ECLI:NL:GHSHE:2005:AU4940

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
26 oktober 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
20-008783-05
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor medeplichtigheid aan moord met actieve rol in voorbereiding

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 26 oktober 2005 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de veroordeling van de verdachte voor medeplichtigheid aan moord. De verdachte was betrokken bij de voorbereiding van de moord op [slachtoffer] door samen met [medeverdachte 1] een vuurwapen aan te schaffen en locaties te verkennen voor de uitvoering van de moord. De verdachte heeft gedurende een langere periode geweten van de plannen van [medeverdachte 1] en heeft actief bijgedragen aan de uitvoering ervan. Op een gegeven moment heeft zij zelfs samen met [medeverdachte 1] een locatie in Duitsland bezocht waar de moord zou plaatsvinden. Uiteindelijk is [slachtoffer] op de afgesproken locatie doodgeschoten door een van de mededaders. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zich gedurende deze periode niet heeft gerealiseerd wat de gevolgen van haar handelen waren en dat zij zich niet heeft gedistantieerd van de plannen. De verdachte heeft verklaard dat zij [medeverdachte 1] meerdere keren heeft aangespoord om te stoppen met de plannen, maar het hof oordeelt dat haar betrokkenheid bij de moord niet kan worden gerechtvaardigd door 'blinde devotie'. Het hof heeft bij de straftoemeting rekening gehouden met de ernst van het delict, de maatschappelijke onrust die het heeft veroorzaakt en het leed van de nabestaanden, maar ook met het feit dat de verdachte niet eerder met justitie in aanraking is gekomen en dat er sprake was van verminderde toerekenbaarheid. De verdachte is uiteindelijk veroordeeld tot een gevangenisstraf van tien jaar, gelijk aan de straf die door de eerste rechter was opgelegd. Het hof bevestigt het vonnis van de rechtbank Maastricht, maar heeft de bewijsvoering verbeterd en verduidelijkt.

