ECLI:NL:GHSHE:2005:AT9072

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
31 mei 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
20-006053-04
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. de Lange
  • A. van de Loo
  • J. Schotman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling wegens overtreding van de Meststoffenwet door een rechtspersoon

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 31 mei 2005 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de economische politierechter in de rechtbank 's-Hertogenbosch. De verdachte, een rechtspersoon, was veroordeeld wegens overtreding van de Meststoffenwet. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte op 5 februari 2002 een bericht heeft ontvangen van het Bureau Heffingen te Assen, waarin werd aangegeven dat de mestplaatsingsruimte voor haar bedrijf 12.000 kilogram bedroeg, in plaats van de 15.100 kilogram waarvan de verdachte was uitgegaan. Ondanks deze informatie heeft de verdachte geen actie ondernomen om overproductie te voorkomen. De verdediging voerde aan dat de verdachte niet op de hoogte was van het bericht, maar het hof oordeelde dat de vertegenwoordiger van de verdachte het overzicht zelf had overhandigd aan de verhorend ambtenaar. Het hof verwierp ook het verweer dat de verdachte ontslagen diende te worden van alle rechtsvervolging, omdat zij tijdig aan haar verplichtingen had voldaan door mestafzetovereenkomsten te sluiten. Het hof oordeelde dat de wetgever geen gewijzigd inzicht had gekregen over de strafwaardigheid van de overtredingen, ondanks de intrekking van het stelsel van mestafzetovereenkomsten. Uiteindelijk heeft het hof de verdachte veroordeeld tot een geldboete van EUR 2.000,00, waarbij het vonnis voor het overige werd bevestigd. De beslissing is gegrond op artikel 58aa(oud) van de Meststoffenwet en andere relevante wetgeving.

Uitspraak

Parketnummer: 20-006053-04
Uitspraak : 31 mei 2005
TEGENSPRAAK
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
economische kamer
Arrest
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de economische politierechter in de rechtbank 's-Hertogenbosch van 9 augustus 2004 in de strafzaak met parketnummer 01-075543-03 tegen:
[verdachte] B.V.,
statutair gevestigd te [adres].
Hoger beroep
De verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het beroepen vonnis zal worden bevestigd, met uitzondering van de strafoplegging en de verdachte te veroordelen tot een geldboete van tienduizend euro, waarvan drieduizend euro voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren.
Vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich met het beroepen vonnis en met de gronden waarop dit berust, behalve voor wat betreft de opgelegde straf en de strafmotivering.
Namens verdachte is, op de gronden, als vermeld in de door de raadsman overgelegde pleitnota, - zakelijk weergegeven - aangevoerd dat de verdachte bij afwezigheid van alle schuld dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging omdat zij tijdig heeft voldaan aan haar wettelijke verplichtingen door onder andere met [bedrijf] een zogenaamde mestafzetovereenkomst (MAO) te sluiten die voorzag in een mestplaatsingsruimte van 15.100 kilogram, welke ook aan haar is gefactureerd en door haar is betaald en daarnaast met [betrokkene] een dergelijke overeenkomst heeft afgesloten die voorzag in een mestplaatsingsruimte van 3.100 kilogram stikstof, terwijl de AID over 2002 een mestproduktie heeft berekend van 17.701 kilogram stikstof.
Het hof verwerpt dit verweer, nu uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de verdachte reeds op 5 februari 2002 van het Bureau Heffingen te Assen een bericht heeft gekregen dat de mestplaatsingsruimte bij [bedrijf] voornoemd 12.000 kilogram bedroeg in plaats van de 15.100 kilogram waarvan verdachte was uitgegaan en verdachte derhalve direct actie had kunnen ondernemen om overproductie te voorkomen. De vertegenwoordiger van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep weliswaar verklaard niet op de hoogte te zijn geweest van voormeld bericht, maar uit het onderzoek is komen vast te staan dat hij het betreffende overzicht zelf aan de verhorend ambtenaar ter hand heeft gesteld.
Dat [bedrijf] jegens verdachte wanprestatie zou hebben geleverd, ontslaat verdachte niet van de op haar rustende verplichtingen verband houdende met de Meststoffenwet.
Namens de verdachte is voorts, op de gronden, als vermeld in de door de raadsman overgelegde pleitnota, - zakelijk weergegeven - aangevoerd dat de verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging nu bij Besluit van 9 september 2004 het stelsel van mestafzetovereenkomsten is ingetrokken en dat blijkens de wetsgeschiedenis die intrekking is gebaseerd op de Evaluatie Meststoffenwet 2004 waaruit bleek dat het per 1 januari 2002 geïntroduceerde stelsel van mestafzetovereenkomsten niet functioneerde. De raadsman leidt hieruit af dat de wetgever hiermee tot een gewijzigd inzicht omtrent de strafwaardigheid is gekomen van het bepaalde in artikel 58aa van de Meststoffenwet.
Het hof verwerpt ook dit verweer, nu naar het oordeel van het hof de wetgever niet tot een gewijzigd inzicht is gekomen betreffende de strafwaardigheid ten aanzien van inbreuken op het te beschermen rechtsgoed, zijnde de ordening met betrekking tot het terugdringen van het bestaande mestoverschot, doch enkel het onderliggende stelsel van mestafzetovereenkomsten, die beoogden het tot op heden gehandhaafde ordeningsdoel, namelijk het terugdringen van het mestoverschot te bereiken, heeft gewijzigd.
Er zijn overigens geen feiten en/of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit, of verdachte uitsluiten.
Op te leggen straf of maatregel
Het hof acht na te melden strafoplegging in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de aard en hoedanigheid van de verdachte rechtspersoon en haar draagkracht, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken waarbij het hof in aanmerking heeft genomen, dat de verdachte uit het bewezenverklaarde uiteindelijk geen financieel voordeel heeft genoten, nu zij de factuur van de door haar genoemde derde ( [bedrijf] ), met wie zij een zogeheten mestafzetovereenkomst (MAO) had gesloten die zou hebben voorzien in een mestplaatsingsruimte van 15.100 kilogram reeds volledig heeft voldaan.
Bij de straftoemeting heeft het hof voorts rekening gehouden met de omstandigheden dat de verdachte terzake soortgelijke strafbare feiten nog niet eerder is veroordeeld.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op artikel 58aa(oud) van de Meststoffenwet, de artikelen 23, 24 en 51 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 1a, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis, waarvan beroep ten aanzien van de aan de verdachte opgelegde straf en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt verdachte tot een geldboete van EUR 2.000,00 (tweeduizend euro).
Bevestigt het vonnis voor al het overige.
Aldus gewezen door
mr. De Lange, voorzitter,
mrs. Van de Loo en Schotman, raadsheren,
in tegenwoordigheid van dhr. De Bruijn, griffier,
en op 31 mei 2005 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. Schotman is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.