ECLI:NL:GHSHE:2005:AT9922

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
28 juni 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
C0401169-BR
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • Bod
  • De Groot-van Dijken
  • Huijbers-Koopman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de ontvankelijkheid van het hoger beroep in een civiele zaak

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 28 juni 2005 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een incidenteel vonnis van de rechtbank te Breda. De appellante, vertegenwoordigd door procureur mr. E.J.P.J.M. Kneepkens, heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank, waarin werd geoordeeld dat het vonnis een tussenvonnis is. Het hof heeft vastgesteld dat volgens artikel 337 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering hoger beroep tegen tussenvonnissen alleen mogelijk is tegelijk met het eindvonnis, tenzij de rechter anders heeft bepaald. In dit geval was er geen toestemming gegeven voor tussentijds hoger beroep, waardoor het hof concludeert dat de appellante niet-ontvankelijk moet worden verklaard in haar hoger beroep.

De zaak betreft een geschil tussen de appellante en de geïntimeerde, vertegenwoordigd door procureur mr. J.J. Geuze. De appellante had in haar memorie van grieven één grief aangevoerd en verzocht om vernietiging van het vonnis van de rechtbank, met een verzoek om de geïntimeerde te dagvaarden voor de rechtbank te Breda. De geïntimeerde heeft de grief bestreden en verzocht om de appellante niet-ontvankelijk te verklaren.

Het hof heeft de argumenten van beide partijen overwogen en geconcludeerd dat de appellante niet in haar hoger beroep kan worden ontvangen. De uitspraak van het hof houdt in dat de appellante wordt veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep, die aan de zijde van de geïntimeerde zijn begroot op €288 aan verschotten en €894 aan salaris voor de procureur. Het arrest is uitvoerbaar bij voorraad ten aanzien van de proceskostenveroordeling.

Uitspraak

typ. JP
rolnr. C0401169/BR
ARREST VAN HET GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH,
vierde kamer, van 28 juni 2005,
gewezen in de zaak van:
[appellante},
wonende te [gemeente],
appellante bij exploot van dagvaarding van 20 augustus 2004,
procureur: mr. E.J.P.J.M. Kneepkens,
tegen:
[geïntimeerde],
wonende te [gemeente],
geïntimeerde bij gemeld exploot,
procureur: mr. J.J. Geuze,
op het hoger beroep van het door de rechtbank te Breda gewezen incidenteel vonnis van 28 juli 2004 tussen appellante - [appellante] - als eiseres in het incident en geïntimeerde - [geïntimeerde] - als verweerder in het incident.
1. Het geding in eerste aanleg (zaaknr. 132729/HA ZA 04-836)
Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld incidenteel vonnis.
2. Het geding in hoger beroep
2.1. Bij memorie van grieven heeft [appellante] één grief aangevoerd en geconcludeerd tot vernietiging van het vonnis waarvan beroep en, kort gezegd, tot het gelasten dat [geïntimeerde], wonende te [gemeente], tegen een door het hof te bepalen terechtzitting van de rechtbank Breda zal worden gedagvaard ten verzoeke van [appellante], teneinde op de eis tot vrijwaring te antwoorden, met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van beide instanties.
2.2. Bij memorie van antwoord heeft [geïntimeerde] de grief bestreden en geconcludeerd tot het niet-ontvankelijk verklaren van [appellante]. [geïntimeerde] concludeert tevens tot het, zo mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, veroordelen van [appellante] in de kosten van het geding.
2.3. Partijen hebben daarna de gedingstukken overgelegd en uitspraak gevraagd.
3. De gronden van het hoger beroep
De grief richt zich tegen het oordeel van de rechtbank dat uit het door [appellante] gestelde niet valt af te leiden waartoe zij [geïntimeerde] in vrijwaring wil oproepen en op welke grondslag.
4. De beoordeling
4.1. Het hof zal allereerst beoordelen of [appellante] in het door haar ingestelde appel kan worden ontvangen.
4.1.1. Naar het oordeel van het hof stelt [geïntimeerde] terecht dat het door de rechtbank te Breda gewezen vonnis in het incident een tussenvonnis is in de hoofdzaak, nu daarin immers in het dictum niet is beslist over enig deel van de vordering in de hoofdzaak.
Artikel 337 Rv bepaalt dat van tussenvonnissen, behoudens van vonnissen waarbij een voorlopige voorziening wordt getroffen of geweigerd (waarvan in de omstandigheden van het geval geen sprake is), hoger beroep slechts openstaat tegelijk met dat van het eindvonnis, tenzij de rechter anders heeft bepaald. In het vonnis is niet bepaald dat tussentijds hoger beroep van het vonnis openstaat. Niet is gesteld of gebleken dat de rechter na het tussenvonnis desgevraagd alsnog verlof heeft verleend voor het tussentijds instellen van hoger beroep. De conclusie is dan ook dat [appellante] niet-ontvankelijk moet worden verklaard in het hoger beroep.
4.2. [appellante] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de op het hoger beroep gevallen proceskosten.
5. De uitspraak
Het hof:
verklaart [appellante] niet-ontvankelijk in het door haar ingestelde hoger beroep;
veroordeelt [appellante] in de proceskosten van het hoger beroep, welke kosten aan de zijde van [geïntimeerde] tot de dag van deze uitspraak worden begroot op E 288,= aan verschotten en E 894,= aan salaris procureur;
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad ten aanzien van de proceskostenveroordeling.
Dit arrest is gewezen door mrs. Bod, De Groot-van Dijken en Huijbers-Koopman en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof op 28 juni 2005.