400876/HE
ARREST VAN HET GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH,
achtste kamer, van 22 november 2005,
gewezen in de zaak van:
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant bij exploot van dagvaarding van 14 juni 2004,
procureur: mr. S.M.M. Teklenburg,
tegen:
De besloten vennootschap SECURICOR BEVEILIGING B.V.,
voorheen handelende onder de naam RANDON BEVEILIGING B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
geïntimeerde bij gemeld exploot,
procureur: mr. J.E. Lenglet,
op het hoger beroep van het door de rechtbank 's-Hertogenbosch, sector kanton, locatie Eindhoven gewezen vonnis van 29 april 2004 tussen appellant - [appellant] - als eiser en geïntimeerde - Securicor - als gedaagde.
1. Het geding in eerste aanleg (zaaknr. 283284/rolnr.03-869)
Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.
2. Het geding in hoger beroep
2.1. Bij memorie van grieven heeft [appellant] zeven grieven aangevoerd en geconcludeerd tot vernietiging van het vonnis waarvan beroep en, kort gezegd, tot toewijzing van zijn vordering, met veroordeling van Securicor in de kosten van beide procedures.
2.2. Bij memorie van antwoord heeft Securicor de grieven bestreden.
2.3. Partijen hebben daarna de gedingstukken overgelegd en uitspraak gevraagd.
3. De gronden van het hoger beroep
Daartoe verwijst het hof naar de inhoud van de memorie van grieven.
4. De beoordeling
4.1. Het gaat in dit hoger beroep om het volgende.
[appellant] is met ingang van 23 december 1997 in dienst van Securicor (voorheen genaamd Randon Beveiliging B.V.) als beveiligingsbeambte. Sedert 2000 werkte hij in de lijnsurveillance (bewaking van stations en bijbehorende terreinen) voor de Nederlandse Spoorwegen. Men werkt in uniform van de beveiligingsdienst.
Op 14 april 2001 arriveerde hij met een collega op het station te Roermond. Terwijl zijn collega zich in een ruimte voor o.a. beveiligingspersoneel bevond ging [appellant] naar de friture op perron 1. Hij zag daar een drietal mannen staan, waarvan één persoon hem aanriep. [appellant] heeft zich in hun richting begeven en voordat hij het in de gaten had kreeg hij van één van de mannen een zet en viel hij tegen het muurtje waar de snackautomaten inzitten. Tegelijkertijd voelde hij een prik in zijn rechterzijde, vermoedelijk veroorzaakt door een prik met een naald. In het ziekenhuis is hij onderzocht en werd hem verteld dat er een mogelijkheid van besmetting met het HIV-virus bestond.
[appellant] is toen arbeidsongeschikt geworden.
Na controles tot 6 en 9 maanden later is gebleken dat [appellant] niet besmet is geraakt.
Na een aantal eerdere arbeidsgeschiktheidmeldingen is [appellant] per 21 maart 2002 weer arbeidsgeschikt geacht en heeft hij zijn werkzaamheden hervat. Op 27 maart 2002 is hij ontslagen op staande voet wegens een aantal grove en beledigende uitlatingen tegenover de unitmanager gedaan op 25 maart 2002, welk ontslag op staande voet bij vonnis in kort geding van de kantonrechter te Eindhoven van 28 mei 2002 gerechtvaardigd is geacht.
Securicor heeft na het ongeval een professioneel bureau, ISP, ingeschakeld om [appellant] te begeleiden. De heer [medewerker ISP] van ISP heeft herhaaldelijk met hem gesproken en er zijn afspraken gemaakt voor contacten met de werkgever. De Arbo-dienst heeft hem regelmatig onderzocht en heeft gerapporteerd over de mogelijkheid van hervatting van de werkzaamheden.
Tot zover de in hoger beroep vaststaande feiten.
Het hof merkt in dit verband op dat de, tot in hoger beroep volgehouden, ontkenning door Securicor van het bestaan en de toedracht van het prikincident als onvoldoende onderbouwd terzijde wordt geschoven.
