ECLI:NL:GHSHE:2005:AU0541

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
5 augustus 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
20-002749-04
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. de Lange
  • A. Harmsen
  • J. Gelderman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de economische politierechter inzake het gebruik van niet-emissiearme meststoffen

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 5 augustus 2005 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de economische politierechter in de rechtbank Breda. De verdachte had hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van 4 februari 2004, waarin hem werd verweten dat hij op 25 februari 2003 in Woudrichem niet-emissiearme dierlijke meststoffen had gebruikt op grasland. De verdediging voerde aan dat de verdachte met de 'duospray'-methode beter presteerde dan de wettelijk toegelaten methoden en dat er daarom geen materiële wederrechtelijkheid bestond, wat zou moeten leiden tot ontslag van rechtsvervolging of schuldigverklaring zonder straf.

Het hof overwoog dat de verdachte om vrijstelling op basis van artikel 64 van de Wet bodembescherming had verzocht, maar dat dit verzoek op 9 juli 2004 was afgewezen. Bovendien had de verdachte geen beroep gedaan op de mogelijkheid van een ontheffing volgens artikel 7 van het Besluit gebruik meststoffen. Ondanks de beweringen van de verdachte over de effectiviteit van de 'duospray'-methode, concludeerde het hof dat deze methode niet voldeed aan de wettelijke eisen voor emissiearm uitrijden van mest. Het hof verwierp het verweer van de verdachte en oordeelde dat de materiële wederrechtelijkheid niet ontbrak.

De beslissing van het hof was gebaseerd op verschillende artikelen van het Wetboek van Strafrecht en andere relevante wetgeving. Het hof bevestigde het vonnis van de eerste rechter, waarbij de verdachte werd veroordeeld voor het gebruik van niet-emissiearme meststoffen. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor agrarische ondernemers om zich aan de wettelijke voorschriften te houden en de gevolgen van het niet naleven daarvan.

