Parketnummer: 20-008463-05
Uitspraak: 26 oktober 2005
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Maastricht van
25 maart 2005 in de strafzaak met parketnummer 03-008209-04 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1956,
wonende te [adres],
thans verblijvende in PI Zuid Oost - HvB Ter Peel Evertsoord te Evertsoord.
De verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het gerechtshof het vonnis van de rechter in eerste aanleg zal bevestigen.
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de eerste rechter.
Het hof neemt hier uit het beroepen vonnis de weergave van de tenlastelegging over.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande:
dat [medeverdachte 1] op 12 maart 2003 te Schinveld, in de gemeente Onderbanken, tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, door tezamen en in vereniging met anderen met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg een kogel in de nek/hals en een kogel elders in het lichaam, van voornoemde [slachtoffer] te schieten, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden,
welk door [medeverdachte 1] begaan strafbaar feit [medeverdachte 2] in de periode van 1 december 2002 tot en met 12 maart 2003, in het arrondissement Maastricht opzettelijk heeft uitgelokt door beloften en door het verschaffen van gelegenheid en inlichtingen, door opzettelijk die [medeverdachte 1] te benaderen en vervolgens aan die [medeverdachte 1] (zakelijk samengevat) mede te delen dat [slachtoffer] om het leven gebracht moest worden en dat [slachtoffer] een crimineel was en dat [slachtoffer] [medeverdachte 3] (opdrachtgeefster/medepleegster van de moord op die [slachtoffer]) bedreigde en mishandelde en die [medeverdachte 1] (zakelijk samengevat) te vragen die [slachtoffer] te vermoorden of te vragen of hij iemand wist die [slachtoffer] kon vermoorden en die [medeverdachte 1] een aanzienlijke geldelijke beloning in het vooruitzicht te stellen en een aanzienlijke geldelijke beloning met die [medeverdachte 1] overeen te komen en door vervolgens dat bedrag ter kennis te brengen van die [medeverdachte 3] (die dat bedrag daarop uitbetaalde) en als bemidde-laar/tussenpersoon tussen die [medeverdachte 3] en die [medeverdachte 1] te fungeren en die [medeverdachte 3] in rechtstreeks contact te brengen met die [medeverdachte 1] en vervolgens ontmoetingen te arrangeren tussen die [medeverdachte 3] en die [medeverdachte 1] en door gegevens aan die [medeverdachte 1] door te geven ten behoeve van de voorbereiding en de uitvoering van de moord op [slachtoffer], te weten gegevens omtrent de verblijfplaats van [slachtoffer] en omtrent het merk en de kleur en het kenteken van de door [slachtoffer] gebruikte auto en een pasfoto van [slachtoffer] aan die
[medeverdachte 1] te verstrekken,
welk door [medeverdachte 2] begaan strafbaar feit zij, verdachte, in de periode van 1 december 2002 tot en met 12 maart 2003 te Schinveld, in de gemeente Onderbanken, opzettelijk heeft uitgelokt door het verschaffen van inlichtingen, door opzettelijk aan die [medeverdachte 2] (zakelijk samengevat) mede te delen dat ten behoeve van (haar, verdachtes, vriendin)
[medeverdachte 3] (opdrachtgeefster/medepleegster van de moord op die [slachtoffer]) [slachtoffer] om het leven gebracht moest worden en dat daartoe iemand geregeld kon worden.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Door het hof gebruikte bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkort arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort arrest. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort arrest gehecht.
Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de
feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
Van de zijde van de verdachte is, voor wat betreft het primair tenlastegelegde, aangevoerd, dat het niet bewezen kan worden.
Met de verdediging is het hof van oordeel dat de eerste rechter terecht niet bewezen heeft verklaard dat de uitlokkingshandelingen van de verdachte zouden hebben bestaan uit het verschaffen van middelen, maar anders dan door de verdediging betoogd, is het hof van oordeel dat de mededelingen van de verdachte aan haar zoon [medeverdachte 2], dat ten behoeve van haar vriendin [medeverdachte 3] [slachtoffer] om het leven gebracht moest worden en dat daartoe iemand geregeld kon worden, zijn te beschouwen als mededelingen van feitelijke aard die van belang zijn met het oog op het te plegen delict, in die zin dat deze geschikt zijn om in de omstandigheden van het geval te bewerkstelligen dat het delict wordt gepleegd (HR 27 februari 2001, NJ 2001/308) en aldus uitlokkingshandelingen opleveren. Het hof overweegt hieromtrent nog in het bijzonder dat uit de verklaring van [getuige] als getuige ter terechtzitting in hoger beroep volgt dat de verdachte al gedurende langere tijd ten overstaan van haar zoon [medeverdachte 2] haar beklag had gedaan over de ellendige situatie waarin [medeverdachte 3] door toedoen van [slachtoffer] verkeerde en over het leed dat zij, verdachte, daar zelf van ondervond. In deze context zijn de mededelingen van de verdachte zoals bewezen geschikt om [medeverdachte 2] uit te lokken een huurmoordenaar te zoeken voor het ombrengen van [slachtoffer].
