ECLI:NL:GHSHE:2005:AT3350

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
22 maart 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
C0301181-MA
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid gemeente voor letsel door schuifpoort

In deze zaak gaat het om de aansprakelijkheid van de gemeente Brunssum voor de schade die de zoon van appellanten heeft geleden na een ongeval met een schuifpoort. Op 22 juni 1999 raakte de zesjarige jongen met zijn hand bekneld in de schuifpoort van het bedrijfsterrein van de gemeente. De ouders van de jongen, appellanten, stelden de gemeente aansprakelijk voor de geleden schade, stellende dat de poort niet voldeed aan de eisen die in de gegeven omstandigheden mochten worden gesteld, en dat de gemeente onvoldoende maatregelen had getroffen om te waarschuwen voor de gevaren van de poort.

De rechtbank heeft de vordering van appellanten afgewezen, waarna zij in hoger beroep gingen. Het hof heeft de feiten van de zaak vastgesteld, waaronder de omstandigheden van het ongeval en de wijze waarop de jongen met de poort speelde. Het hof oordeelde dat de handeling van de jongen zo afwijkend was van het gebruik dat de gemeente niet aansprakelijk kon worden gesteld. De gemeente hoefde geen rekening te houden met het ongewone gebruik van de poort door de jongen, en er was geen sprake van een gebrekkige opstal in de zin van artikel 6:174 van het Burgerlijk Wetboek.

Het hof concludeerde dat de gemeente niet aansprakelijk was voor de schade, omdat de risico's van het spel van de jongen inherent waren aan de aard van het spel zelf. De door appellanten gesuggereerde veiligheidsmaatregelen waren niet noodzakelijk, en het hof bekrachtigde het vonnis van de rechtbank. Appellanten werden veroordeeld in de kosten van het geding in hoger beroep.

