4.2 Het gaat in de zaak om het volgende.
* [appellanten] zijn sinds 1998 eigenaren en bewoners van een woonhuis aan de [adres appellanten] te [plaatsnaam]. Zij hebben dit woonhuis gekocht van de heer [voormalig eigenaar adres appellanten].
* [geïntimeerde] is eigenaar van het naastgelegen perceel [adres geïntimeerde] met een bedrijfshal, waarop [geïntimeerde] op enig moment ook een woonhuis heeft gebouwd, dat hij aan derden verhuurt. De bedrijfshal met ondergrond en het perceel grond waar thans het woonhuis op staat heeft [geïntimeerde] gekocht van [voormalig eigenaar adres geïntimeerde]. De betreffende transportakte [productie 1 bij conclusie van antwoord in conventie en eis in reconventie] is op 24 november 1975 verleden.
* Bij de bouwactiviteiten is schade ontstaan aan de eigendom van genoemde heer [voormalig eigenaar adres appellanten] en de hieruit voortvloeiende aanspraak tot herstel is bij de verkoop overgegaan op [appellanten].
* Een en ander heeft geleid tot een kort geding tussen partijen voor de rechtbank Maastricht, waarbij op
1 maart 2000 een regeling is bereikt die onder meer inhield dat [geïntimeerde] zou zorgen voor herstel van de bestrating van de oprit van [appellanten].
* Volgens [appellanten] heeft de firma die de bestratingswerkzaamheden heeft uitgevoerd daarbij een aantal stenen in hun oprit beschadigd die dienen te worden verwijderd en vervangen.
* Ook stellen [appellanten] dat de zijbanden van de oprit aan de voorzijde hoger zijn gelegd dan aan de achterzijde, welk gebrek dient te worden hersteld.
* Voorts heeft [geïntimeerde] volgens [appellanten] een muurtje opgericht op zijn perceel dat niet tegen de erfgrens aanstaat maar gedeeltelijk op hun perceel is geplaatst.
* Tenslotte stellen [appellanten] dat [geïntimeerde] in de werkplaats die aan hun tuin grenst ramen heeft geplaatst, die zonder hun toestemming uitzicht bieden op hun erf. Het gaat daarbij steeds om drie naast elkaar gelegen ruiten, waarvan de middelste zowel in kiepstand als in normale stand kan worden geopend. Weliswaar zijn de ruiten voorzien van ondoorzichtig glas maar zijn, nu zij kunnen worden geopend, niet vaststaand hetgeen [appellanten] in strijd met artikel 5:50 jo. 5:51 BW achten.
* Na eiswijziging bij conclusie van repliek en conclusie na enquête vorderden [appellanten]:
1. te bepalen dat [geïntimeerde] de oprit van [appellanten] in oude toestand zal herstellen door de beschadigde stenen in de oprit te verwijderen en te vervangen door onbeschadigde stenen en tevens de zijbanden van de oprit aan de voorzijde op gelijke hoogte te leggen met de zijbanden aan de achterzijde van de oprit van [appellanten], aan te vangen veertien dagen na de betekening van het ten deze te wijzen vonnis en af te ronden binnen negentig dagen
na vorenbedoelde aanvangsdatum op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 453,78 [f. 1.000,-] per dag;
2. de grens tussen de beide erven van partijen te bepalen op de voet van artikel 5:47 BW, met name de grens tussen beide erven vanaf het trottoir tot aan de voorzijde van het huis dat zich bevindt op het perceel van [geïntimeerde];
3. [geïntimeerde] te veroordelen tot verwijderen en verwijderd houden van het gedeelte van de aan [geïntimeerde] in eigendom toebehorende woning dat zich op het perceel van [appellanten] bevindt, en wel binnen 30 dagen na het wijzen van onderhavig vonnis op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 450 per dag of gedeelte van dag dat [geïntimeerde] hiermee in gebreke blijft;
4. [geïntimeerde] te veroordelen tot verwijderen en verwijderd houden van de volledige muur welke zich bevindt tussen de woning van [geïntimeerde] en het trottoir, op het perceel dat in eigendom toebehoort aan [appellanten], en wel binnen 30 dagen na het wijzen van onderhavig vonnis op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 450 per dag of gedeelte van dag dat [geïntimeerde] hiermee in gebreke blijft;
5. [geïntimeerde] te veroordelen tot het in definitief afgesloten toestand brengen van de ramen, die zich bevinden aan de achterzijde van zijn werkplaats ter hoogte van de tuin van [appellanten] , zulks conform het bepaalde ex artikel 5:50 van het Burgerlijk Wetboek, aan te vangen uiterlijk veertien dagen na betekening van het te wijzen vonnis en af te ronden binnen negentig dagen nadien, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 453,78
[f. 1.000,-] per dag dat [geïntimeerde] hiermee in gebreke blijft.
6. [geïntimeerde] te veroordelen in de kosten van de procedure en die vallende op een eventuele executie van het ten deze te wijzen vonnis.
* Bij tussenvonnis van 18 april 2002 heeft de rechtbank een descente gelast.
