typ. SK
rolnr. C0201045/BR
ARREST VAN HET GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH,
vierde kamer, van 13 januari 2004,
gewezen in de zaak van:
de naamloze vennootschap N.V. INTERPOLIS SCHADE,
gevestigd te Tilburg,
appellante bij exploot van dagvaarding van 18 september 2002,
procureur: mr. A.V.M. van Dijk,
1. DE GEZAMENLIJKE ERFGENAMEN VAN [geïntimeerde sub 1],
domicilie kiezende ten kantore van de advocaat en procureur
mr. G.A. van der Bijl te Den Helder,
2. [geïntimeerde sub 2],
wonende te [woonplaats 1], gemeente [gemeente 1],
3. [geïntimeerde sub 3],
wonende te [woonplaats 2], gemeente [gemeente 2],
geïntimeerden bij gemeld exploot,
procureur: mr. J.A.Th.M. van Zinnicq Bergmann,
op het hoger beroep tegen de door de rechtbank te Breda gewezen vonnissen van 9 januari 2001, 24 april 2001 en 25 juni 2002 tussen [geïntimeerden] als eiser en appellante - Interpolis - als gedaagde.
1. Het geding in eerste aanleg (zaaknr. 79552/HA ZA 99-2060)
Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar het eindvonnis van 25 juni 2002 en het daaraan voorafgaande tussenvonnis van 9 januari 2001 en het incidenteel vonnis van 24 april 2001.
2. Het geding in hoger beroep
2.1. Bij memorie van grieven heeft Interpolis vier grieven aangevoerd en geconcludeerd tot vernietiging van de vonnissen waarvan beroep en, kort gezegd, tot alsnog afwijzing van de vordering van geïntimeerden.
2.2. Bij memorie van antwoord hebben geïntimeerden de grieven bestreden.
2.3. Beide partijen hebben hun zaak ter zitting van 13 november 2003 doen bepleiten, Interpolis door mr. A.V.M. van Dijk en geïntimeerden door mr. G.A. van der Bijl. Beide raadslieden hebben gepleit aan de hand van overgelegde pleitnotities. Van de zijde van Interpolis zijn producties in het geding gebracht.
2.4. Na afloop van het pleidooi hebben partijen uitspraak gevraagd.
3. De gronden van het hoger beroep
De grieven kunnen worden herleid tot de klacht dat de rechtbank de vordering van geïntimeerden ten onrechte heeft toegewezen.
4.1.1. [geïntimeerde sub 1], eiser in de procedure in eerste aanleg, is tijdens de procedure in eerste aanleg op 14 september 2001 overleden. [geïntimeerde sub 2] en [geïntimeerde sub 3] zijn de erfgenamen van [geïntimeerde sub 1]. Als rechtsopvolgers onder algemene titel hebben zij de procedure in eerste aanleg voortgezet. Derhalve zijn zij ontvankelijk in de procedure in hoger beroep. Het hof zal geïntimeerden hierna aanduiden als de [geïntimeerden]. Waar [geïntimeerde sub 1] zèlf wordt bedoeld zal deze worden aangeduid met [geïntimeerde sub 1].
4.1.2. Het gaat in dit hoger beroep om het volgende.
4.1.3. [geïntimeerde sub 1] was tijdens zijn leven eigenaar van het perceel en de daarbij behorende opstallen bestaande uit een woning met aangrenzende schuur met voorheen agrarische bestemming [adres].
4.1.4. Bedoelde opstallen alsmede de inboedel waren door [geïntimeerde sub 1] middels een brand-/uitgebreide gevarenverzekering verzekerd bij Interpolis. Op de verzekeringsovereenkomst zijn van toepassing de Algemene voorwaarden voor de verzekering van woonhuizen en inboedels (Model 11901) en de Bijzondere voorwaarden (Model 11912).