Uitspraak

typ. MBR
rolnr. C0301181/MA
ARREST VAN HET GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH,
derde kamer, van 22 maart 2005,
gewezen in de zaak van:
1. [APPELLANT],
2. [APPELLANTE],
in hun hoedanigheid van wettelijke
vertegenwoordigers van hun minderjarige zoon [zoon van appellanten],
wonende te [plaatsnaam],
appellanten,
procureur: mr. J.E. Lenglet,
tegen:
de openbare rechtspersoon DE GEMEENTE BRUNSSUM,
zetelende te Brunssum,
geïntimeerde,
procureur: mr. G.D. Noordijk,
op het bij exploot van dagvaarding d.d. 7 juli 2003 ingeleide hoger beroep van het vonnis van de rechtbank te Maastricht onder rolnummer 71901/HA ZA 02-61 op 9 april 2003 uitgesproken tussen appellanten als eisers en geïntimeerde als gedaagde.
1. De procedure in eerste aanleg
Hiervoor verwijst het hof naar het beroepen vonnis welk vonnis zich bij de stukken bevindt.
2. De procedure in hoger beroep
Bij memorie van grieven hebben appellanten - nader in enkelvoud te noemen [appellant] - onder overlegging van twee producties negen grieven aangevoerd en geconcludeerd als in die memorie nader omschreven.
Vervolgens heeft geïntimeerde - nader te noemen de gemeente - bij memorie van antwoord onder overlegging van een productie de grieven bestreden en geconcludeerd als in die memorie nader omschreven.
[appellant] heeft daarna bij akte enkele foto's in het geding gebracht.
Partijen hebben hun zaak doen bepleiten, [appellant] door
mr. Dresschers en de gemeente door mw. mr. Luiken. Tijdens het pleidooi is een - eerder gedeponeerde - videoband vertoond.
Ten slotte hebben partijen de stukken overgelegd en arrest gevraagd.
3. De grieven
Voor de grieven verwijst het hof naar de memorie van grieven.
4. De beoordeling van de grieven
4.1. De grieven richten zich niet tegen de in rechtsoverweging 2.1. tot en met 2.3 van het vonnis van 9 april 2003 door de rechtbank vastgestelde feiten. Het hof gaat van diezelfde feiten uit.
4.2. Het gaat in dit geschil om het volgende.
(a) Op 22 juni 1999 omstreeks 17.05 uur is [zoon van appellanten], toen zes jaar oud, met zijn hand beklemd geraakt in een schuifpoort van het bedrijfsterrein van de gemeente, gelegen aan de [adres] te [plaatsnaam]; [zoon van appellanten] woonde op korte afstand van deze poort aan de [adres appelant];
(b) De poort bestond uit een hekwerk dat tussen twee verticale geleidepalen naar buiten kon worden gerold om de toegangsweg tot het terrein te openen of af te sluiten, tussen de geleidepalen bevonden zich bij de grond twee achter elkaar geplaatste vaste wielen, en het hekwerk rolde over die wielen naar binnen en naar buiten ; de poort was op het moment van het ongeval
- daar het buiten de werktijden was - gesloten, maar kon geopend worden met een pasje;
(c) Bij de poort stond een appelboom, waaruit toen kleine appeltjes gevallen waren;
(d) [zoon van appellanten] speelde een spel waarbij hij die kleine appeltjes op de wielen legde, waarna de appeltjes door de beweging van de wielen werden vermorzeld;
(e) Toen een appeltje tussen de wielen viel, wilde [zoon van appellanten] het oprapen om het weer terug te leggen, tijdens welke handeling de poort begon te schuiven; daardoor kwam [zoon van appellanten] met zijn hand bekneld te zitten; [zoon van appellanten] heeft daardoor ernstig letsel opgelopen aan zijn rechterhand;
(f) In eerste aanleg heeft [appellant] als wettelijk vertegenwoordiger van [zoon van appellanten] de gemeente aansprakelijk gesteld voor de door [zoon van appellanten] door het ongeval geleden en nog te lijden schade, op te maken bij staat.
Daartoe heeft [appellant] gesteld dat de poort niet voldeed aan de eisen die daaraan in de gegeven omstandigheden mochten worden gesteld, zodat sprake was van een gebrekkige opstal in de zin van artikel 6:174 BW; daarnaast acht [appellant] de gemeente aansprakelijk op grond van artikel 6:162 BW omdat de gemeente een gevaarlijke situatie in het leven heeft geroepen en onvoldoende maatregelen heeft getroffen om daarvoor te waarschuwen;
(g) De rechtbank heeft de vordering afgewezen;
(h) In hoger beroep vordert [appellant] alsnog veroordeling van de gemeente.
4.3. De grieven lenen zich voor gezamenlijke behandeling.
4.4. Het hof overweegt als volgt.
4.4.1. Tijdens het pleidooi is door de nadere informatie die daar onder andere door [zoon van appellanten] zelf is verstrekt en door het vertonen van de video het volgende komen vast te staan wat betreft de toedracht van het ongeval.
4.4.2. Bij het leggen van appeltjes tussen de wielen onder de schuifpoort heeft [zoon van appellanten] zijn hand niet door het gaas gestoken, maar in de smalle kier tussen een van de geleidepalen en het hek (zoals te zien is op de onderste foto van productie 7 bij de conclusie van repliek). Toen het appeltje op de grond viel heeft hij het langs dezelfde weg willen oprapen en weer op de wielen terugleggen, waardoor hij met die hand bekneld kwam te zitten.