Het verweer faalt.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezen verklaarde is voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 289 van het Wetboek van Strafrecht, in verband met het bepaalde in artikel 47, eerste lid, aanhef en onder 2º, van dat wetboek.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het wordt gekwalificeerd zoals hierna in de beslissing wordt vermeld.
Strafbaarheid van de verdachte
Drs. A.F.J.M. Zwegers, psycholoog, en vast gerechtelijk deskundige, heeft een psychologisch onderzoek ingesteld naar de persoonlijkheid van de verdachte en daaromtrent op 21 februari 2005 een rapport opgemaakt.
Dit rapport houdt, als de bevindingen van de deskundige, onder meer in, zakelijk weergegeven, dat de verdachte lijdt aan een gebrekkige ontwikkeling van haar geestvermogens, welke in diagnostische zin is te omschrijven als een afhankelijke persoonlijkheidsstoornis. Ten tijde van het tenlastegelegde werd de verdachte hierdoor in zodanige mate beïnvloed, dat het tenlastegelegde, indien bewezen, hieruit verklaard zou kunnen worden.
Volgens de deskundige brengt de gebrekkige ontwikkeling met zich mee dat de verdachte sterk door haar omgevingsfactoren wordt beïnvloed. Als die omgevingsfactoren bij de verdachte ernstige emoties mobiliseren, wordt zij gemakkelijk tot grenzeloosheid gebracht. In de interactie tussen de verdachte en [medeverdachte 3] werden dergelijke emoties gemobiliseerd. Daarnaast had de verdachte persoonlijke motieven om [medeverdachte 3] aan zich te binden of om de interactie tussen haar en [medeverdachte 3] te laten voortbestaan. De deskundige adviseert het tenlastegelegde, indien bewezen, in licht verminderde mate aan de verdachte toe te rekenen.
Het hof neemt de conclusie van de deskundige over en maakt deze tot de zijne.
Er zijn ook overigens geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Op te leggen straf of maatregel
De officier van justitie heeft gevorderd de verdachte te veroordelen, kort gezegd, tot een gevangenisstraf voor de duur van 7 jaren.
De eerste rechter heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van
8 jaren. De verdachte is tegen dit vonnis in hoger beroep gekomen.
De vordering van de advocaat-generaal impliceert dat het gerechtshof aan de verdachte dezelfde straf zal opleggen als de eerste rechter heeft gedaan.
Van de zijde van de verdachte is bepleit dat het hof op grond van de rol van de verdachte bij het bewezenverklaarde enerzijds en de strafverminderende omstandigheden anderzijds bij de straftoemeting een meer evenwichtige afweging zal maken dan de eerste rechter. Het hof begrijpt de verdediging aldus dat bedoeld wordt dat het hof een lagere straf zal opleggen dan gevorderd.
Bij de bepaling van de op te leggen straf heeft het hof gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Met de eerste rechter is het hof van oordeel dat niet kan worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf welke onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt. Daarbij heeft het hof rekening gehouden met de ernst van het bewezenverklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Bij de straftoemeting heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
In het midden latend of verdachtes vriendin [medeverdachte 3] als eerste, ten overstaan van de verdachte, de gedachte heeft uitgesproken dat haar (ex-)partner [slachtoffer] van het leven beroofd moest worden of dat, naar aanleiding van uitlatingen van die [medeverdachte 3] over de gewelddadige gedragingen van die [slachtoffer] jegens haar, de verdachte zelf op de gedachte is gekomen dat die [slachtoffer] van het leven beroofd moest worden, vast staat in ieder geval dat de verdachte op deze veronderstelde dan wel door [medeverdachte 3] geuite wens serieus is ingegaan. Verdachte heeft daarbij niet geaarzeld om vervolgens haar zoon [medeverdachte 2] te benaderen als is bewezen verklaard. Hierna heeft [medeverdachte 2] [medeverdachte 1] benaderd met de vraag of hij iemand wist die [slachtoffer] van het leven kon beroven. Uiteindelijk is [slachtoffer] door
[medeverdachte 1] met pistoolschoten van het leven beroofd, welk feit [medeverdachte 1] met anderen heeft gepleegd.