4.1.5. Op 21 december 1997 zijn de opstallen en de zich daarin bevindende inboedelzaken door brand verloren gegaan. Als gevolg van deze brand is voor een bedrag van f. 418.400,-- schade aan de opstallen ontstaan en voor een bedrag van
f. 35.000,-- aan de inboedelzaken.
4.1.6. Tegen de bij de woning behorende schuur was een blauw/grijze container met een lengte van ± 8 meter en een breedte van 2.30 meter geplaatst. De container behoorde toe aan zekere [eigenaar container], die de container aldaar omstreeks augustus/september 1997 met goedvinden van [geïntimeerde sub 1] heeft geplaatst. In deze container was door [eigenaar container] een illegale hennepkwekerij gevestigd. De hiervoor benodigde elektriciteit werd door hem betrokken uit de bij de woning behorende schuur. De elektrische voorzieningen zijn ook aangelegd door genoemde [eigenaar container].
4.1.7. Bij dagvaarding van 22 oktober 1999 heeft [geïntimeerde sub 1] bij de rechtbank te Breda tegen Interpolis een procedure aanhangig gemaakt waarin hij veroordeling heeft gevorderd van Interpolis tot betaling van een bedrag van
f. 453.4000,-- zijnde de door hem ten gevolge van de brand geleden schade. Bij tussenvonnis van 9 januari 2001 heeft de rechtbank Interpolis toegelaten tot het bewijs van feiten en omstandigheden waaruit volgt dat [geïntimeerde sub 1] voor 21 december 1997 met de aanwezigheid van de illegale hennepkwekerij bekend was, althans behoorde te zijn. Op april 2001 heeft de enquête aan de zijde van Interpolis plaatsgevonden. Daarbij heeft de getuige [getuige 1] een beroep gedaan op een haar als gewezen echtgenote van [geïntimeerde sub 1] toekomend verschoningsrecht en geweigerd een verklaring af te leggen. Bij incidenteel vonnis van 24 april 2001 heeft de rechtbank het beroep van [getuige 1] gegrond verklaard. Op 28 augustus 2001 is de enquête aan de zijde van Interpolis voortgezet. Op 18 december 2001 heeft de contra-enquête plaatsgevonden. Bij eindvonnis van 25 juni 2002 heeft de rechtbank Interpolis niet in het bewijs geslaagd geacht en de vordering van [geïntimeerde sub 1] geheel toegewezen.
4.2.1. Interpolis heeft tegen de beroepen vonnissen vier grieven geformuleerd. De grieven I en II richten zich tegen het tussenvonnis van 9 januari 2001, grief III richt zich tegen het eindvonnis van 25 juni 2002 en Grief IV, richt zich tegen het incidentele vonnis van 24 april 2001 en de afwijzing door de rechtbank in het vonnis van 25 juni 2002 om Interpolis nogmaals toe te staan [getuige 1] als getuige op te roepen. Met betrekking tot laatstgenoemde grief heeft Interpolis gesteld dat deze alleen behandeld dient te worden indien de vorderingen van de Erven [geïntimeerde sub 1] op grond van een van de overige grieven niet alsnog worden afgewezen.
4.2.2. Het hof zal allereerst grief II behandelen. Met deze grief komt Interpolis op tegen de overweging van de rechtbank in het tussenvonnis van 9 januari 2001 dat de container weliswaar in de nabijheid van het verzekerde gebouw was geplaatst en dat de voor de illegale hennepkwekerij benodigde elektriciteit uit het verzekerde gebouw werd betrokken, maar dat zulks onvoldoende is om te concluderen dat sprake is van een geval waarin de bestemming van het verzekerde gebouw in de zin van artikel 293 Wetboek van Koophandel (WvK) is gewijzigd.
4.2.3. Ingevolge het bepaalde in artikel 293 WvK eindigt de verplichting van de verzekeraar indien een verzekerd gebouw een andere bestemming krijgt en daardoor aan een groter brandgevaar wordt blootgesteld en de verzekeraar de overeenkomst niet of niet op dezelfde voorwaarden zou hebben gesloten indien het aldus verzwaarde risico reeds bij het sluiten van de verzekering zou hebben bestaan.