Uitspraak

Parketnummer: 20-008783-05
Uitspraak: 26 oktober 2005
TEGENSPRAAK
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Maastricht van
25 maart 2005 in de strafzaak met parketnummer 03-008231-04 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (België) op [geboortedatum] 1963,
wonende te [adres],
thans verblijvende in PI Breda Penitentiaire Inr. voor Vrouwen te Breda.
Hoger beroep
De verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het gerechtshof het vonnis van de eerste rechter zal bevestigen.
Vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich met het beroepen vonnis en met de gronden waarop dit berust, behalve voor wat betreft de bewijsvoering en de redengeving van de op te leggen straf.
De bewijsvoering behoeft, mede gelet op hetgeen in hoger beroep aan de orde is gekomen, verbetering. Omwille van de leesbaarheid wordt de bewijsvoering in haar geheel vervangen.
De bewezenverklaring door de eerste rechter komt uitsluitend te berusten op de hierna volgende bewijsmiddelen en bijzondere overwegingen omtrent het bewijs.
Door het hof gebruikte bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkort arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort arrest. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort arrest gehecht.
Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de
feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
Op te leggen straf
De eerste rechter heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van tien jaren, met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht.
De vordering van de advocaat-generaal impliceert dat het gerechtshof aan de verdachte dezelfde straf zal opleggen als de eerste rechter heeft gedaan.
Door de verdediging is aangevoerd, dat, anders dan de advocaat-generaal veronderstelt, de verdachte geenszins met het oog op financieel gewin bij de moord op [slachtoffer] betrokken is geweest; als verklaring voor haar handelen hebben de verdachte en haar raadsman ter terechtzitting in hoger beroep opgegeven dat de verdachte heeft gehandeld uit blinde devotie voor haar vriend [medeverdachte 1] en dat daardoor haar realiteitszin vertroebeld was. In de visie van de verdediging is een gevangenisstraf voor de duur van tien jaren dan ook geen juiste afspiegeling van de wijze waarop de verdachte bij de moord op [slachtoffer] betrokken is geweest en is in dat licht bezien een gevangenisstraf voor de duur van zeven jaren meer passend. Daarnaast heeft de verdediging gewezen op de omstandigheid dat de kinderen van de verdachte in geval van oplegging van een gevangenisstraf voor de duur als gevorderd, gedurende al die tijd "het kind van de rekening" zullen zijn.
Bij de bepaling van de op te leggen straf heeft het hof gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Bij de straftoemeting heeft het hof het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte wist gedurende langere tijd dat [medeverdachte 1] voornemens was op verzoek van een ander en tegen betaling [slachtoffer] van het leven te (laten) beroven. De verdachte heeft gedurende die tijd een actieve rol gespeeld bij het voorbereiden van de moord op [slachtoffer]. Zo heeft de verdachte onder meer een vuurwapen voor [medeverdachte 1] gekocht, heeft zij samen met [medeverdachte 1] verschillende gesprekken gevoerd met de opdrachtgeefster van die moord en van haar het overeengekomen geldbedrag van EUR 15.000,-- aangenomen en heeft zij, verdachte, samen met [medeverdachte 1] locaties bekeken waar de geplande moord op [slachtoffer] zou kunnen worden uitgevoerd. Zelfs is de verdachte met [medeverdachte 1] enkele dagen vóór de moord op [slachtoffer] naar een daarvoor geschikt bevonden locatie in Ubach-Palenberg (Duitsland) gereden, waar [slachtoffer] die dag zou worden vermoord; uiteindelijk hebben buiten hun wil gelegen omstandigheden ertoe geleid dat de geplande moord daar toen niet heeft plaatsgevonden.
Gedurende al die tijd is de verdachte niet tot bezinning gekomen en heeft zij zich geen rekenschap gegeven van de gevolgen van haar handelen. In tegendeel: de verdachte is uiteindelijk actief betrokken geweest bij de feitelijke moord op [slachtoffer]. Samen met haar mededaders heeft de verdachte het slachtoffer naar de plaats van de moord gelokt. Aldaar heeft één van de mededaders [slachtoffer] dood geschoten.
Dusdoende heeft de verdachte zich samen met haar mededaders schuldig gemaakt aan moord, één van de ernstigste misdrijven die het Nederlandse strafrecht kent.
In navolging van de eerste rechter is het hof van oordeel dat niet kan worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf welke onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de hierna te vermelden duur met zich brengt. Daarbij heeft het hof rekening gehouden met de ernst van het bewezenverklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Anders dan door de verdediging bepleit, ziet het hof geen aanleiding om een lagere straf op te leggen dan de eerste rechter. In het bijzonder overweegt het hof hierbij dat niet aannemelijk is geworden dat de verdachte slechts uit "blinde devotie" voor [medeverdachte 1] tot haar handelen is gekomen. Het hof overweegt hieromtrent dat uit de door de verdachte op 14 juni 2004 ten overstaan van de politie afgelegde verklaring (dossierpagina's 2430-2432) valt op te maken dat zij bij verschillende gelegenheden tegen [medeverdachte 1] heeft gezegd dat hij moest stoppen met de plannen om [slachtoffer] van het leven te beroven en/of dat zijzelf daarmee wilde stoppen. Ook heeft de verdachte verklaard dat [medeverdachte 1] in één van die gevallen tegen haar, verdachte, heeft gezegd dat zij niet mee hoefde te gaan. Uit het vorenstaande leidt het hof af dat de devotie voor [medeverdachte 1] kennelijk niet zo sterk was dat de verdachte in het geheel niet heeft kunnen afzien van deelname aan de voorbereiding en het plegen van de moord op [slachtoffer]. Daar komt nog bij dat uit de verklaring van de verdachte bij de politie van 15 juni 2004 (dossierpagina 2443) volgt dat zij in een andere situatie, toen [medeverdachte 1] haar had gevraagd een vuurwapen naar België te brengen, wél in staat was het verzoek van [medeverdachte 1] naast zich neer te leggen.
Maar ook als de verdachte zich van de moordplannen op [slachtoffer] uit devotie voor [medeverdachte 1] in haar eigen visie niet kon distantiëren, kan dat gegeven niet bepalend zijn voor de op te leggen straf, omdat de verdachte in de eerste plaats zelf verantwoordelijk is voor de keuzes die zij gedurende langere tijd heeft gemaakt, te meer niet wanneer die keuzes worden afgezet tegen de ernst van de gevolgen ervan. Met andere woorden: ook van deze verdachte had verwacht mogen worden, dat zij zich rekenschap had gegeven van haar handelen. Door dit na te laten heeft de verdachte er blijk van gegeven geen, althans onvoldoende inzicht te hebben gehad in de strafwaardigheid van haar handelen.
Bij de straftoemeting heeft het hof voorts acht geslagen op het gewelddadig karakter van het bewezenverklaarde, de maatschappelijke onrust die daarvan het gevolg is en het leed dat is aangedaan aan de nabestaanden van het slachtoffer.
Anderzijds heeft het hof bij de straftoemeting rekening gehouden met het gegeven dat de verdachte niet eerder met politie en justitie in aanraking is gekomen, met de conclusie van
dr. L.H. Jacobs-Dams, forensisch psychiater, en drs. A.F.J.M. Zwegers, psycholoog, dat het tenlastegelegde, indien bewezen, in licht verminderde mate aan de verdachte kan worden toegerekend en met het gegeven dat de verdachte alleenstaand is en drie kinderen heeft.
BESLISSING
Het hof:
bevestigt het vonnis waarvan beroep.
Aldus gewezen door
mr. N.J.L.M. Tuijn, voorzitter,
mrs. J.M.W.M. van den Elzen en W.E.C.A. Valkenburg, raadsheren,
in tegenwoordigheid van dhr. J.M.A.W. Koningstein, griffier,
en op 26 oktober 2005 ter openbare terechtzitting uitgesproken.