In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 27 mei 2005 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Breda. De verdachte, geboren in 1963 en woonachtig te Rijen, is veroordeeld voor het plegen van ontuchtige handelingen met een minderjarige, die op het moment van de feiten de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt. De tenlastelegging omvatte meerdere ontuchtige handelingen die plaatsvonden in de periode van 1 januari 2004 tot en met 29 februari 2004. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank, waarin hij werd veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf en een taakstraf.
Het hof heeft het beroep van de verdachte verworpen en het vonnis van de rechtbank vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring kwam dan de eerste rechter. De verdachte is veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden met een proeftijd van twee jaren, alsook tot een taakstraf van 240 uren. De advocaat-generaal had gevorderd dat het hof het vonnis van de eerste rechter zou bevestigen, maar het hof kwam tot de conclusie dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de hem ten laste gelegde feiten.
De bewezenverklaring is gebaseerd op verklaringen van het slachtoffer en getuigen, alsook op bewijsstukken zoals aantekeningen die het slachtoffer had gemaakt. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte misbruik heeft gemaakt van zijn positie als dansleraar en dat zijn handelingen de lichamelijke integriteit van het slachtoffer op grove wijze hebben geschonden. De verdachte heeft geen eerdere veroordelingen voor soortgelijke misdrijven, wat in zijn voordeel is meegewogen bij de strafoplegging. De beslissing van het hof is gegrond op verschillende artikelen van het Wetboek van Strafrecht, waaronder de artikelen 245 en 247, die betrekking hebben op ontuchtige handelingen met minderjarigen.