4.2.4. Artikel 293 WvK vormt een uitzondering op de algemene regel in het schadeverzekeringsrecht dat een risicoverzwaring gedurende de looptijd van de verzekeringsovereenkomst er niet toe leidt dat de verplichting van de verzekeraar een einde neemt. In het toekomstige schadeverzekeringsrecht keert een soortgelijke bepaling als artikel 293 WvK niet terug. Voor de verzekerde kan het verval van dekking als gevolg van bestemmingswijziging als een verrassing komen indien hij zich tegen het risico van brand verzekerd waande. Deze omstandigheden brengen mee dat artikel 293 WvK restrictief dient te worden uitgelegd. Uit de jurisprudentie van de Hoge Raad (HR 1 mei 1998 NJ 1998, 604) en de conclusie van A-G mr. Bakels bij dit arrest blijkt dat het moet gaan om een duurzame bestemmingswijziging, dat geen onderscheid wordt gemaakt naar gelang de bestemmingswijziging al dan niet door toedoen of met medeweten van de verzekeringnemer tot stand is gekomen en dat het moet gaan om duidelijk sprekende gevallen van bestemmingswijziging.
4.2.5. Tussen partijen staat vast dat de elektriciteit voor het in stand houden van de hennepkwekerij werd betrokken uit de aangrenzende en inpandige schuur van [geïntimeerde sub 1] en dat de verbinding met de meterkast via een gat in de bodem van de container door de buitenmuur van de schuur was aangelegd door meergenoemde [eigenaar container], bij wie de container in gebruik was. De Erven [geïntimeerde sub 1] hebben geen grief gericht tegen de overweging van de rechtbank dat [geïntimeerde sub 1] niet, althans niet voldoende gemotiveerd heeft betwist dat de brand is veroorzaakt door de aanwezigheid van de illegale hennepkwekerij. Daarmee is het uitgangspunt ook in hoger beroep dat de illegale hennepkwekerij de oorzaak van de brand is geweest.
Hoewel de aanwezigheid van de hennepkwekerij in de container in de onmiddellijke nabijheid van de woning meebrengt dat het risico van brand was verhoogd en ervan moet worden uitgegaan dat de verzekeraar de verzekering niet althans niet op dezelfde voorwaarden zou hebben voortgezet indien hij van de aanwezigheid van de hennepkwekerij op de hoogte was geweest, kan naar het oordeel van het hof niet worden gesproken van een wijziging in de bestemming van het verzekerde object. De container zelf maakte daarvan immers geen deel uit. Weliswaar was de container middels de illegaal in de buitenmuur aangelegde elektrische aansluiting met het woonhuis en de aangrenzende schuur verbonden, doch het woonhuis en de aangrenzende schuur behielden hun oorspronkelijke bestemming. Het gaat naar het oordeel van het hof te ver om de omstandigheid dat de elektriciteitsvoorziening in de schuur nu mede bestemd was in de zin van artikel 293 WvK om de hennepkwekerij van stroom te voorzien als een duidelijk sprekend geval van bestemmingswijziging van die schuur te kwalificeren. Het vorenstaande brengt mee dat het beroep op artikel 293 WvK faalt. Dat brengt mee dat ook de grief faalt.
4.3.1. De eerste grief richt zich tegen de afwijzing door de rechtbank van het door Interpolis gedane beroep op artikel 15 A lid 1 van de Algemene Voorwaarden, model 11901. Dit artikel luidt als volgt:
A. Risicoverzwaring
1. De verzekerde is verplicht om zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen zestig dagen, de maatschappij of de tussenpersoon in kennis te stellen van elke risicoverzwarende verandering, waaronder in ieder geval ook wordt verstaan: verandering in bouwaard of gebruik, het gekraakt zijn, het buiten gebruik of onbewoond raken van het in deze polis omschreven gebouw.
