Parketnummer: 20-001403-04
Uitspraak : 30 november 2005
TEGENSPRAAK
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Maastricht van
20 februari 2004 in de strafzaak met parketnummer 03-008156-03 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (België) op [geboortedatum] 1968,
wonende te [adres].
De officier van justitie heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Omvang van het hoger beroep
Bij vonnis, waarvan beroep, is de vordering van de [benadeelde partij] niet toegewezen. De benadeelde partij heeft zich niet opnieuw in hoger beroep gevoegd. De in het vonnis, waarvan beroep, gegeven beslissing op de vordering van de benadeelde partij is derhalve niet aan het oordeel van het hof onderworpen.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis van de eerste rechter zal vernietigen en te dien aanzien opnieuw rechtdoende zal bewezen verklaren hetgeen aan verdachte is tenlastegelegd onder 1 meer subsidiair, onder 2 primair, onder 3 subsidiair en onder 4 primair en verdachte deswege te veroordelen tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van tien jaren, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat in hoger beroep de tenlastelegging - en aldus de grondslag van het onderzoek - is gewijzigd.
Aan verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep - ten laste gelegd dat:
1.
hij in of omstreeks het tijdvak van 1 februari 2003 tot en met 26 maart 2003 in de gemeente Maastricht, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, genoemde [slachtoffer] (op een stoel) vastgebonden en/of (langdurig) opgesloten en/of rohypnol, althans een stof, toegediend en/of (vervolgens) genoemde [slachtoffer] (met kracht) een of meermalen geslagen en/of getrapt en/of geschopt, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;
subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij in of omstreeks het tijdvak van 1 februari 2003 tot en met 26 maart 2003 in de gemeente Maastricht, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) met dat opzet genoemde [slachtoffer] (op een stoel) vastgebonden en/of (langdurig) opgesloten en/of rohypnol, althans een stof, toegediend en/of (vervolgens) genoemde [slachtoffer] (met kracht) een of meermalen geslagen en/of getrapt en/of geschopt, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;
meer subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij in of omstreeks het tijdvak van 1 februari 2003 tot en met 26 maart 2003 in de gemeente Maastricht tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk
[slachtoffer] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en/of beroofd gehouden, immers heeft (hebben) hij, verdachte, en/of een of meer van zijn mededader(s) met dat opzet genoemde [slachtoffer] tegen diens wil (langdurig) (in een kelder) opgesloten en/of vastgebonden (gehouden) en/of rohypnol, althans een stof, toegediend en/of (vervolgens) genoemde [slachtoffer] (met kracht) een of meermalen geslagen en/of getrapt en/of geschopt, welk feit de dood van die [slachtoffer] ten gevolge heeft gehad;
2.
hij op of omstreeks 25 februari 2003 in de gemeente Maastricht tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk brand heeft gesticht in een woning (gelegen aan [adres]), immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) toen aldaar opzettelijk benzine, in elk geval een brandbare (vloei)stof in die woning uitgestrooid en in brand gestoken, in elk geval opzettelijk (open) vuur in aanraking gebracht met een of meer brandbare stof(fen), ten gevolge waarvan (in) die woning geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, terwijl daarvan gemeen gevaar voor die woning, de inboedel van die woning en/of de belendende gebouw(en), in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de zich in dat/die gebouw(en) bevindende perso(o)n(en), in elk geval levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was;
subsidiair, althans indien het bovenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
[medeverdachte 1] op of omstreeks 25 februari 2003 in de gemeente Maastricht, opzettelijk brand heeft gesticht in een woning (gelegen aan [adres]), immers heeft die [medeverdachte 1] toen aldaar opzettelijk benzine, in elk geval een brandbare (vloei)stof in die woning uitgestrooid en in brand gestoken, in elk geval opzettelijk (open) vuur in aanraking gebracht met een of meer brandbare stof(fen), tengevolge waarvan (in) die woning geheel of gedeeltelijk is verbrand, in elk geval brand is ontstaan, terwijl daarvan gemeen gevaar voor die woning, de inboedel van die woning en/of de belendende gebouwen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de zich in dat/die gebouw(en) bevindende perso(o)n(en), in elk geval levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was,
welk bovenomschreven misdrijf hij, verdachte, in of omstreeks de periode van 10 februari 2003 tot 25 februari 2003 te Maastricht, in elk geval in Nederland, opzettelijk door giften en/of beloften en/of door het verschaffen van gelegenheid, middelen of inlichtingen heeft uitgelokt, immers heeft hij toen en daar, opzettelijk die [medeverdachte 1] gevraagd die woning in brand te steken en/of aan hem een jerrycan ter beschikking gesteld om daarin benzine, althans een brandbare stof, benodigd voor die brandstichting, te halen en/of aan die [medeverdachte 1] een auto ter beschikking gesteld teneinde zich (met de jerrycan met benzine, althans brandbare vloeistof) naar de plaats des misdrijfs te begeven en/of die [medeverdachte 1] als beloning die/een auto gegeven, althans die/een auto als beloning in het vooruitzicht gesteld;
3.
