Parketnummer: 20-007527-05
Uitspraak : 28 november 2005
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 7 februari 2005 in de strafzaak met parketnummer 01-049109-04 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1971,
thans verblijvende in Huis van Bewaring De Boschpoort te Breda.
De verdachte en de officier van justitie hebben tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het beroepen vonnis zal vernietigen en de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 jaar, met aftrek van de tijd door verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, en toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, met gelijktijdige oplegging van de schadevergoedingsmaatregel voor hetzelfde bedrag subsidiair 138 dagen hechtenis.
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het niet te verenigen is met de hierna te geven beslissing.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 09 mei 2004 te 's Hertogenbosch opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet, na kalm beraad en rustig overleg, met een vuurwapen op en/of in de richting van (het lichaam van) die [slachtoffer] geschoten, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 09 mei 2004 te 's-Hertogenbosch opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet met een vuurwapen op en/of in de richting van (het lichaam van) die [slachtoffer] geschoten, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;
2.
hij op of omstreeks 09 mei 2004 te 's-Hertogenbosch een wapen van categorie III, onder 1o, te weten een vuurwapen (revolver) of een wapen van de categorie II onder 3o (te weten een vuurwapen dat zodanig is vervaardigd of gewijzigd dat het dragen niet of minder zichtbaar is dan wel dat de aanvalskracht wordt verhoogd), en/of munitie van categorie III, te weten 5, althans meerdere, scherpe kogelpatronen (merk Sellier et Bellot, kaliber.357 Magnum of .38 Special), voorhanden heeft gehad.
Het hof is van oordeel dat bij gebrek aan voldoende wettige bewijsmiddelen niet kan worden bewezen dat verdachte het onder 1 primair ten laste gelegde heeft begaan, zodat deze daarvan wordt vrijgesproken.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair en 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1 subsidiair:
hij op 9 mei 2004 te 's-Hertogenbosch opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet met een vuurwapen op het lichaam van die [slachtoffer] geschoten, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;
2.
hij op 9 mei 2004 te 's-Hertogenbosch een wapen van categorie III, onder 1o, te weten een vuurwapen (revolver) en munitie van categorie III, te weten 5 scherpe kogelpatronen voorhanden heeft gehad.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat deze daarvan wordt vrijgesproken.
Door het hof gebruikte bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkort arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort arrest. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort arrest gehecht.
Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven opgenomen bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt - ook in zijn onderdelen - slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezen verklaarde feit, of die bewezen verklaarde feiten, waarop het, blijkens zijn inhoud, betrekking heeft.
De verdediging heeft gesteld dat verdachte zich heeft verdedigd tegen een onmiddellijke (dreigende) wederrechtelijke aanranding door [slachtoffer] en doet een beroep op noodweer dan wel noodweerexces, subsidiair putatief noodweer dan wel putatief noodweerexces.
Daartoe wordt, zakelijk weergegeven, het volgende aangevoerd:
- Tussen verdachte en [slachtoffer] bestond, sedert het door [slachtoffer] in de aanwezigheid van verdachte doodschieten van [betrokkene 1], een vete, in welk kader door [slachtoffer] jegens verdachte en ook tegen verdachtes partner, ernstige bedreigingen (ook met misdrijven tegen het leven gericht) zijn geuit. Verdachte kende [slachtoffer] als een superbokser en een zeer sterk man, met wiens vuisten hij al eerder kennis had gemaakt. Verdachte was er voorts van op de hoogte dat eerder bij [slachtoffer] een vuurwapen was aangetroffen. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft verdachte verklaard er van uit te gaan dat [slachtoffer] steeds een vuurwapen bij zich droeg.
- Op 9 mei 2004 in de vroege uren bevindt verdachte zich in café [naam café], op het moment dat [slachtoffer] met enkele anderen, waaronder [betrokkene 2], binnenstormt.
- [slachtoffer] was daar sedert 23 januari 1999, de dag waarop [slachtoffer] in dat café [betrokkene 1] heeft doodgeschoten, niet meer geweest en was daar ook niet meer welkom. Voor verdachte is de komst van [slachtoffer] dan ook volstrekt onverwacht en hij denkt dat [slachtoffer] hem zoekt en dat "een strafexpeditie aanstaande is.".