In deze gevallen heeft de maatschappij het recht de premie en of de voorwaarden te herzien, dan wel de verzekering te beëindigen overeenkomstig het daaromtrent in artikel 11.A sub 3.e van deze voorwaarden bepaalde.
4.3.2. Volgens Interpolis is de aanwezigheid van een hennepkwekerij in de nabijheid van het verzekerde object een risicoverzwarende verandering in de zin van bedoeld artikel, welke, gerekend vanaf de plaatsing van de container in de periode augustus/september 1997 tot aan de brand op 21 december 1997, meer dan 60 dagen heeft voortgeduurd. [geïntimeerde sub 1] heeft de risicoverzwarende verandering niet binnen de hiervoor bedoelde termijn aan Interpolis gemeld. Ingevolge het bepaalde in artikel 3 lid 7 van de Algemene voorwaarden behoeft Interpolis in dat geval de schade niet te vergoeden, aldus Interpolis.
4.3.3. De rechtbank heeft terecht en op goede gronden geoordeeld dat een beroep op bedoeld artikel alleen slaagt indien [geïntimeerde sub 1] heeft verzuimd tijdig aan Interpolis mede te delen hetgeen hij wist althans behoorde te weten omtrent de risicoverzwarende omstandigheid en Interpolis toegelaten tot de bewijsvoering van feiten en omstandigheden waaruit volgt dat [geïntimeerde sub 1] voor 21 december 1997 met de aanwezigheid van de illegale hennepkwekerij bekend was, althans behoorde te zijn.
4.3.4. Het hof onderschrijft ook het oordeel van de rechtbank in het eindvonnis van 25 juni 2002 dat Interpolis in dit bewijs niet (volledig) is geslaagd. Bij gelegenheid van het pleidooi heeft Interpolis uitdrukkelijk bewijs aangeboden van feiten en omstandigheden waaruit volgt dat [geïntimeerde sub 1] voor 21 december 1997 met de aanwezigheid van de illegale hennepkwekerij bekend was, althans behoorde te zijn, zulks door middel van andere getuigen dan de in eerste aanleg gehoorde getuigen. Het hof zal Interpolis daartoe in de gelegenheid stellen.
4.4. Het beroep van Interpolis op het bepaalde in artikel 294 WvK, inhoudende dat de verzekeraar is ontslagen van de verplichting tot voldoening van de schade indien hij bewijst dat de brand is veroorzaakt door merkelijke schuld of nalatigheid van de verzekerde, zal, indien nodig, aan de orde komen na de beoordeling van de bewijslevering.
4.5. Van dit tussenarrest kan tussentijds beroep in cassatie worden ingesteld.
4.6. Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.
laat Interpolis toe te bewijzen feiten en omstandigheden waaruit volgt dat [geïntimeerde sub 1] voor 21 december 1997 met de aanwezigheid van de illegale hennepkwekerij bekend was, althans behoorde te zijn;
bepaalt, voor het geval Interpolis bewijs door getuigen wil leveren, dat getuigen zullen worden gehoord ten overstaan van mr. H. de Kok als raadsheer-commissaris, die daartoe zitting zal houden in het Paleis van Justitie aan de Leeghwaterlaan 8 te 's-Hertogenbosch op een door deze te bepalen datum;
verwijst de zaak naar de rolzitting van 27 januari 2004 voor opgave van het aantal getuigen en van de verhinderdata van partijen zelf, hun raadslieden en de getuige(n) op dinsdagen en woensdagen in de periode van 4 tot 12 weken na de datum van dit arrest;
bepaalt dat de raadsheer-commissaris na genoemde rolzitting dag en uur van het getuigenverhoor zal vaststellen;
bepaalt dat de procureur van Interpolis tenminste zeven dagen voor het verhoor de namen en woonplaatsen van de te horen getuigen zal opgeven aan de wederpartij en aan de civiele griffie;
bepaalt dat tegen dit arrest tussentijds beroep in cassatie openstaat;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. De Kok, Huijbers-Koopman en Van Spaendonck en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 13 januari 2004.