4.2. [appellant] heeft in eerste aanleg gevorderd te verklaren voor recht dat Securicor op grond van art.7:658 BW aansprakelijk is voor het aan [appellant] overkomen ongeval, althans een verklaring voor recht dat Securicor niet heeft gehandeld als een goed werkgever overeenkomstig art.7:611 BW en Securicor telkens primair te veroordelen tot betaling van schadevergoeding, en subsidiair te gelasten de schade op te maken bij staat.
De kantonrechter heeft een comparitie van partijen gehouden en heeft bij eindvonnis deze vorderingen afgewezen.
Daartegen keert zich het beroep.
4.3.1. Bij de beoordeling daarvan stelt het hof voorop dat anders dan in de Memorie van Antwoord onder 16 wordt betoogd, art. 7:658 BW ook ziet op vergoeding van psychische schade.
4.3.2. Grief 1, nader onderverdeeld in vier subgrieven 1a tot en met 1d, is gericht tegen het oordeel van de kantonrechter in rechtsoverweging 2.4. van het bestreden vonnis, inhoudende dat Securicor heeft voldaan aan haar zorgplicht ex. art.7:658 BW.
[appellant] voert daartoe aan, dat hij het basisdiploma beveiliging heeft behaald op 15 juli 1997, derhalve voor indiensttreding bij (toen) Randon en dat de kantonrechter ten onrechte aan zijn oordeel ten grondslag heeft gelegd dat moet worden aangenomen dat aan [appellant] specifieke instructies voor stationssurveillance zijn gegeven, waarbij onder meer het voorschrift dat er tenminste met 2 personen moest worden gesurveilleerd. Volgens [appellant] zijn de betreffende veiligheidsinstructies nooit aan hem verstrekt en zijn ook niet op zijn eerste werkdag instructies aan hem zijn gegeven of toegelicht. Hij werkte toen voor Randon en niet is bewezen dat dit gebruik toen bij Randon bestond. Het feit dat hij toen samen met een collega was ingeroosterd veronderstelt geen bekendheid met de veiligheidsinstructies.
Voorts stelt [appellant] dat Securicor evenmin voldoende werkinstructies aan hem heeft gegeven, noch voldoende heeft gecontroleerd op de naleving daarvan, dat de gedeeltelijk in eerste aanleg overgelegde Risico Inventarisatie en Evaluatie -indien deze al van toepassing zou zijn op de functie van [appellant]- niet is geactualiseerd en dat hij onvoldoende is begeleid. Hij stelt dat het bovendien aan bijscholing of een herhalingscursus heeft ontbroken, hetgeen gezien de aard van de functie en de toename van agressie onbegrijpelijk is te achten. In dit verband merkt [appellant] nog op dat hij herhaaldelijk Securicor heeft verzocht om steekvesten of andere beschermingsmiddelen, maar dat die niet zijn verstrekt.
In grief 6 klaagt [appellant] erover dat de kantonrechter heeft nagelaten om hem en Securicor tot het nader leveren van bewijs toe te laten, terwijl de standpunten gemotiveerd zijn betwist en de overgelegde schriftelijke stukken onvoldoende bewijs opleveren.
4.4. Securicor heeft deze grieven bestreden, en heeft herhaald dat zij aan haar zorgplicht ex art.7:658 BW heeft voldaan, onder meer verwijzend naar de in eerste aanleg overgelegde "Instructies stations-surveillance NS Stations" (productie 8 bij conclusie van antwoord) en de "Instructies NS Lijnservice" (productie 10 bij conclusie van antwoord).
Zij wijst op de inhoud van de norm van art. 7:658 BW die niet een absolute waarborg voor de bescherming van de werknemer tegen het gevaar voor bedrijfsongevallen beoogt te scheppen, doch een zorgplicht van de werkgever inhoudt die de werkgever verplicht zodanige maatregelen te treffen als redelijkerwijs noodzakelijk zijn om te voorkomen dat een werknemer in de uitoefening van zijn werkzaamheden schade lijdt. Zij heeft aan die norm voldaan door het geven van instructies, door het aannemen van personeel met een opleiding van beveiligingsmedewerker en door de eis dat de surveillances met tweetallen worden uitgevoerd.