* Zoals blijkt uit het proces-verbaal van de descente - gehouden op 12 juni 2002 - heeft [appellant 2] in de oprit een aantal stenen aangewezen waaraan kleine stukjes ontbreken. De rechter heeft niet geconstateerd dat de bandjes aan de voorzijde hoger liggen dan aan de achterzijde. Wel is te zien dat de bandjes achteraan iets hoger liggen, te weten nagenoeg gelijk aan het niveau van de stenen, en dat het niveau van de bandjes [die alle op zich qua niveau op elkaar aansluiten] geleidelijk naar voren iets lager wordt dan het niveau van de stenen. De rechter heeft de ramen gezien. Daarbij gaat het om 6 raampartijen die zijn verdeeld in 9 vlakken [telkens 3x3], waarbij zich tussen de 5e en 6e raampartij twee rechthoekige raampartijen bevinden. Per raampartij kunnen telkens twee ramen worden geopend [draai-kiepsysteem]. Het ten processe bedoelde muurtje, zo vervolgt het proces-verbaal, ligt in het verlengde van de zijmuur van het door [geïntimeerde] verhuurde, omstreeks 1995 gebouwde woonhuis. Dat het muurtje niet de erfgrens zou volgen leidt de advocaat van [appellanten] af uit het patroon van de voor de oprit gelegen stenen, dat gezien vanuit de uiterste punt van het muurtje in de straatrichting schuin naar rechts loopt.
* Bij tussenvonnis van 27 juni 2002 heeft de rechtbank [geïntimeerde] vervolgens toegelaten te bewijzen dat de ramen van de aan het perceel van [appellanten] grenzende bedrijfshal in de oude situatie, dat wil zeggen de situatie zoals die bestond voordat de ramen werden vervangen door de thans aanwezige ramen, geopend konden worden, alsmede dat deze oude situatie meer dan twintig jaar heeft bestaan. In dit verband had de rechtbank in het tussenvonnis van
18 april 2002 overwogen dat, indien en voor zover komt vast te staan dat die ramen al vanaf 1975 konden worden geopend, inderdaad sprake is van verjaring van de vordering tot verwijdering [artikel 3:306 BW jo 73 Overgangswet NBW]
* In het tussenvonnis van 27 juni 2002 overweegt de rechtbank ten aanzien van de beschadigingen aan de stenen van de oprit dat geconstateerd kan worden dat sprake is van een aantal klinkers/bakstenen met lichte beschadigingen aan de hoeken, welke naar het oordeel van de rechtbank echter van zodanig ondergeschikte betekenis zijn dat op grond daarvan in redelijkheid niet gezegd kan worden dat [geïntimeerde] niet heeft voldaan aan de tussen partijen op 1 maart 2000 gemaakte afspraak tot herstel van de bestrating van de oprit. De beschadigingen kunnen naar het oordeel van de rechtbank de gevorderde veroordeling tot vervanging van de beschadigde stenen dan ook niet rechtvaardigen. Wat betreft de gevorderde veroordeling om de zijbanden van de oprit aan de voorzijde op gelijke hoogte te brengen met de zijbanden aan de achterzijde komt de rechtbank tot een gelijkluidend oordeel, omdat een hoogteverschil zoals door [appellanten] aan hun vordering ten grondslag gelegd, niet viel waar te nemen, terwijl het ten aanzien van de door [appellant 2] bij gelegenheid van de descente aangewezen onregelmatigheden in de zijband ter hoogte van het tuinpad een kwestie van hooguit enkele millimeters betreft en ook daarvan in redelijkheid niet kan worden gezegd dat [geïntimeerde] niet heeft voldaan aan zijn afspraak tot herstel.
Ten aanzien de vordering tot bepaling van de erfgrens overweegt de rechtbank dat bij gelegenheid van de descente is vastgesteld dat het muurtje waarvan [appellanten] stellen dat het mogelijk grensoverschrijdend is in het verlengde van de zijmuur van het op het perceel van [geïntimeerde] aanwezige woonhuis ligt en dat de buitenzijde van het muurtje en de buitenzijde van de bedoelde zijmuur op het oog een rechte lijn vormen. [appellanten] hebben gesteld dat de erfgrens vanaf de voorkant van bedoeld woonhuis mogelijk een hoek van enige graden maak, als gevolg waarvan mogelijk het muurtje over gehele lengte [ca. 4 m] voor een klein deel [op het breedste punt aan de straatzijde enige centimeters] op hun erf staat. Uit de bij de descente overgelegde kadastrale kaart en tekening blijkt naar het oordeel van de rechtbank echter niets van een dergelijke knik in de erfgrens tussen de percelen van partijen. Op deze kaart en tekening wordt de grens ter plaatse weergegeven met een rechte lijn. [appellanten] blijken, zo overweegt de rechtbank, de mogelijke aanwezigheid van een knik in de erfgrens louter te baseren op het patroon van de tegels en stenen in het trottoir. Alles beziend komt de rechtbank tot het oordeel dat niet is voldaan aan de in artikel 5:47 BW voor een vordering tot grensbepaling gestelde eis dat de loop van de grens onzeker is hetgeen tot afwijzing van de vordering tot grensbepaling zal moeten leiden.
* In het eindvonnis van 25 juni 2003 oordeelt de rechtbank - kort samengevat - dat zij bewezen acht dat de ramen in de oude situatie konden worden geopend en dat de oude situatie, zij het niet voor wat betreft de onderste raamsegmenten, meer dat twintig jaar heeft bestaan. De rechtbank veroordeelt [geïntimeerde] in dit eindvonnis om de onderste raampartijen, die zich bevinden aan de achterzijde van zijn werkplaats ter hoogte van de tuin van [appellanten], in een definitief afgesloten toestand te brengen, zulks binnen dertig dagen na betekening van het vonnis, op straffe van een dwangsom van € 20,- per dag dat [geïntimeerde] hiermee na ommekomst van voormelde periode in gebreke blijft, tot een maximum van € 10.000,-. Het meer of anders gevorderde wijst de rechtbank af, ook de door [appellanten] bij conclusie na enquête bij wijze van eiswijziging gedane vordering tot verwijdering van de "gehele muur en een gedeelte van de woning" van [geïntimeerde].