een en ander op straffe van een dwangsom van maximaal E. 25.000,--. In het vonnis was niet expliciet bepaald dat deze rectificatie niet vergezeld diende te gaan van enig commentaar.
4.4. Vervolgens heeft [appellant] op 12 september 2004 aan degenen aan wie hij eerder de brief van 24 mei 2004 had gezonden, een brief gezonden, waarin de rectificatie is opgenomen, vergezeld van het nodige commentaar. Passages aangeduid met d, e en f hebben niet rechtstreeks betrekking op de kwestie [geïntimeerde]; passages a, b, c en g wel.
4.5. [geïntimeerde] stelt dat door de toevoegingen [appellant] niet heeft voldaan aan de hem bevolen rectificatie, en maakt aanspraak op de totale verbeurde dwangsom. In dit executiegeschil komt [appellant] daartegen op. De voorzieningenrechter heeft de gevraagde voorziening geweigerd.
4.6. Het hof bespreekt de grieven gezamenlijk.
4.7. Uitgangspunt vormt, dat de rechter kàn verbieden dat aan een gebod tot rectificatie commentaren worden toegevoegd: HR 2 februari 1990, NJ 1991-291, waarbij voorts werd geoordeeld dat zulks niet in strijd komt met art. 10 EVRM nu een en ander is gebaseerd op (toen nog) art. 1401 BW en dus op de wet, en dat een zodanig verbod tot bijvoegingen of commentaren een ter bereiking van het doel der rectificatie noodzakelijke en toelaatbare beperking vormt. Ook [appellant] gaat hiervan uit.
Uit hetzelfde arrest blijkt voorts, dat niet geëist mag worden dat in een rectificatie tot uiting wordt gebracht dat degene die de rectificatie moet doen, achter de inhoud ervan staat. Voldoende is dat uit de rectificatie blijkt dat de rechter van oordeel is dat er gerectificeerd moet worden.
4.8. In de grieven ligt besloten, dat een verbod als bedoeld in de eerste volzin van de vorige rechtsoverweging, in verband met art. 10 EVRM, enkel in de vorm van een expliciet verbod gegeven kan worden.
Dat standpunt is onjuist. Daargelaten of, bij gebreke van een expliciet verbod, elke toevoeging of elk commentaar, zou leiden tot de conclusie dat eventueel opgelegde dwangsommen zijn verbeurd, indien de rectificatie vergezeld gaat van dusdanige commentaren dat die rectificatie volledig wordt ontkracht of dat de beschuldigingen onmiddellijk worden herhaald, dan is evident dat de rectificatie zonder inhoud was, en is er in feite niet gerectificeerd. Dit moet dan ook door de steller van de rectificatie-met-commentaar begrepen zijn: zulks was immers zijn bedoeling.
Reeds is overwogen, dat expliciete verboden tot bijvoeging van commentaar niet in strijd komen met art. 10 EVRM. Het gewicht van het in die bepaling vervatte grondrecht brengt met zich mede, dat er in een concreet geval geen misverstand over mag bestaan, dàt (bepaalde) commentaren niet toelaatbaar zijn, wil men zich later op het standpunt kunnen stellen dat door het bijplaatsen van zodanig commentaar feitelijk niet aan het gebod tot rectificatie is voldaan.
4.9. Toegepast op de onderhavige casus leidt het voorgaande tot het volgende resultaat.
De passages a, b, c en g van de brief van 12 september 2004 hebben de kennelijke strekking de geadresseerden ervan te doordringen dat [appellant] inhoudelijk nog steeds ten volle achter zijn brief van 24 mei 2004 staat. Aldus laat de brief van 12 september 2004 er geen enkel misverstand over bestaan, dat die brief enkel is verzonden om het verbeuren van dwangsommen te voorkomen en niet om daadwerkelijk tot rectificatie van zijn onrechtmatige geoordeelde uitlatingen over te gaan. Integendeel, de rectificatie en verontschuldigingen zijn door de toevoegingen volledig ontkracht. Dat zulks ook het oogmerk van [appellant] was, blijkt ten overvloede uit de door hemzelf opgestelde, bij memorie van grieven overgelegde toelichting van 21 april 2005, meer in het bijzonder de derde en vierde (volledige) alinea op blad 4 van dat stuk, alsmede uit de akte ter rolle, waarin [appellant] expliciet stelt dat het zijn bedoeling was de ontvangers van de rectificatiebrief er andermaal van te overtuigen dat de beschuldigingen aan het adres van [geïntimeerde], welke beschuldigingen hij nu juist verplicht was geweest te rectificeren, juist waren.
4.10. Mitsdien heeft [appellant] niet voldaan aan het gegeven bevel tot rectificatie en heeft hij dwangsommen verbeurd. Dat betekent dat de voorzieningenrechter terecht het gevraagde verbod tot executie van dwangsommen heeft geweigerd.
Met het bovenstaande zijn alle grieven aan de orde gekomen. Het vonnis waarvan beroep dient te worden bekrachtigd met veroordeling van [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep.
5. De uitspraak