Het prikincident gebeurde toen [appellant] alleen over het perron liep in strijd met de instructies stationssurveillance. Securicor stelt dat de groepsleider aan alle NS-surveillanten een toegangsbewijs tot de spoorwegterreinen verschaft en dat dit wordt gekoppeld aan een exemplaar van deze instructies die ook mondeling worden toegelicht. Deze instructies zijn ook te vinden in de koffieruimtes van Securicor, zodat [appellant] daarmee in ieder geval bekend had kunnen zijn. Securicor biedt uitdrukkelijk aan te bewijzen dat zij al haar medewerkers die als stationssurveillant werkzaam waren voorzag van een exemplaar van de "Instructies Stationssurveillance"en dat deze instructies in de koffieruimtes van Securicor aanwezig zijn.
Securicor voert voorts aan dat zij niet kan voorkomen dat haar medewerkers met agressie te maken krijgen, ook zonder voorafgaand signaal, zoals in het onderhavige geval.
Dit standpunt lijkt in strijd met de eigen stelling dat de daders wellicht van hun daden hadden laten weerhouden indien [appellant] wel met zijn collega had gelopen, maar het hof begrijpt dit aldus dat daarmee slechts de kans is verkleind, en niet tot nihil is beperkt.
Securicor heeft voorts aangevoerd dat haar medewerkers worden geconfronteerd met agressie, maar dat deze niet zodanig is dat het dragen van steekvesten of andere beschermende middelen noodzakelijk is. Daarbij merkt Securicor op dat iemand die een steekvest draagt mogelijk geneigd is om meer risico te nemen.
4.5. Het hof zal eerst de grieven 1 en 6 behandelen.
De primaire vraag die moet worden beantwoord is of Securicor de zorgplicht van art.7:658 lid 1 BW heeft geschonden en derhalve aansprakelijk is voor schade die is geleden als gevolg van het onderhavige bedrijfsongeval.
Tussen partijen staat vast dat het een ongeval in diensttijd was.
Het hangt van de omstandigheden van het geval af, of de in dat artikel genoemde zorgplicht meebrengt dat de werkgever een inventarisatie van de aan de werkzaamheden van de werknemer verbonden veiligheidsrisico's dient te maken, dan wel dat de werkgever een interne regeling dient te hebben die ertoe strekt de werknemers duidelijk te maken op welke wijze zij onveilige situaties kunnen vermijden althans de veiligheid zoveel mogelijk kunnen waarborgen.
Dat speelt uiteraard op het vlak van de beveiligingswerkzaamheden in het bijzonder, aangezien deze werkzaamheden zijn bedoeld voor de bewaking en beveiliging van de aan de werkgever toevertrouwde objecten en zich daarbij onveilige situaties kunnen voordoen.
In casu was [appellant] werkzaam op NS stations en terreinen in Zuid-Oost Nederland. [appellant] was in het bezit van het vereiste basisdiploma beveiliging, van welke opleiding instructies over de wijze van optreden een onderdeel uitmaken. Daarnaast heeft Securicor gewezen op de Instructies stations-surveillance (productie 8 conclusie van antwoord) en de instructies NS Lijnsurveillance (waarvan enkele bladzijden zijn overgelegd als productie 10 conclusie van antwoord).
In art. 4.1. Dienstrooster van die instructies is bepaald dat de lijnsurveillance verloopt overeenkomstig het dienstrooster koppelgewijs.
Securicor heeft aangevoerd dat deze instructies aan haar medewerkers bij het begin van de werkzaamheden in lijndienst worden overhandigd, en dat dit ook aan [appellant] moet zijn geschied, althans dat hij daarvan kennis heeft kunnen nemen in de koffieruimtes van Securicor.
