typ. KD
rolnr. C0300978/MA
ARREST VAN HET GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH,
vijfde kamer, van 14 december 2004,
gewezen in de zaak van:
[APPELLANT],
wonende te [woonplaats],
appellant in principaal appel,
geïntimeerde in incidenteel appel,
procureur: mr. Ph.C.M. van der Ven,
1. [GEINTIMEERDE SUB 1],
2. [GEINTIMEERDE SUB 2],
beiden wonende te [woonplaats],
geïntimeerden in principaal appel,
appellanten in incidenteel appel,
procureur: mr. G.R.A.G. Goorts,
op het bij exploot van dagvaarding van 22 juli 2003 ingeleide hoger beroep van het door de rechtbank te Maastricht tussen appellant in principaal appel, geïntimeerde in incidenteel appel, [appellant], als gedaagde en geïntimeerden in principaal appel, appellanten in incidenteel appel, in enkelvoud: [geïntimeerde], als eisers onder zaaknummer 59317/HA ZA 00-867 gewezen vonnissen van 12 april 2001, 20 september 2001 en 7 mei 2003.
Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de vonnissen waarvan beroep, die zich bij de processtukken bevinden.
2. Het geding in hoger beroep
Van deze vonnissen is [appellant] tijdig in hoger beroep gekomen.
Bij memorie van grieven heeft [appellant] twee grieven aangevoerd tegen het eindvonnis van 7 mei 2003 en geconcludeerd zoals in het petitum van deze memorie nader staat omschreven.
Bij memorie van antwoord in principaal appel tevens inhoudende memorie van grieven in incidenteel appel heeft [geïntimeerde] onder overlegging van twee producties de grieven van [appellant] bestreden, in het incidenteel appel drie grieven aangevoerd tegen het eindvonnis en geconcludeerd zoals in de conclusie van deze memorie nader staat omschreven.
Bij memorie van antwoord in het incidenteel appel heeft [appellant] de grieven van [geïntimeerde] bestreden en geconcludeerd tot afwijzing ervan met veroordeling van [geintimeerden] in de kosten van het incidenteel appel.
Vervolgens hebben partijen de stukken overgelegd en uitspraak verzocht. In het procesdossier van [appellant] ontbreken zijn conclusie na deskundigenbericht en de producties van [geintimeerden] voor de comparitie van partijen in eerste aanleg.
Voor de exacte inhoud van de grieven verwijst het hof naar de desbetreffende memories.
In het principaal appel en in het incidenteel appel
4.1 [appellant] heeft geen grieven gericht tegen de tussenvonnissen van 12 april 2001 en 20 september 2001, zodat [appellant] in zijn beroep tegen deze beide vonnissen niet-ontvankelijk verklaard dient te worden.
4.2 De vaststelling van de feiten in het tussenvonnis van 12 april 2001 onder 2, eerste alinea, is niet bestreden zodat het hof ook in hoger beroep van deze feiten uitgaat.
4.3 Het gaat in deze zaak, kort samengevat, om het volgende.
a) [appellant] heeft in januari 2000 in opdracht en voor rekening van [geïntimeerde] een marmeren vloer met vloerverwarming aangelegd in diens nieuwbouwwoning aan de [adres] te [plaats].
b) Voor deze werkzaamheden zijn partijen een bedrag van ƒ 8.000,= overeengekomen. Dit bedrag is door [geïntimeerde] voldaan.
c) Partijen hebben de tussen hen gemaakte afspraken niet schriftelijk vastgelegd. Er is geen factuur opgemaakt.
d) Namens [geïntimeerde] is [appellant] bij brief van
17 februari 2000 (prod. 1 cpp) in gebreke gesteld. Daarop volgend is bij brief van 14 maart 2000 (prod. 2 cpp) aan [appellant] aangezegd dat een expert zal worden ingeschakeld en dat de kosten van herstel door een derde op [appellant] verhaald zullen worden.
e) Namens [appellant] is bij brief van 15 maart 2000 te kennen gegeven dat er volgens hem geen sprake is van een tekortkoming in de nakoming van zijn kant en dat hij niet zal overgaan tot vervanging van de overgelegde vloer.
f) In opdracht van [geïntimeerde] is de situatie opgenomen door Buro Hartveld R&A BV, die haar bevindingen heeft neergelegd in een expertiserapport d.d. 7 april 2000 (prod. 6 cpp). Volgens dit rapport is niet voldaan aan eisen van goed en deugdelijk werk. Voor het rapport is een bedrag van ƒ 572,81 (€ 259,93) in rekening gebracht.