hij op of omstreeks 9 februari 2003 te Thionville (Frankrijk) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een personenauto, merk Peugeot 206, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde 1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s);
subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij in of omstreeks het tijdvak van 9 februari 2003 tot en met 27 februari 2003 te Maastricht, in elk geval in Nederland, een of meermalen (telkens) tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans hij, verdachte, alleen, een personenauto (merk Peugeot 206) heeft verworven, voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen, terwijl hij ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van die auto wist dat het (een) door misdrijf verkregen goed(eren) betrof;
4.
hij op of omstreeks 10 april 2003 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht, als bedoeld in artikel 1 lid 5 van de Opiumwet, ongeveer 1424 tabletten, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA, zijnde MDMA een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a vijfde lid van die wet, immers heeft verdachte opzettelijk, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, genoemde tabletten, althans dat materiaal, ten uitvoer naar Spanje, in elk geval naar het buitenland, op het lichaam van zijn [medeverdachte 2] laten dragen toen deze [medeverdachte 2] in een vliegtuig met bestemming Spanje wilde stappen;
subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
[medeverdachte 2] op of omstreeks 10 april 2003 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht, als bedoeld in artikel 1 lid 5 van de Opiumwet, ongeveer 1424 tabletten, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA, zijnde MDMA een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a vijfde lid van die wet, immers heeft genoemde [medeverdachte 2] opzettelijk, genoemde tabletten, althans dat materiaal, ten uitvoer naar Spanje, in elk geval naar het buitenland, op haar lichaam gedragen toen zij, in een vliegtuig met bestemming Spanje wilde stappen, welk feit hij, verdachte, in of omstreeks het tijdvak van 1 maart 2003 tot en met 10 april 2003 in Spanje, Nederland en/of België opzettelijk heeft uitgelokt door het doen van giften en/of beloften en/of door het verschaffen van gelegenheid, middelen en/of inlichtingen;
meer subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij op of omstreeks 10 april 2003 in de gemeente Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, en/of in de gemeente Maastricht, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, opzettelijk heeft vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, 1424 tabletten, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA, zijnde MDMA een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a vijfde lid van die wet.
Ten aanzien van het onder 2 primair op de inleidende dagvaarding ten laste gelegde merkt het hof op dat abusievelijk in de zevende en achtste regel staat vermeld: "..., althans met (een) brandbare stof(fen), ...", hetgeen naar het oordeel van het hof dubbelop is. Het hof leest dit deel van de tenlastelegging verbeterd. Voorzover in de tenlastelegging voor het overige nog taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is door deze verbeteringen niet geschaad in de verdediging.
Ten aanzien van het onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde overweegt het hof als volgt.
Met de eerste rechter is het hof van oordeel dat uit het dossier voldoende aanwijzingen naar voren komen, waardoor het aannemelijk is dat [slachtoffer] niet langer meer in leven is. Zo zijn er twee getuigen die hem op 12 dan wel op 13 februari 2003 in zijn woning voor levenloos hebben aangetroffen (er werd geen hartslag gevoeld en [slachtoffer] reageerde niet op pogingen om hem te wekken). Bovendien zijn er na dat tijdstip geen levenstekenen van die [slachtoffer] meer geweest (van zijn bankrekening is na 3 februari 2003 geen gebruik meer gemaakt).
Tevens volgt uit het dossier dat verdachte en zijn mededader omstreeks 9 februari 2003 buitensporig geweld jegens [slachtoffer] hebben uitgeoefend. De vraag waar het hof zich onder meer over moet buigen is of de dood van deze [slachtoffer] is of kan zijn veroorzaakt door dit geweld.