Uitspraak

Parketnummer: 20-002749-04
Uitspraak : 5 augustus 2005
TEGENSPRAAK
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de economische politierechter in de rechtbank Breda van 4 februari 2004 in de strafzaak met parketnummer 02-040176-03 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1949,
wonende te [woonplaats], [adres].
Hoger beroep
De verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het beroepen vonnis zal bevestigen.
Vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich met het beroepen vonnis en met de gronden waarop dit berust, behalve voor wat betreft de overweging van de eerste rechter met betrekking tot de strafbaarheid van het bewezene en de door de eerste rechter aangehaalde wetsartikelen. Voorts zal het hof een bijzondere bewijsoverweging opnemen in reactie op het namens de verdachte in hoger beroep gevoerd bewijsverweer en zal het hof een nadere strafmotivering opnemen.
Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat hij:
op of omstreeks 25 februari 2003 te Woudrichem al dan niet opzettelijk dierlijke meststoffen heeft gebruikt op een perceel grasland, gelegen aan de Mostaardweg, terwijl die dierlijke meststoffen niet emissie-arm werden aangewend.
Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
Namens de verdachte is door diens raadsman ter terechtzitting in hoger beroep aangevoerd, dat verdachte - in tegenstelling tot het aan hem ten laste gelegde - op 25 februari 2003 met gebruikmaking van de zogenaamde "duospray"-methode wél emissiearm dierlijke meststoffen heeft aangewend, nu hij met gebruikmaking van voornoemde methode de amoniakreductie realiseert die de wetgever voor ogen heeft gestaan.
Het hof overweegt ten aanzien van dit verweer als volgt.
Onder het in de tenlastelegging omschreven "emissiearm aanwenden" wordt door de wetgever het volgende verstaan:
* artikel 1, eerste lid, onder i, van het Besluit gebruik meststoffen (hierna Bgm) - voor zover hier van belang - luidt:
1. In dit besluit (....) wordt verstaan onder:
i. emissiearm aanwenden: gebruiken overeenkomstig de voorschriften die voor de desbetreffende situatie zijn opgenomen in de bij dit besluit behorende bijlage II;
* bijlage II van het Bgm - voor zover hier van belang - luidt :
1. Algemeen
Het emissiearm aanwenden van dierlijke meststoffen vindt uitsluitend (onderstreping door hof) plaats door toepassing van de in de punten 2 (emissiearm aanwenden van dierlijke meststoffen op grasland (toevoeging hof)) en 3 (emissiearm aanwenden van dierlijke meststoffen op grasland (toevoeging hof)) beschreven methoden.
2. Emissiearm aanwenden van dierlijke meststoffen op grasland
Bij het emissiearm aanwenden van dierlijke meststoffen op grasland wordt de mest onmiddellijk op of in de grond gebracht.
Indien de mest op de grond wordt gebracht, geschiedt dit door middel van apparatuur waarmee de mest uitsluitend in strookjes tussen het gras wordt gebracht, waarbij het gras tevoren wordt opgelicht of zijdelings wordt weggedrukt. De strookjes hebben geen grotere breedte dan 5 centimeter en de afstand van het midden van een strookje tot het midden van het naastliggende strookje is minimaal 15 centimeter.
Indien de mest in de grond wordt gebracht, geschiedt dit door middel van apparatuur waarmee de mest uitsluitend in de grond wordt gebracht in sleufjes. De sleufjes hebben geen grotere breedte dan 5 centimeter.
Ter terechtzitting in hoger beroep is komen vast te staan dat verdachte de zogenaamde "duospray"-methode heeft toegepast op grasland en dat hij de amoniakreductie niet realiseert via één van de hiervoor omschreven wettelijke methoden. Nu het emissiearm aanwenden van dierlijke meststoffen op grasland uitsluitend plaats kan vinden door de hiervoor omschreven methoden onder punt 2, staat derhalve vast dat verdachte op 25 februari 2003 niet (door de wet bedoeld) emissiearm dierlijke meststoffen heeft aangewend. Het verweer wordt dan ook verworpen.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Namens de verdachte is door diens raadsman ter terechtzitting in hoger beroep aangevoerd, dat verdachte, nu hij in zijn bedrijfsvoering, met gebruikmaking van de zogenaamde "duospray"-methode, vergeleken met de wettelijk voorgeschreven en wel toegelaten methoden van emissiearm uitrijden beter presteert, vanwege het ontbreken van materiële wederrechtelijkheid, dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging, althans dat schuldigverklaring zonder oplegging van straf of maatregel geïndiceerd is.
Het hof overweegt hiertoe als volgt. Ter terechtzitting in hoger beroep is vast komen te staan dat verdachte om vrijstelling ex artikel 64 Wet bodembescherming heeft verzocht en dat dit verzoek op 9 juli 2004 is afgewezen. Voorts is gebleken dat verdachte om hem moverende redenen geen beroep heeft gedaan op de mogelijkheid van een ontheffing als bedoeld in artikel 7 van het Besluit gebruik meststoffen. Desondanks is verdachte blijkens zijn verklaring ter terechtzitting in hoger beroep doorgegaan met een wettelijk niet toegelaten wijze van uitrijden van mest. Daargelaten of de "duospray"-methode leidt tot aantoonbaar betere prestaties - waarvan overigens in deze strafzaak niet zonder meer kan worden uitgegaan - kan onder deze omstandigheden niet worden gezegd dat aan het feit de materiële wederrechtelijkheid ontbreekt, noch dat verdachte op een andere grond van alle rechtsvervolging zou moeten worden ontslagen. Het hof verwerpt derhalve het verweer.
Ook overigens zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Op te leggen straf of maatregel
Nu verdachte bij het uitrijden van de mest bewust niet een wettelijk voorgeschreven methode heeft gebruikt en niet over een ontheffing of vrijstelling beschikte, terwijl verdachte wist dat hij niet eigenmachtig een door hem beter geachte, maar wettelijk niet toegelaten methode mocht gebruiken, ziet het hof geen aanleiding om toepassing te geven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht, zoals namens de verdachte verzocht.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24 en 24c van het Wetboek van Strafrecht, artikel 7 van de Wet bodembescherming, de artikelen 1a, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten en artikel 5 van het Besluit gebruik meststoffen, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het plegen van het strafbare feit.
BESLISSING
Het hof:
Bevestigt het vonnis, waarvan beroep.
Aldus gewezen door
mr. De Lange, voorzitter,
mrs. Harmsen en Gelderman, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. Lemmers, griffier,
en op 5 augustus 2005 ter openbare terechtzitting uitgesproken.