4.4.3. De vraag die thans ter behandeling voorligt is of de gemeente aansprakelijk is voor de schade die voor [zoon van appellanten] is ontstaan doordat hij bekneld kwam te zitten.
Het hof is evenals de rechtbank van oordeel dat dat niet het geval is. Het overweegt daartoe als volgt.
4.4.4. Deze handeling van [zoon van appellanten] is zozeer afwijkend van het gebruik dat men als producent of eigenaar van zo'n poort mag verwachten, dat daarmee geen rekening hoefde te worden gehouden bij de constructie van de poort noch bij het nemen van maatregelen om eventuele gevaren bij het openen en sluiten van een poort als deze te beperken, dan wel daarvoor te waarschuwen.
4.4.5. Het spel van [zoon van appellanten] is immers in hoge mate te vergelijken met een dergelijk spel met zo'n appeltje of een nader klein voorwerp, waarbij dat appeltje of voorwerp gelegd wordt in de kier die wanneer een scharnierende deur wordt geopend, ontstaat tussen de deurpost en de scharnierende zijkant van die deur. Wordt in die kier een appeltje gelegd dan zal dat net zo gekraakt worden als dat gebeurt door de schuivende poort, en ook zullen de vingers die het appeltje neerleggen net zozeer beklemd raken bij het sluiten van de deur, wanneer de hand niet snel genoeg wordt teruggetrokken.
4.4.6. Een dergelijke deur bergt dus een gevaar in zich, maar dat betekent niet dat het huis waarin zich dergelijke deuren bevinden - en dat zijn vrijwel alle huizen die er in Nederland zijn - een gebrekkige opstal is in
de zin van artikel 6:174 BW. Ook hoeft bij een dergelijke deur niet in algemene zin gewaarschuwd te worden voor
het gevaar dat ontstaat als men zijn vingers in de kier tussen de deur en de deurpost steekt, en het is dus ook niet onrechtmatig wanneer dat niet gebeurt. Dat ouders hun (kleine) kinderen zullen waarschuwen voor dergelijke gevaren doet daaraan niet af.
4.4.7. Op dezelfde wijze was bij de schuifpoort van de gemeente evenmin sprake van een gebrekkige opstal, en hoefde de gemeente evenmin te waarschuwen voor gevaar daarvan. Voor het spel van [zoon van appellanten] was het immers noodzakelijk dat de schuifpoort open en dicht ging, en waarschuwingen in verband met dat open en dicht gaan zouden [zoon van appellanten] dus niet weerhouden hebben van zijn spel. Dat dat spel risico's had vloeide immers uit de aard uit de aard van het spel zelf voort, en dat heeft [zoon van appellanten] er niet van weerhouden het spel te spelen.
4.4.8. De door [appellant] gesuggereerde waarschuwingssignalen zouden [zoon van appellanten] dus niet weerhouden hebben - hij had het open en dichtgaan van de poort immers nodig voor zijn spel - terwijl geenszins is gebleken dat voor andere gebruikers van de poort de bestaande maatregelen (een blokkeringssysteem; een zwaailicht bij het opengaan) onvoldoende waren.
4.4.9. Het is immers niet noodzakelijk dat in alle gevallen alle denkbare veiligheidsmaatregelen - zoals door [appellant] in het kader van grief 1 opgesomd - worden genomen; dat is slechts noodzakelijk wanneer redelijkerwijs voorzienbare gevaren daartoe nopen. Bovendien heeft [appellant] niet aannemelijk gemaakt dat een afscherming van de geleidewielen mogelijk was zonder dat dat het normaal functioneren van de poort belemmerde.
Permanent cameratoezicht zou het ongeval waarschijnlijk hebben voorkomen, maar dat betekent nog niet dat de gemeente gehouden was een dergelijke kostbare maatregel te treffen gelet op de onwaarschijnlijkheid van het door [zoon van appellanten] gemaakte gebruik van de poort. Ook de andere door [appellant] gesuggereerde maatregelen hoefden gelet op omstandigheden van het geval niet te worden genomen, en wel om dezelfde redenen.
4.5. Voor het overige sluit het hof zich aan bij de door de grieven bestreden overwegingen van de rechtbank, die het overneemt en tot de zijne maakt. Dat leidt tot de conclusie dat de grieven falen.
4.6. Het voorgaande leidt tot de slotsom dat het vonnis van de rechtbank moet worden bekrachtigd. [appellant] zal, als in het ongelijk gestelde partij, in de kosten van het geding in hoger beroep worden veroordeeld.
5. De beslissing
Het hof:
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank te Maastricht van 9 april 2003;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van de gemeente begroot op € 245,-- voor verschotten en € 2.682,-- voor salaris procureur.
Dit arrest is gewezen door mrs Begheyn, H. Vermeulen en De Jonge en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof op 22 maart 2005 en ondertekend door de griffier en de rolraadsheer.