4.4 In deze procedure vordert [geïntimeerde] (1) een verklaring voor recht dat [appellant] tekortgeschoten is, (2) vergoeding van de herstelkosten, (3) vergoeding van verdere schade, op te maken bij staat, (4) vergoeding van de kosten van het expertiserapport en (5) vergoeding van buitengerechtelijke kosten, met rente en kosten.
4.5 Na het inwinnen van een deskundigenbericht heeft de rechtbank de vorderingen van [geïntimeerde], nadat die zijn vordering met betrekking tot de herstelkosten had aangepast aan de begroting van de deskundige, grotendeels toegewezen in die zin dat zijn toegewezen:
1. de gevorderde verklaring voor recht;
2. het door de deskundige begrote bedrag aan herstelkosten, € 19.595,73, met rente;
3. een bedrag voor overige schade, € 350,=;
4. het gevorderde bedrag voor expertisekosten, € 259,93, met rente;
5. buitengerechtelijke incassokosten, € 300,=, met rente.
Voor het overige zijn de vorderingen van [geïntimeerde] afgewezen.
4.6 Grief I van [appellant] richt zich tegen het oordeel van de rechtbank dat er sprake is van een toerekenbare tekortkoming op grond waarvan hij gehouden is tot schadevergoeding. Grief II richt zich tegen de toewijzing van de verschillende bedragen. In het incidenteel appel betreffen de grieven van [geïntimeerde] de afwijzing van de gevorderde schadestaatprocedure (onderdeel 3).
4.7 In zijn toelichting op grief I stelt [appellant] zich op het standpunt dat ten onrechte geen rekening is gehouden met het gegeven dat [geïntimeerde] niet wilde dat tegels versneden zouden worden en dat hij uitdrukkelijk heeft gekozen voor een willekeurig verband van de tegels, ondanks de waarschuwing van [appellant] dat er dan geen structuur in de tegels komt te zitten. Verder is er volgens [appellant] geen rekening mee gehouden dat [geïntimeerde] er uitdrukkelijk voor gekozen heeft de vloer op afschot te leggen toen bleek dat het kozijn van de terrasdeuren aan de achterzijde van de woning te laag lag. [appellant] biedt hiervan bewijs aan. De deskundige heeft volgens [appellant] het werk beoordeeld aan de hand van criteria die tussen partijen niet zijn overeengekomen. Gelet ook op de prijs die tussen partijen overeengekomen is, ƒ 8.000,=, heeft [geïntimeerde] de vloer gekregen die hij redelijkerwijs kon verwachten, aldus [appellant].
4.8 Deze grief treft geen doel. Het hof neemt hierbij tot uitgangspunt de bevindingen van de deskundige die op zich door [appellant] niet zijn bestreden. De deskundige heeft zijn bevindingen vervolgens beoordeeld aan de hand van de volgens hem voor het leggen van een dergelijke vloer geldende algemene criteria. Door [appellant] is op zich niet betwist dat deze criteria daarvoor over het algemeen gehanteerd dienen te worden. Door hem is ook niet aangegeven aan de hand van welke andere criteria een beoordeling zou hebben moeten plaatsvinden. In dit geval dient er derhalve van uitgegaan te worden dat de deskundige het werk aan de hand van de daarvoor geldende criteria beoordeeld heeft.
4.9 De beoordeling van het werk door de deskundige komt er in wezen op neer dat het werk over de gehele linie niet deugt, getuige zijn conclusie dat 'de vloer vanwege meerdere redenen niet aan de daaraan redelijkerwijs te stellen normen van goed en deugdelijk vakmanschap voldoet' (blz. 16). Uit de verdere uitwerking van zijn beoordeling kan niet anders worden afgeleid dan dat de vloer op een groot aantal punten ondeugdelijk en ondeskundig is aangebracht, terwijl ook de bijbehorende vloerverwarming niet naar behoren functioneert.
