8.2. Uit de verklaringen van [appellante], [getuige 2] en [getuige3 ] in onderling verband bezien is in rechte komen vast te staan dat [appellante] na de eerste arbeidsongeschiktheidsperiode als gevolg van het overlijden van haar vader na terugkeer op het werk zich gepest en buitengesloten heeft gevoeld door het optreden van een aantal collega´s van de sorteerafdeling. Deze collega´s zijn overigens niet door [appellante] als getuigen voorgebracht. Zij heeft de pesterijen gemeld aan [getuige 2], die zelf verklaart dat hij heeft gehoord van [getuige 3] en [productieleider], productieleiders, dat er ruzie was tussen de dames op de afdeling. Nadat [appellante] zich in augustus 1999 weer ziek had gemeld in verband met pesterijen heeft de [getuige 2] haar op 2 september 1999 thuis bezocht en is door Wilhelmina voor haar werk gezocht op een andere afdeling, de inpakafdeling, op therapeutische basis voor vier uur per dag. Zij is daar op 8 november 1999 begonnen en verklaart dat het werk haar goed beviel en dat zij met de andere meisjes op die afdeling goed kon samenwerken. Na een paar weken is zij wederom uitgevallen vanwege pesterijen door dezelfde meisjes als voorheen (met uitzondering van [medewerkster 1] die bij Wilhelmina was vertrokken) en de [medewerker 1].
Op 16 februari 2000 is toen door [getuige 2] een gesprek tussen de direct betrokkenen gearrangeerd teneinde de onderlinge problemen uit te spreken en op te lossen. Dat gesprek liep uit op een scheldpartij over en weer.
Vervolgens zijn aan [appellante] sorteerwerkzaamheden aangeboden op de vestiging Kanaaldijk te Helmond. Het aangeboden werk bestond aldaar uit het sorteren van vieze poetsdoeken en het uitpakken van snelwissers. Volgens [appellante] zou zij tevens zware matten tot 30 kg hebben moeten tillen.
[getuige 2] verklaart daaromtrent dat de zwaarste matten tot 15 kg kunnen wegen, doch dat die werkzaamheden alléén door mannen worden gedaan. [appellante] diende vuile poetsdoeken uit kliko´s te sorteren en plastic zakjes met ± 50 poetsdoeken te sorteren. Daarnaast moest zij snelwissers uitpakken.
[getuige 3] verklaart dat het in- en uitpakken van snelwissers en het sorteren van poetsdoeken vergelijkbaar is met het werk op de Ringdijk en dat het tillen van de matten een zware belasting is.
[getuige 1], die door [appellante] is voorgebracht, verklaart over de situatie tot september/oktober 1999 dat hij wel eens een meisje op de Kanaaldijk heeft zien werken, maar die moest de snelwissers uitpakken en inpakken en dus niet zware matten tillen. Het betreffen winkelmatten tot een gewicht van rond de 10 kg.
Niet is komen vast te staan dat [appellante] in de vestiging aan de Kanaaldijk zou zijn belast met tilwerkzaamheden van zware matten, aangezien haar verklaring alleen staat tegenover voornoemde verklaringen van [getuige 3], [getuige 2] en [getuige 1].