- Verdachte ziet [slachtoffer] niet binnenkomen en wordt op zijn aanwezigheid geattendeerd door zijn partner, [getuige 1]. Hij staat op en ziet dat [slachtoffer], die bij de bar staat, zijn linkerhand duidelijk zichtbaar onder zijn t-shirt heeft bij zijn broeksband, hij ziet iets zwarts onder de broeksband en meent daarin een vuurwapen te herkennen. Hij ziet dat [slachtoffer] een lijkwit gezicht heeft en een wilde blik in zijn ogen. Dat zelfde zag verdachte ook bij [slachtoffer] direct voordat deze [betrokkene 1] doodschoot. Hij loopt met [getuige 1] richting uitgang en krijgt dan een kopstoot van [betrokkene 2].
- Hij ziet vervolgens dat [slachtoffer] hem op korte afstand is genaderd. Verdachte heeft geen vluchtweg en ziet dat [slachtoffer] een beweging maakt met zijn linkerbovenarm/elleboog waaruit verdachte, mede op grond van wat hij daarvoor heeft gezien, afleidt dat [slachtoffer] een vuurwapen trekt en wil gaan schieten. [slachtoffer] is dan zo dichtbij dat verdachte de linkeronderarm van [slachtoffer] niet ziet.
- Anders dan zijn raadsman, die stelt dat [slachtoffer] op verdachte af bleef komen en hem bleef mishandelen, heeft verdachte ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij toen niet met [slachtoffer] heeft gevochten, maar hem mogelijk wel heeft geduwd.
- Verdachte denkt dat het met hem afgelopen is ("ik zag mezelf al in een kist liggen met witte bloemen erbij en mijn kinderen er omheen"), raakt in paniek en schiet in een reflex met de revolver die hij al het hele weekend bij zich had, door zijn jaszak heen op [slachtoffer] en is ononderbroken blijven afdrukken. Hij schoot daarbij niet gericht op, maar in de richting van [slachtoffer].
Verdachte heeft zich dan ook verdedigd tegen een onmiddellijke (dreigende) wederrechtelijke aanranding door [slachtoffer] en heeft hierbij de grenzen van het toelaatbare niet overschreden, aldus de verdediging. Zonder gebruik van een vuurwapen zou verdachte in deze confrontatie -en die was voorhanden- zonder meer het onderspit delven/het loodje leggen. Hij had aldus de raadsman niet de illusie dat hij er af zou komen met een paar klappen.
Voor zover geoordeeld zou worden dat verdachte in zijn verdediging te ver is gegaan is dit te wijten aan de hevige gemoedsbeweging bij verdachte, die door de (dreigende) wederrechtelijke aanranding is ontstaan.
Meer subsidiair wordt een beroep gedaan op (putatief) noodweer(exces) nu verdachte begreep, althans heeft kunnen en mogen begrijpen, dat [slachtoffer] ook een vuurwapen bij zich had en dit wilde gebruiken en hij zich daartegen moest/mocht verdedigen op de wijze zoals hij dat heeft gedaan.
Het hof overweegt terzake het navolgende.
Het hof gaat bij de beoordeling uit van de navolgende feitelijkheden, zoals deze uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren zijn gekomen:
- De verhouding tussen verdachte en [slachtoffer] was ernstig verstoord. Tussen beiden is sprake geweest van gewelddadigheden, waarbij verdachte zich jegens [slachtoffer] eerder heeft bediend van wapens (een vuurwapen en een koevoet) , terzake waarvan verdachte in 2003 onder meer is veroordeeld wegens poging tot doodslag. Bij een ander incident heeft [slachtoffer] verdachte geslagen (verklaring verdachte ter terechtzitting in hoger beroep);
- [slachtoffer] heeft ernstige bedreigingen (ook tegen het leven gericht) geuit jegens verdachte en/of zijn partner (verklaring verdachte ter terechtzitting in hoger beroep en verklaring [getuige 1] bij de rechter-commissaris d.d. 20 januari 2005);
- Verdachte bevond zich in de vroege uren van 9 mei 2004 in café [naam café] te 's-Hertogenbosch. Hij had in zijn jaszak een revolver, schietklaar, met daarin zeker 5 scherpe patronen (verklaring verdachte ter terechtzitting in hoger beroep);
- Verdachte werd er door zijn partner, [getuige 1], op geattendeerd dat [slachtoffer] het café was binnengekomen. Verdachte staat op om weg te gaan en ziet daarbij [slachtoffer] bij de bar. Op weg naar buiten krijgt verdachte een kopstoot van [betrokkene 2] (verklaring verdachte ter terechtzitting in hoger beroep).