4.10 Dit eindresultaat is dermate beneden alle peil dat [appellant] in redelijkheid niet kan volhouden dat het in overeenstemming is met hetgeen van hem als vakman verwacht mocht worden, ook niet indien komt vast te staan dat [geïntimeerde] de aanwijzingen heeft gegeven als door [appellant] gesteld en door [geïntimeerde] betwist (hiervoor onder 4.7 aangeduid). Het desbetreffende bewijsaanbod van [appellant] dient dan ook als niet relevant gepasseerd te worden.
4.11 Evenmin kan [appellant] bij deze stand van zaken in redelijkheid volhouden dat het overeengekomen bedrag dit resultaat rechtvaardigt. Gesteld noch gebleken is dat de hoogte van dit bedrag zodanig is dat daarvoor uitsluitend een ondeugdelijke vloer verwacht mocht worden. Het is bovendien niet aannemelijk te achten dat partijen dat op het oog hebben gehad of dat zij dat voor lief hebben genomen.
4.12 Een en ander leidt tot de slotsom dat het werk dat [appellant] heeft geleverd niet voldoet aan hetgeen [geïntimeerde] daarvan redelijkerwijs mocht verwachten zodat er sprake is van tekortschieten aan de zijde van [appellant]. De tekortkoming moet aan [appellant] worden toegerekend, zodat [appellant] jegens [geïntimeerde] aansprakelijk is voor de schade die [geïntimeerde] ten gevolge daarvan lijdt.
4.13 Grief II treft evenmin doel. Voor zover [appellant] in zijn toelichting op deze grief herhaalt wat hij in zijn toelichting op grief I al naar voren heeft gebracht, is dit hiervoor reeds behandeld. Voor het overige komt de toelichting erop neer dat volgens hem de verschillende posten ten onrechte zijn toegewezen.
4.14 Met betrekking tot post 2, de herstelkosten, overweegt het hof het volgende. [geïntimeerde] heeft zijn vordering op dit onderdeel gebaseerd op het door de deskundige in zijn rapport begrote bedrag aan directe herstelkosten. Deze begroting is naar het oordeel van het hof door [appellant] onvoldoende gemotiveerd bestreden. Door hem is in ieder geval niet aannemelijk gemaakt dat met de door hemzelf voorgestelde middelen een resultaat kan worden bereikt dat voldoet aan de eisen die redelijkerwijs aan het werk gesteld kunnen worden.
4.15 Met betrekking tot de posten 4, de expertisekosten, en 5, de buitengerechtelijke incassokosten, stelt het hof vast dat deze door [appellant] in zijn grief worden vermeld maar dat iedere verdere toelichting hierop ontbreekt, zodat het hof ervan uitgaat dat [appellant] deze in hoger beroep niet ter discussie wil stellen.
4.16 Post 3, de overige schade, wordt door [geintimeerden] in het incidenteel appel aan de orde gesteld. Door de rechtbank is geoordeeld dat aan verdere schadevergoeding alleen in aanmerking komt een bedrag voor vervangende woonruimte in de periode van de vervanging van de vloer en de vloerverwarming. Dit bedrag is door de rechtbank ex aequo et bono begroot op € 350,=. [geïntimeerde] wijst erop dat voor de werkzaamheden de gehele benedenverdieping ontruimd en heringericht zal moeten worden en dat de tijdelijke opslag van de meubels kosten mee zal brengen. Verder zullen volgens [geïntimeerde] in verband hiermee verlofdagen opgenomen moeten worden die eveneens voor vergoeding in aanmerking komen. Deze en andere kosten laten zich volgens [geïntimeerde] op dit moment nog niet goed vaststellen, zodat een schadestaatprocedure wenselijk is. Daarnaast acht [geïntimeerde] het bedrag dat de rechtbank voor de huisvestingskosten rekent te laag. Ten slotte stelt [geïntimeerde] dat hij ook aanspraak heeft op schadevergoeding wegens gederfd woongenot. Hierbij is volgens hem zowel sprake van vermogensschade als van ander nadeel als bedoeld in artikel 6:95 BW.
