ECLI:NL:GHSHE:2005:AT6401

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
15 april 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03/02591
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • N. van Beelen
  • M.S.J. Pijnenburg-Braspenning
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hypothecaire lening en aftrekbaarheid van rente in verband met eigen woning

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 15 april 2005 uitspraak gedaan in een belastingkwestie betreffende de aftrekbaarheid van rente op een hypothecaire lening. De belanghebbende had in 1994 een perceel grond met daarop een woning gekocht, gefinancierd met een hypothecaire lening. In de jaren 2000 en 2001 werd de woning afgebroken en werd er een nieuwe woning gebouwd. De kosten van de bouw werden aanvankelijk gefinancierd uit eigen middelen, maar de belanghebbende vroeg in 2001 een verhoging van de hypothecaire lening aan om de bouwkosten te dekken. De Inspecteur betwistte de aftrekbaarheid van de rente op deze verhoging, omdat hij stelde dat er geen causaal verband was tussen de lening en de bouw van de woning.

Het hof oordeelde dat de belanghebbende aannemelijk had gemaakt dat de verhoging van de hypothecaire lening van f 200.000,= geheel kon worden aangemerkt als een schuld ter zake van de eigen woning. Het hof verwierp de stelling van de Inspecteur dat een lening geen element van terugwerkende kracht kan hebben. Het hof concludeerde dat de rente op de hypothecaire lening aftrekbaar was van het inkomen uit werk en woning. De uitspraak van de Inspecteur werd vernietigd en de aanslag werd verlaagd tot een verzamelinkomen van € 43.685,=.

De belanghebbende kreeg ook het door hem betaalde griffierecht vergoed, evenals de proceskosten die hij had gemaakt in verband met de behandeling van het beroep. Het hof benadrukte dat de belanghebbende de last had te bewijzen dat de verhoging van de hypothecaire lening betrekking had op de bouw van de eigen woning. De uitspraak werd gedaan in een zitting met gesloten deuren, waarbij de belanghebbende en vertegenwoordigers van de Inspecteur aanwezig waren.