- Direct daarop komt [slachtoffer] op verdachte af (verklaring verdachte ter terechtzitting in hoger beroep en voornoemde verklaring van [getuige 1]) waarbij het hof niet uitsluit dat daarna [slachtoffer] en verdachte met elkaar slaags raken ([getuige 2], dossierpagina 805, 807 en 817);
- Verdachte schiet vervolgens meermalen met gestrekte arm, wapen en/of hand zichtbaar, doelbewust, gericht op vitale lichaamsdelen van [slachtoffer], waarna verdachte blijft schieten nadat [slachtoffer] op de grond is gevallen;
Verklaring [getuige 3] (dossierpagina 583 en verklaring bij de rechter-commissaris d.d. 3 juni 2004):
Ik hoorde schoten en zag een vuurflits. Ik zag dat de schutter vermoedelijk met zijn rechterhand naar het slachtoffer wees en toen zag ik meerdere vuurflitsen en hoorde ik meerdere knallen. De vuurflitsen kwamen uit de hand van de schutter.
Verklaring [getuige 4], dossierpagina 616
Ik zag toen dat [verdachte] ineens een pistooltje in zijn handen had. Het was een grijs ding wat precies in de hand paste van [verdachte]. Ik weet niet of dat een revolver was of een pistool. Ik zag en hoorde dat [verdachte] meermalen op het hart van [slachtoffer] richtte en schoot. Ik hoorde meerdere keren een knal en zag ook dat er vuur uit het pistool kwam.
Verklaring [getuige 5], dossierpagina 610/611
Ik heb de schoten gehoord en toen zag ik iemand op de grond liggen. Ik zag daarna dat er iemand voorovergebogen boven het slachtoffer hing. Ik hoorde meteen daarop nog minimaal twee schoten. Terwijl de schoten vielen zag ik dat die persoon in de richting van het slachtoffer wees. Ik zag wel dat die persoon iets in de hand had, maar wat dat was weet ik echt niet. Volgens mij zijn alle schoten direct achter elkaar afgevuurd en is er geen pauze geweest tussen de schoten in.
Verklaring [getuige 6], dossierpagina 635/638
Ik hoorde op een gegeven moment de eerste knal. Ik keek toen op en zag een man staan. Ik zag dat die man een vuurwapen in zijn hand hield. Ik zag dat de man er nog meerdere schoten achteraan afvuurde. Ik zag dat de schutter met gestrekte arm het vuurwapen doelbewust in de richting van het slachtoffer hield.
De dader had tijdens het schieten zijn arm bijna gestrekt in de richting van het slachtoffer. Toen het slachtoffer viel, zag ik dat de dader met zijn wapen het slachtoffer volgde en bleef nawijzen.
- [slachtoffer] is getroffen door 5 kogels in zijn bovenlichaam, waardoor het hart, de lever en de dunne en dikke darm zijn beschadigd. Ten gevolge hiervan is [slachtoffer] overleden (sectierapport).
Gelet op vorenstaande acht het hof aannemelijk dat verdachte zich niet aan een confrontatie met [slachtoffer] kon onttrekken, hoewel hij daartoe het voornemen had, en zich in een noodweersituatie bevond voor zover dat betrekking had op (dreigend) slaan (mogelijk hard) of uitoefening van daarmee vergelijkbaar geweld door [slachtoffer]. Het hof acht echter de reactie daarop van verdachte, inhoudende het op korte afstand gericht op vitale lichaamsdelen van [slachtoffer] schieten met een revolver met scherpe munitie disproportioneel. Bezien in het licht van hetgeen hierna wordt overwogen, stonden naar 's hofs oordeel andere -minder vergaande- opties voor verdachte open, zoals het dreigen met het wapen of een waarschuwingsschot afgeven, of -in het uiterste geval- daarmee schieten op minder vitale lichaamsdelen.