4.17 Het hof ziet in hetgeen [geïntimeerde] naar voren brengt geen grond voor een verwijzing naar de schadestaatprocedure, aangezien nu duidelijk is welke werkzaamheden zullen moeten worden uitgevoerd en thans reeds kan worden vastgesteld op welke punten naast de kosten van die werkzaamheden zelf sprake is van schade die voor vergoeding door [appellant] in aanmerking komt.
4.18 Van de door [geïntimeerde] in dit verband opgevoerde posten acht het hof alleen de post voor vervangende woonruimte voldoende aannemelijk gemaakt. Met betrekking tot ontruimen, opslag en inruimen zijn door [geïntimeerde] geen concrete feiten of omstandigheden gesteld die de conclusie rechtvaardigen dat hij zich voor bijzondere onkosten gesteld ziet doordat hij, bijvoorbeeld vanwege de aard of de omvang van de inboedel, niet de mogelijkheden heeft om zoals te doen gebruikelijk bij werkzaamheden thuis zelf voor een en ander zorg te dragen. Dat er sprake is van vermogensschade vanwege gederfd woongenot is door [geïntimeerde] niet aannemelijk gemaakt. Op zich is het duidelijk dat de hele gang van zaken tot dusver en hetgeen nog moet gebeuren voordat er uiteindelijk een deugdelijke vloer ligt, het nodige ongemak en ongenoegen voor [geïntimeerde] meebrengen. Dat betekent evenwel niet dat er daardoor sprake is van schade die voor vergoeding door [appellant] in aanmerking komt.
4.19 Dit leidt ertoe dat het hof de conclusie van de rechtbank deelt dat alleen de vervangende woonruimte als schadepost opgevoerd kan worden. Alle omstandigheden van het geval in aanmerking nemend begroot het hof deze post evenals de rechtbank op € 350,=.
4.20 Het vorenstaande brengt mee dat de drie grieven van [geïntimeerde] in het incidenteel appel worden verworpen en dat grief II van [appellant] ook op dit laatste onderdeel faalt.
4.21 [appellant] heeft nog een beroep gedaan op matiging van de schadevergoeding. Hiervoor acht het hof geen grond aanwezig. De enkele stelling dat de uitkomst van deze procedure voor hem ernstige financiële consequenties kan hebben, is daarvoor in ieder geval onvoldoende. [appellant] heeft geen inzicht in zijn draagkracht gegeven. Ook het verschil tussen de overeengekomen vergoeding van fl. 8.000,-- en de herstelkosten ad € 19.595,73 is niet dusdanig dat toekenning van het gehele bedrag tot kennelijk onaanvaardbare gevolgen zou leiden.
4.22 Voor het overige zijn door partijen geen feiten of omstandigheden gesteld die, indien bewezen, tot een ander oordeel leiden, zodat voor bewijslevering geen aanleiding is.
4.23 Nu alle grieven zowel in het principaal appel als in het incidenteel appel zijn verworpen, dient het eindvonnis van 7 mei 2003 bekrachtigd te worden.
In het principaal appel dient [appellant] als de in het ongelijk gestelde partij te worden veroordeeld in de proceskosten. De door [geïntimeerde] gevorderde wettelijke rente over de proceskosten is als gevorderd toewijsbaar.
In het incidenteel appel dient [geïntimeerde] als de in het ongelijk gestelde partij te worden veroordeeld in de proceskosten.
Op het principaal en incidenteel appel
verklaart [appellant] niet-ontvankelijk in zijn beroep tegen de tussenvonnissen van 12 april 2001 en 20 september 2001;
bekrachtigt het eindvonnis van 7 mei 2003 waarvan beroep;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het principaal appel, tot op deze uitspraak aan de zijde van [geïntimeerde] begroot op € 328,= aan verschotten en op € 894,= aan salaris procureur, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf veertien dagen na de datum van dit arrest tot de dag der voldoening;
veroordeelt [geïntimeerde] in de kosten van het incidenteel appel, tot op deze uitspraak aan de zijde van [appellant] begroot op nihil aan verschotten en op
€ 447,= aan salaris procureur;
verklaart deze proceskostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. Kranenburg, Meulenbroek en Feddes en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 14 december 2004.