Met de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat verdachte en zijn mededader met de geweldplegingen jegens [slachtoffer], zoals die hebben plaatsgevonden in de kelder van de woning [adres] en waarbij [slachtoffer] door verdachte en zijn mededader was vastgebonden, niet hebben gehandeld met enig opzet, ook niet in voorwaardelijke vorm, dat was gericht op de dood van die [slachtoffer]. Immers, na de geweldplegingen is [slachtoffer] enkele uren later losgemaakt en naar zijn slaapkamer op de eerste verdieping gebracht, zonder dat er door verdachte of zijn mededader verder geweld jegens [slachtoffer] is toegepast. Hieruit volgt naar het oordeel van het hof dat het opzet van verdachte en zijn medeverdachte, hoe verwerpelijk ook, er slechts op was gericht om [slachtoffer] een lesje te leren, teneinde hem op zijn gedrag aan te spreken.
Het hof is derhalve van oordeel dat bij gebrek aan voldoende wettige bewijsmiddelen niet kan worden bewezen dat verdachte het onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, zodat deze daarvan wordt vrijgesproken.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde heeft de advocaat-generaal gerequireerd tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde, omdat verdachte als medepleger van de brandstichting moet worden aangemerkt. Anders dan de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat uit de stukken onvoldoende naar voren komt dat verdachte ten tijde van de brandstichting in de woning [adres] aanwezig is geweest en dat hij dus aan de uitvoering van de brandstichting heeft meegewerkt en als medepleger moet worden aangemerkt. Het hof acht de verklaring van [medeverdachte 1], voor zover deze - kort gezegd - inhoudt dat hij met [verdachte] in de auto naar de omgeving van [adres] is gereden, waarna slechts [verdachte] met een jerrycan met benzine uit de auto zou zijn gestapt, ongeloofwaardig. Voorts acht het hof, anders dan de advocaat-generaal, niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte handelingen heeft verricht die als een begin van uitvoering kunnen worden aangemerkt. Gelet op de aard van de handelwijze van verdachte is het naar het oordeel van het hof evident dat verdachte [medeverdachte 1] heeft overgehaald tot het stichten van de brand, terwijl hij niet heeft deelgenomen aan de uitvoering daarvan, zodat er sprake is van de deelnemingsvorm uitlokking en niet van medeplegen.
Derhalve spreekt het hof verdachte vrij van het onder 2 primair ten laste gelegde.
Ten aanzien van het onder 3 primair ten laste gelegde is het hof met de advocaat-generaal van oordeel dat verdachte moet worden vrijgesproken.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 meer subsidiair, onder 2 subsidiair, onder 3 subsidiair en onder 4 primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij in het tijdvak van 8 februari 2003 tot en met 11 februari 2003 in de gemeente Maastricht tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk [slachtoffer] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en beroofd gehouden, immers hebben hij, verdachte, en zijn mededader met dat opzet genoemde [slachtoffer] tegen diens wil langdurig in een kelder vastgebonden gehouden en genoemde [slachtoffer] meermalen geslagen en met kracht meermalen getrapt en/of geschopt;
2.
[medeverdachte 1] op 25 februari 2003 in de gemeente Maastricht, opzettelijk brand heeft gesticht in een woning (gelegen aan [adres]), immers heeft die [medeverdachte 1] toen aldaar opzettelijk benzine in die woning uitgestrooid en in brand gestoken, tengevolge waarvan in die woning brand is ontstaan, terwijl daarvan gemeen gevaar voor die woning, de inboedel van die woning en de belendende gebouwen en levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de zich in die gebouwen bevindende perso(o)n(en) te duchten was, welk bovenomschreven misdrijf hij, verdachte, in de periode van 10 februari 2003 tot 25 februari 2003 te Maastricht, opzettelijk door een gift en door het verschaffen van middelen heeft uitgelokt, immers heeft hij toen en daar, opzettelijk die [medeverdachte 1] gevraagd die woning in brand te steken en aan hem een jerrycan ter beschikking gesteld om daarin benzine, benodigd voor die brandstichting, te halen en aan die [medeverdachte 1] een auto ter beschikking gesteld teneinde zich met de jerrycan met benzine naar de plaats des misdrijfs te begeven en die [medeverdachte 1] als beloning die auto gegeven;
3.