Dat laatste acht het hof onvoldoende om aan te nemen dat Securicor aan haar zorgplicht heeft voldaan.
Het is aan Securicor als werkgever op het gebied van beveiliging en bewaking om haar werknemers te instrueren ten aanzien van de specifieke wijze van handelen in situaties zoals die zich - in dit geval - op NS stations en bijbehorende terreinen en tunnels kunnen voordoen.
Daaraan lijken op eerste lezing de Instructies voorzover deze zijn overgelegd te voldoen. Hiervan uitgaande acht het hof het feit dat een RIE niet is geactualiseerd geen schending van de zorgplicht van de werkgever. Het hof verzoekt een volledig exemplaar van de toentertijd geldende Instructies NS Lijn surveillance alsnog in het geding te brengen.
Daarbij kan in redelijkheid van Securicor gevergd worden dat zij deze instructies mondeling toelicht aan de medewerker en ervoor zorg draagt dat de werknemers zich aan de instructies houden. Gezien de toenemende agressie - ook op stations - in het algemeen is aandacht voor de veiligheid van de medewerkers een vereiste. De eis dat aan iedere beveiligingsmedewerker in het algemeen steekvesten dienen te worden verstrekt of andere beschermende maatregelen kan, naar het oordeel van het hof, niet worden gesteld. In zoverre is Securicor niet in haar zorgplicht tekort geschoten.
Nu door [appellant] herhaaldelijk is ontkend dat hij de desbetreffende instructies heeft ontvangen en eveneens is bestreden dat hem voldoende werk- of andere instructies zoals het surveilleren met twee personen zijn gegeven zal Securicor overeenkomstig haar daartoe strekkend aanbod worden toegelaten haar stellingen te bewijzen.
Indien Securicor slaagt in de bewijsopdracht dat zij aan [appellant] voldoende (werk)instructies heeft gegeven op het gebied van de veiligheid en maatregelen heeft genomen om deze instructies ook daadwerkelijk te doen volgen, heeft zij voldaan aan haar zorgplicht en is zij niet aansprakelijk op de voet van art. 7:658 BW.
4.6. Iedere verdere beslissing - ook die over de overige grieven - zal worden aangehouden.
5. De uitspraak
Het hof:
laat Securicor toe te bewijzen dat zij veiligheidsinstructies aan [appellant] heeft verstrekt en maatregelen heeft genomen tot naleving van de gegeven veiligheidsinstructies door [appellant] bij het uitvoeren van zijn werkzaamheden als beveiligingsbeambte voor de NS;
verzoekt Securicor een volledig exemplaar van de instructies die deels zijn overgelegd als productie 10 bij conclusie van antwoord, in het geding te brengen;
bepaalt, voor het geval partijen of één van hen bewijs door getuigen wil leveren, dat getuigen zullen worden gehoord ten overstaan van mr. J.Ch. Koster-Vaags als raadsheer-commissaris, die daartoe zitting zal houden in het Paleis van Justitie aan de Leeghwaterlaan 8 te 's-Hertogenbosch op een door deze te bepalen datum;
verwijst de zaak naar de rolzitting van 20 december 2005 voor opgave van het aantal getuigen en van de verhinderdata van partijen zelf, hun raadslieden en de getuige(n) op donderdagen in de periode van 4 tot 12 weken na de datum van dit arrest;
bepaalt dat de raadsheer-commissaris na genoemde rolzitting dag en uur van het getuigenverhoor zal vaststellen;
verstaat dat partijen tevoren overleg plegen over het aantal en de persoon van de getuigen dat tegen deze datum zal worden opgeroepen en de volgorde waarin de getuigen zullen worden voorgebracht;
bepaalt dat de procureurs tenminste zeven dagen voor het verhoor de namen en woonplaatsen van de te horen getuigen zullen opgeven aan de wederpartij en aan de civiele griffie;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. Koster-Vaags, Aarts en Grapperhaus en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof op 22 november 2005.