Aldus heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan uitlokking van uitlokking van het medeplegen van moord. Het handelen van de verdachte geeft blijk van een ontbreken van respect voor het menselijk leven. Moord is één van de ernstigste misdrijven die het Nederlandse strafrecht kent. Uit het oogpunt van vergelding en met het oog op generale en preventieve preventie past slechts oplegging van een gevangenisstraf van de hierna te melden duur, die hoger is dan de door de raadsman van verdachte bepleite gevangenisstraf.
Bij de bepaling van de duur van de op te leggen gevangenisstraf is voor het hof het volgende van belang. Het hof rekent het verdachte zwaar aan, dat zij haar zoon [medeverdachte 2], met wie zij een zeer hechte band had en die, naar zij kon vermoeden, de vraag van zijn moeder, verdachte, moeilijk zou kunnen negeren, heeft betrokken in de zoektocht naar een huurmoordenaar. Verdachte had moeten beseffen dat als gevolg van haar handelwijze het leven van deze [medeverdachte 2], zijnde vader van een jong kind en een man met een vaste dienstbetrekking die nog nooit met politie of justitie in aanraking was gekomen, een zeer negatieve wending zou kunnen nemen. Verder wordt in het nadeel van verdachte gewogen, dat uit niets blijkt dat zij heeft geprobeerd om haar veel jongere (in 1977 geboren) vriendin
[medeverdachte 3] op andere gedachten dan het moordplan te brengen, zoals het voorstellen van niet-criminele alternatieven voor de door die [medeverdachte 3] aangeduide problematiek. Evenmin blijkt dat verdachte, in de langere periode vanaf het benaderen van haar zoon [medeverdachte 2] tot de dag van de moord, ook maar op enig moment heeft getracht om hem op zijn schreden te laten terugkeren. Verdachte heeft bovendien op geen enkele wijze getracht de moord te verijdelen, bij voorbeeld door (eventueel anoniem) de politie op de hoogte te stellen van het moordplan. Integendeel: uit het dossier blijkt, dat verdachte na de uitlokking van haar zoon betrokken is gebleven bij dit afschuwwekkende plan. Zo is zij behulpzaam geweest bij de voorbereiding van de moord op [slachtoffer] door aan [medeverdachte 3] het bedrag mede te delen dat door [medeverdachte 3] voor de huurmoord moest worden betaald alsmede door een pasfoto van [slachtoffer] aan haar zoon [medeverdachte 2] te geven zodat [medeverdachte 2] die foto aan de huurmoordenaar zou afgeven, ter identificatie van [slachtoffer]. Uit het vorenstaande leidt het hof af, dat verdachte geruime tijd vóór 12 maart 2003, de dag waarop [slachtoffer] is vermoord, wel degelijk - anders dan verdachte in hoger beroep heeft verklaard -heeft beseft, dat er een serieus plan bestond om [slachtoffer] van het leven te beroven, bij welk plan een aantal - grotendeels aanzienlijk jongere - medeverdachten betrokken waren.
In het voordeel van verdachte neemt het hof in aanmerking, dat zij als eerste opening van zaken heeft gegeven, waardoor, althans mede waardoor, dit zeer ernstige misdrijf is opgelost. Verder geldt dat de verdachte in het traject van het voorbereiden en uitvoeren van de moord op [slachtoffer] een relatief ondergeschikte rol heeft gespeeld. Bovendien neemt het hof in aanmerking dat blijkens de rapportage van drs. A.F.J.M. Zwegers, psycholoog, d.d. 21 februari 2005, het bewezenverklaarde de verdachte slechts in licht verminderde mate kan worden toegerekend.
Ten slotte houdt het hof bij de straftoemeting rekening met het gegeven dat de verdachte nog niet eerder terzake soortgelijke strafbare feiten met politie en justitie in aanraking is gekomen en met de gezinsomstandigheden van de verdachte.
Anders dan de eerste rechter en de advocaat-generaal acht het hof, alles afwegend, oplegging van een gevangenisstraf van de hierna te vermelden duur passend en geboden.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 47 en 289 van het Wetboek van Strafrecht.
vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en doet opnieuw recht;
verklaart, zoals hiervoor overwogen, wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
verklaart dat het bewezenverklaarde oplevert:
Opzettelijke uitlokking van opzettelijke uitlokking van medeplegen van moord.
verklaart verdachte deswege strafbaar;
veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 7 (zeven) jaren;
bepaalt, dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenis-straf geheel in mindering zal worden gebracht.
Aldus gewezen door
mr. N.J.L.M. Tuijn, voorzitter,
mrs. J.M.W.M. van den Elzen en W.E.C.A. Valkenburg, raadsheren,
in tegenwoordigheid van dhr. J.M.A.W. Koningstein, griffier,
en op 26 oktober 2005 ter openbare terechtzitting uitgesproken.