hij in het tijdvak van 9 februari 2003 tot en met 25 februari 2003 te Maastricht, een personenauto (merk Peugeot 206) heeft verworven en heeft overgedragen, terwijl hij ten tijde van de verwerving van die auto wist dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
4.
hij op 10 april 2003 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht, als bedoeld in artikel 1 lid 5 van de Opiumwet, 1424 tabletten, van een materiaal bevattende MDMA, zijnde MDMA een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, immers heeft verdachte opzettelijk, tezamen en in vereniging met een ander, genoemde tabletten, ten uitvoer naar Spanje, op het lichaam van zijn [medeverdachte 2] laten dragen toen deze [medeverdachte 2] in een vliegtuig met bestemming Spanje wilde stappen.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat deze daarvan wordt vrijgesproken.
Het hof spreekt verdachte onder meer vrij van de onder 1 impliciet meer subsidiair ten laste gelegde strafverzwarende omstandigheid "welk feit de dood van die [slachtoffer] ten gevolge heeft gehad". Immers, niet kan worden uitgesloten dat [slachtoffer] is overleden door een andere oorzaak dan door de vrijheidsberoving en de daarbij gepleegde mishandeling, aangezien er onduidelijkheid is blijven bestaan over die doodsoorzaak en hetgeen na de vrijheidsberoving en de mishandeling nog is voorgevallen. Derhalve kan niet worden vastgesteld of het overlijden van [slachtoffer] rechtstreeks het gevolg is van de vrijheidsberoving en de daarbij gepleegde mishandeling door verdachte en/of zijn mededader.
Door het hof gebruikte bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkort arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort arrest. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort arrest gehecht.
Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt - ook in zijn onderdelen - slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezen verklaarde feit, of die bewezen verklaarde feiten, waarop het, blijkens zijn inhoud, betrekking heeft.
Verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep aangevoerd dat hij op geen enkele wijze, ook niet als uitlokker, betrokken is geweest bij de brandstichting in de woning [adres].
Het hof is echter van oordeel dat de door verdachte en zijn raadsman bepleite vrijspraak ten aanzien van het tenlastegelegde onder 2 subsidiair wordt weersproken door de bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en de betrouwbaarheid van die, van de lezing van verdachte afwijkende, bewijsmiddelen, te twijfelen. Het hof hecht in het bijzonder geloof aan de verklaring van [medeverdachte 2] (V-004C5, doorgenummerde pagina 2964), waaruit onmiskenbaar volgt dat verdachte [medeverdachte 1] heeft aangezet om in voornoemde woning brand te stichten,
teneinde eventuele sporen uit te wissen, voor het plegen van welk strafbaar feit deze [medeverdachte 1] van verdachte als beloning een personenauto heeft gekregen. Deze verklaring vindt naar het oordeel van het hof steun in de inhoud van de op 2 april 2003 tussen [medeverdachte 2] en verdachte gevoerde telefoongesprekken, alsmede de tussen hen uitgewisselde SMS-berichten (gespreksnummers 203, 204, 208 t/m 211 en 230).
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezen verklaarde onder 1 meer subsidiair is als misdrijf voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 282, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, juncto artikel 47, eerste lid, aanhef, sub 1, van het Wetboek van Strafrecht.
Het bewezen verklaarde onder 2 subsidiair is als misdrijf voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 157, aanhef, sub 1 en sub 2, van het Wetboek van Strafrecht juncto artikel 47, eerste lid, aanhef, sub 2, van het Wetboek van Strafrecht.
Het bewezen verklaarde onder 3 subsidiair is als misdrijf voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 416, eerste lid, aanhef, sub a, van het Wetboek van Strafrecht.
Het bewezen verklaarde onder 4 primair is als misdrijf voorzien bij artikel 2, aanhef en onder A, van de Opiumwet, juncto artikel 47, eerste lid, aanhef, sub 1, van het Wetboek van Strafrecht en strafbaar gesteld bij artikel 10, vierde lid, van de Opiumwet.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van deze feiten uitsluiten.
De feiten worden gekwalificeerd zoals hierna in de beslissing wordt vermeld.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Naar het oordeel van het hof kan niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf welke onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de hierna te vermelden duur met zich brengt.