Anders dan zijdens de verdachte is aangevoerd is het hof van oordeel dat deze overschrijding van de grens van noodzakelijke verdediging niet het onmiddellijke gevolg is geweest van een hevige gemoedsbeweging door de aangegeven (dreigende) aanranding veroorzaakt. Met name is uit het onderzoek ter terechtzitting niet aannemelijk geworden dat verdachte, zoals hij ter terechtzitting in hoger beroep heeft verklaard, in paniek in een reflex door zijn jaszak heen heeft geschoten.
Integendeel. Uit de hiervoor weergegeven verklaringen van omstanders die het schieten hebben waargenomen, komt juist naar voren dat verdachte doelbewust gericht, met gestrekte arm wijzend, en met het wapen althans de hand van waaruit de schoten kennelijk kwamen zichtbaar -en dus niet in een paniekreflex vanuit de jaszak- op [slachtoffer] heeft geschoten en zelfs heeft "nagericht" toen het schieten voorbij was.
Voor wat betreft het door de verdediging gedane beroep op (putatief) noodweer(exces) overweegt het hof als volgt.
Door verdachte is ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij, toen hij [slachtoffer] bij de bar zag staan, zag dat deze duidelijk zichtbaar zijn linkerhand onder zijn T-shirt had, waarbij iets zwarts te zien was, wat zou kunnen doorgaan voor een vuurwapen. Verdachte was daarvan in ieder geval overtuigd. Verdachte wilde toen weg en ging met [getuige 1] naar de uitgang, waarbij hij [slachtoffer] in de gaten hield. Vervolgens kreeg verdachte een kopstoot van [betrokkene 2]. Toen verdachte weer keek, zag hij [slachtoffer] op zich afkomen. Vervolgens zag verdachte de linkerbovenarm/elleboog van [slachtoffer] omhoog gaan. De onderarm van [slachtoffer] kon hij niet zien, omdat [slachtoffer] zo dichtbij was gekomen. Daarop heeft verdachte, mede gelet op wat hij daarvoor bij de bar had gezien, [slachtoffer] neergeschoten. [slachtoffer] heeft volgens verdachte, voor zover hij dat kon zien, steeds zijn linkerhand onder zijn T-shirt gehouden, totdat [slachtoffer] op hem af kwam, en die arm omhoog kwam.
Het hof acht de lezing van verdachte, voor zover inhoudende dat [slachtoffer] toen deze bij de bar was en op verdachte af begon te komen, zijn linkerhand duidelijk zichtbaar onder zijn T-shirt had, niet geloofwaardig, nu geen van de aanwezige omstanders die [slachtoffer] toen goed in het zicht hadden ([getuige 7] (dossierpagina 516, verklaring bij de rechter-commissaris d.d. 3 juni 2004), [getuige 8] (verklaring bij de rechter-commissaris d.d. 3 juni 2004) en [getuige 1] (verklaring afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep)) daar, ondanks genoemde duidelijke zichtbaarheid, melding van maken.
Het hof wil wel aannemen dat [slachtoffer] komend vanaf de bar en gaande in de richting van verdachte, bewegingen met zijn armen heeft gemaakt. Maar op geen enkele wijze zijn feiten en/of omstandigheden aannemelijk geworden die verdachte op enig moment redelijkerwijs aanleiding konden geven te veronderstellen dat, of voor verdachte er op duidden dat, [slachtoffer] een wapen bij zich had en/of dit wilde trekken en jegens verdachte wilde (gaan) gebruiken.
Nu in genoemd opzicht noch anderszins een (putatieve) noodweersituatie aannemelijk is geworden is voor (putatief) noodweer-exces geen ruimte.
Ook overigens zijn geen omstandigheden naar voren gekomen die tot een ander oordeel zouden moeten leiden. Het hof verwerpt daarom de gevoerde verweren.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezen verklaarde onder 1 subsidiair is voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 287 Wetboek van Strafrecht.