Uitspraak

BELASTINGKAMER
Nr. 03/02591
HET GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH
PROCES VERBAAL MONDELINGE UITSPRAAK
Uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, elfde enkelvoudige Belastingkamer, op het beroep van X te Y (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van de Voorzitter van het managementteam van het onderdeel Belastingdienst / Z van de rijksbelastingdienst (hierna: de Inspecteur), op zijn bezwaarschrift betreffende de aan hem opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2001.
Het onderzoek ter zitting
Het onderzoek ter zitting heeft met gesloten deuren plaatsgehad op 1 april 2005 te Tilburg.
Aldaar zijn toen verschenen en gehoord belanghebbende, alsmede de heer J. en mevrouw N., namens de Inspecteur.
Na behandeling van de zaak heeft het Hof heden, 15 april 2005, de volgende mondelinge uitspraak gedaan.
De beslissing
Het Hof:
- verklaart het beroep gegrond,
- vernietigt de bestreden uitspraak,
- vermindert de aanslag tot een naar het totaal van een inkomen uit werk en woning ad € 42.457,= en een inkomen uit sparen en beleggen ad € 1.228,=, tesamen vormend het verzamelinkomen van € 43.685,=,
- gelast dat aan belanghebbende wordt vergoed het door deze ter zake van de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 31,=,
- veroordeelt de Inspecteur in de kosten van het geding aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 4,80, en
- wijst de Staat aan als de rechtspersoon die het griffierecht en de proceskosten moet vergoeden.
De gronden
1. Belanghebbende heeft in 1994 een perceel grond met daarop een woning gekocht. Hij heeft destijds de aankoop daarvan met een hypothecaire lening gefinancierd. Deze hypothecaire lening had per einde 2000 een grootte van f 199.000,=.
2. In de jaren 2000 en 2001 is de woning geheel afgebroken en is een nieuwe woning gebouwd op het perceel.
3. Belanghebbende heeft de met de bouw van de nieuwe woning gemoeide kosten aanvankelijk uit eigen middelen (spaargeld) gefinancierd. Hij heeft op 9 april 2001 een offerte voor een verhoging aangevraagd van de reeds bestaande hypothecaire lening met f 200.000,= tot f 399.000,=.
De aanvraag tot de hierbedoelde verhoging is naar belanghebbende stelt verzonden op 21 mei 2001. Op 5 juni 2001 werd de verhoging van de hypothecaire lening verstrekt.
4. In geschil is het antwoord op de vraag of het bedrag waarmee de hypothecaire lening in 2001 is verhoogd, kan worden aangemerkt als een schuld ter zake van de eigen woning, zoals belanghebbende stelt en de Inspecteur ontkent. Belanghebbende betoogt dat hij vanaf het begin de bedoeling had om de kosten van de bouw van de nieuwe woning te financieren met een hypothecaire lening maar dat de uitvoering van dit voornemen is uitgesteld onder meer doordat er bij hem onzekerheden waren gerezen met betrekking tot het totaal van de kosten van de bouw, hij onenigheid had met de bouwer over het gebouwde, hij gedurende de bouw op diverse adressen verbleef en telkens moest verhuizen en voorts dat er zich gedurende de periode van de bouw gezinsuitbreiding en ziekenhuisopname van zijn echtgenote voordeed.
5. De Inspecteur betoogt dat geen sprake is van een causaal verband tussen enerzijds de verbouwing/bouw, en anderzijds de verhoging van de hypothecaire lening voor een hoger bedrag dan f 35.410,=, nu dat laatste bedrag representeert het totaal van de nota's welke ter zake van de bouw zijn betaald na de verhoging van de hypothecaire lening op 5 juni 2001.
6. Het hof stelt voorop dat op belanghebbende de last rust te bewijzen dat de verhoging van de hypothecaire lening betrekking heeft op de bouw van de eigen woning, c.q. op de verbouwing daarvan. Het hof acht op grond van hetgeen belanghebbende ter zake heeft aangevoerd en ter zitting heeft verklaard, aannemelijk dat hij de vooropgezette bedoeling had de bouw, respectievelijk verbouwing, van zijn woning uiteindelijk te financieren met een verhoging van de bestaande hypothecaire lening, en dat hij daaraan voorafgaande de kosten van de bouw/verbouwing heeft voorgefinancierd uit eigen middelen. Gesteld noch gebleken is dat de opbrengst van de verhoging van de hypothecaire lening is gebezigd voor enig ander doel dan ter aanvulling van het als gevolg van de voorfinanciering van de bouw verminderde spaargeld. Het hof verwerpt de stelling van de Inspecteur dat een lening geen element van terugwerkende kracht in zich kan dragen, welke stelling het hof aldus verstaat dat een hypothecaire lening welke is gesloten na de aankoop, bouw, of verbouwing van een eigen woning, in zijn algemeenheid geen causaal verband met die eigen woning kan hebben. Uitgaande van een en ander oordeelt het hof dat de verhoging van de hypothecaire lening met
f 200.000,= geheel is aan te merken als een schuld ter zake van de eigen woning, zodat de daarop betrekking hebbende rente aftrekbaar is van het inkomen uit werk en woning.
7. Gezien het voorgaande is het gelijk aan belanghebbende. De bestreden uitspraak kan niet in stand blijven en de aanslag dient te worden verlaagd tot een naar een verzamelinkomen en de daarin begrepen bestanddelen conform aangifte.
Het griffierecht
Gelet op artikel 8:74, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht dient aan belanghebbende het door hem betaalde griffierecht, ten bedrage van € 31,-, te worden vergoed.
De proceskosten
Nu het beroep gegrond is, acht het Hof termen aanwezig de Inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep bij het Hof redelijkerwijs heeft moeten maken.
Het Hof stelt deze kosten, mede gelet op het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht, op de reiskosten openbaar vervoer 2e klasse, ten bedrage van € 4,80.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal.
Aldus gedaan door N. van Beelen, lid van voormelde Kamer, en voor wat betreft de beslissing in tegenwoordigheid van M.S.J. Pijnenburg-Braspenning, griffier, in het openbaar uitgesproken op 15 april 2005.
Aangetekend in afschrift aan partijen verzonden
op: 22 april 2005
Het aanwenden van een rechtsmiddel:
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in
cassatie is gericht.
d. de gronden van het beroep in cassatie
Tenzij de Hoge Raad anders bepaalt, zal het gerechtshof deze mondelinge uitspraak vervangen door een schriftelijke. In dat geval krijgt de indiener de gelegenheid de gronden van het beroep in cassatie alsnog aan te voeren of aan te vullen.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep ontvangt de indiener een nota griffierecht van de Hoge Raad.
In het beroepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.