Daarbij is rekening gehouden met:
- de ernst van het bewezen verklaarde, in het bijzonder van het onder 1, onder 2 en onder 4 bewezen verklaarde, in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd;
- het gewelddadig karakter van het bewezen verklaarde onder 1 en de maatschappelijke onrust die daarvan het gevolg is geweest;
- de mate waarin verdachte misbruik heeft gemaakt van zijn overwicht op het slachtoffer [slachtoffer];
- de omstandigheid dat verdachte met zijn mededader op mensonterende, vernederende en sadistische wijze inbreuk heeft gemaakt op de lichamelijke integriteit en de persoonlijke levenssfeer van [slachtoffer], door hem geruime tijd in de kelder van zijn eigen woning van de vrijheid te beroven en beroofd te houden, hem ernstig te mishandelen en te vernederen door over hem heen te urineren, alsmede door overmatig verdovende middelen en alcohol te gebruiken in het bijzijn van het verslaafde en hulpeloze slachtoffer;
- de mate waarin het bewezen verklaarde onder 1 persoonlijk leed bij het slachtoffer [slachtoffer] teweeg heeft gebracht, namelijk pijn en angstgevoelens;
- de mate waarin het bewezen verklaarde onder 2 schade teweeg heeft gebracht, namelijk brandschade aan de betreffende woning;
- de omstandigheid dat verdachte er niet voor is teruggedeinsd om een 18-jarige jongeman, te weten [medeverdachte 1], uit te lokken tot het stichten van brand in een woning, waarbij hij, verdachte, enkel zijn eigen belang voorop heeft gesteld, zonder rekening te houden met het gevaar dat deze jongeman zou lopen door de brandstichting en met het gevaar voor de personen die zich in die woning, dan wel in de belendende woningen konden bevinden;
- het feit dat verdachte immer nog geen verantwoordelijkheid heeft genomen voor zijn handelwijze terzake de brandstichting;
- de omstandigheid dat harddrugs, zoals bewezen verklaard onder 4, eenmaal in handen van gebruikers, grote gevaren voor de gezondheid van die gebruikers opleveren;
- het feit dat verdachte de initiator is geweest tot de uitvoer van een grote hoeveelheid XTC-pillen naar Spanje en dat hij daarbij bewust misbruik heeft gemaakt van de gevoelens die [medeverdachte 2] voor hem koesterde.
In het voordeel van verdachte is rekening gehouden met de omstandigheid dat verdachte een beperkt en intussen gedateerd strafrechtelijk verleden heeft.
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep gevorderd om bij uitspraak van het onderhavige arrest de gevangenneming van verdachte te gelasten.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt. Ter terechtzitting van 22 juni 2005 heeft het hof een eerdere vordering van de advocaat-generaal tot gevangenneming van verdachte afgewezen, omdat verdachte door het verloop van de procedure in hoger beroep in zijn belangen was geschaad en het persoonlijk belang van verdachte bij invrijheidstelling diende te prevaleren boven het maatschappelijk belang dat met de gevangenneming van verdachte was gemoeid. Het hof zal, nu door de advocaat-generaal geen nieuwe of andere argumenten zijn aangevoerd die een onmiddellijke gevangenneming rechtvaardigen, deze vordering opnieuw afwijzen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en de artikelen 47, 57, 157, 282 en 416 van het Wetboek van Strafrecht.
Vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en doet opnieuw recht.
Verklaart niet bewezen, dat verdachte het onder onder 1 primair en subsidiair, onder 2 primair en onder 3 primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart, zoals hiervoor overwogen, wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte het onder 1 meer subsidiair, onder 2 subsidiair, onder 3 subsidiair en onder 4 primair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart dat het onder 1 meer subsidiair, onder 2 subsidiair, onder 3 subsidiair en onder 4 primair bewezenverklaarde oplevert:
1. Medeplegen van opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven of beroofd houden;
2. Door giften of door het verschaffen van middelen opzettelijk uitlokken van
opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is;
door giften of door het verschaffen van middelen opzettelijk uitlokken van opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is;
4. Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod.
Verklaart verdachte deswege strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 (vijf) jaren en 6 (zes) maanden.
Bepaalt, dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Wijst af de vordering van de advocaat-generaal strekkende tot gevangenneming van verdachte.
Aldus gewezen door
mr. J.M.W.M. van den Elzen, voorzitter,
mrs. N.J.L.M. Tuijn en W.E.C.A. Valkenburg, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. N. van der Velden, griffier,
en op 30 november 2005 ter openbare terechtzitting uitgesproken.