Het bewezen verklaarde onder 2 is ten aanzien van het vuurwapen voorzien bij artikel 26, eerste lid, Wet wapens en munitie en strafbaar gesteld bij artikel 55, derde lid, aanhef en sub a, (oud) Wet wapens en munitie.
Het bewezen verklaarde onder 2 is ten aanzien van de munitie voorzien bij artikel 26, eerste lid, Wet wapens en munitie en strafbaar gesteld bij artikel 55, eerste lid, (oud) Wet wapens en munitie.
Er zijn - gelet op het vorenstaande en ook overigens - geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het wordt gekwalificeerd zoals hierna in de beslissing wordt vermeld.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn - gelet op het vorenstaande en ook overigens - geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Op te leggen straf of maatregel
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Naar het oordeel van het hof kan niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf welke onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de hierna te vermelden duur met zich brengt. Daarbij is rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Bij het bepalen van de duur van de onvoorwaardelijke gevangenisstraf heeft het hof laten meewegen:
- het feit dat verdachte doelbewust vijf maal gericht op vitale lichaamsdelen van het slachtoffer heeft geschoten en dusdoende [slachtoffer] opzettelijk van het leven heeft beroofd;
- het onpeilbaar leed dat de dood van het slachtoffer voor de nabestaanden met zich mee heeft gebracht;
- de omstandigheid dat verdachte ten tijde van dit delict op weekendverlof was van een gevangenisstraf naar aanleiding van een eerdere poging tot doodslag op dit slachtoffer waarbij hij zich ook bediende van een vuurwapen;
- het feit dat verdachte zich wederom in het publieke domein heeft begeven met een gebruiksklaar vuurwapen.
In strafmitigerende zin heeft het hof rekening gehouden met de omstandigheid dat, hoewel de verdachte de grenzen van de noodzakelijke verdediging heeft overschreden, er sprake was van een noodweersituatie, waarbij het initiatief tot de gewelddadigheden van de zijde van het slachtoffer kwam. Het hof zal derhalve een lagere straf opleggen dan door de advocaat-generaal gevorderd.
[benadeelde] heeft in eerste aanleg een vordering tot schadevergoeding ten bedrage van EUR 6.913,22 (zijnde EUR 5.866,83 aan materiele schade en EUR 1.046,39 aan kosten rechtbijstand) ingesteld. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep niet toegewezen. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat [benadeelde] als gevolg van verdachtes onder 1 subsidiair bewezen verklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is, met een beslissing omtrent de kosten als hierna zal worden vermeld. Het hof merkt hierbij op dat door en namens verdachte de hoogte van de vordering niet bestreden is.
Het hof ziet aanleiding terzake de maatregel van artikel 36f Wetboek van Strafrecht op te leggen als na te melden.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 24c, 36f, 57 en 287 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 (oud) van de Wet wapens en munitie.
Vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en doet opnieuw recht.
Verklaart niet bewezen, dat verdachte het onder 1 primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart, zoals hiervoor overwogen, wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte het onder 1 subsidiair en 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart dat het bewezenverklaarde oplevert:
onder 1 subsidiair:
Doodslag.
onder 2 ten aanzien van het vuurwapen:
Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III.
onder 2 ten aanzien van de munitie:
Handelen in strijd met het in artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie.
Verklaart verdachte deswege strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 (acht) jaren.
Bepaalt, dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Wijst de vordering van [benadeelde] toe.
Veroordeelt verdachte om tegen bewijs van kwijting aan de benadeelde partij voornoemd, te betalen een bedrag van EUR 5.866,83 (vijfduizend achthonderdzesenzestig euro en drieëntachtig cent).
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door [benadeelde] gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op EUR 1.046,39 (duizend zesenveertig euro en negenendertig cent).
Legt aan verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van [benadeelde], een bedrag te betalen van EUR 5.866,83 (vijfduizend achthonderdzesenzestig euro en drieëntachtig cent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 117 (honderdzeventien) dagen hechtenis.
Bepaalt dat, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat, daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Aldus gewezen door
mr. H. Eijsenga, voorzitter,
mrs. A.J.M. Bark - van Gink en J.H.J.M. Mertens - Steeghs, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. H.J. de Jonge, griffier,
en op 28 november 2005 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. J.H.J.M. Mertens - Steeghs is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.