ECLI:NL:GHSHE:2005:AT9922
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Hoger beroep
- Bod
- De Groot-van Dijken
- Huijbers-Koopman
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de ontvankelijkheid van het hoger beroep in een civiele zaak
In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 28 juni 2005 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een incidenteel vonnis van de rechtbank te Breda. De appellante, vertegenwoordigd door procureur mr. E.J.P.J.M. Kneepkens, heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank, waarin werd geoordeeld dat het vonnis een tussenvonnis is. Het hof heeft vastgesteld dat volgens artikel 337 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering hoger beroep tegen tussenvonnissen alleen mogelijk is tegelijk met het eindvonnis, tenzij de rechter anders heeft bepaald. In dit geval was er geen toestemming gegeven voor tussentijds hoger beroep, waardoor het hof concludeert dat de appellante niet-ontvankelijk moet worden verklaard in haar hoger beroep.
De zaak betreft een geschil tussen de appellante en de geïntimeerde, vertegenwoordigd door procureur mr. J.J. Geuze. De appellante had in haar memorie van grieven één grief aangevoerd en verzocht om vernietiging van het vonnis van de rechtbank, met een verzoek om de geïntimeerde te dagvaarden voor de rechtbank te Breda. De geïntimeerde heeft de grief bestreden en verzocht om de appellante niet-ontvankelijk te verklaren.
Het hof heeft de argumenten van beide partijen overwogen en geconcludeerd dat de appellante niet in haar hoger beroep kan worden ontvangen. De uitspraak van het hof houdt in dat de appellante wordt veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep, die aan de zijde van de geïntimeerde zijn begroot op €288 aan verschotten en €894 aan salaris voor de procureur. Het arrest is uitvoerbaar bij voorraad ten aanzien van de proceskostenveroordeling.