3.2. Het gaat in dit geding om het volgende.
(a) Rabobank was in 1998 eigenaresse van aaneengesloten percelen aan de [adres] en de [adres] in het centrum van [plaats] (hierna gezamenlijk te noemen: het perceel-Sotel);
(b) Op 9 maart 1998 heeft de Rabobank aan Sotel het perceel-Sotel verkocht tegen een koopprijs van ƒ 3.100.000,-- (€ 1.406.718,60). In het koopcontract d.d. 11 mei 1998 wordt het verkochte omschreven als "het verhuurde winkelpand, alsmede de daarboven gelegen verhuurde kantoren met ondergrond, erf, buitenterrein en verder toebehoren"; voorts is daarin bepaald dat de akte van levering zou worden gepasseerd op 1 september 1998 of zoveel eerder of later als partijen nader zouden overeenkomen; deze koopakte (productie 1 bij dagvaarding in eerste aanleg) is op 24 september 1998 geregistreerd als bedoeld in artikel 10 (oud) Wet Voorkeursrecht Gemeenten (verder: Wvg);
(c) Voorafgaand aan de verkoop aan Sotel had de Rabobank het perceel meermalen aan de gemeente te koop aangeboden. De gemeente heeft toen geen belangstelling getoond. Vervolgens heeft in de eerste helft van 1998 meermalen overleg plaatsgehad tussen vertegenwoordigers van Sotel en vertegenwoordigers van de gemeente. Daarvan is vanwege Sotel een memorandum opgemaakt (productie 1 bij memorie van antwoord);
(d) In april 1998 is door MAB, KCD, architectenbureau Krier & Kohl en de gemeente Bergen op Zoom het "Masterplan de Parade Bergen op Zoom (concept)" bekendgemaakt; dit Masterplan "spreekt zich uit over de ruimtelijk-economisch en stedenbouwkundige ontwikkeling van het zuidoostelijke deel van de binnenstad", waarbij "centraal staat de herontwikkeling van de Parade en het Thaliaplein, als verbindende schakel tussen het Zuivelplein en het Sint Josephplein" (Masterplan p. 1; productie A4 bij de memorie van grieven).
In dit Masterplan wordt op p.29 in par. "4.3 De commerciële visie" onder "De hoofdopzet" onder meer opgemerkt:
"'De Parade' zal de herontwikkeling betekenen van een groot deel van de zuidelijke binnenstad. Centraal staat de herontwikkeling van de bestaande trekkers C&A en de Hema, de aanpak van het voormalige Postkantoor aan de Zuivelstraat, de realisatie van een nieuwe hoofdwinkelroute langs de Parade en de herontwikkeling van het bestaande Thaliaplein en het Sint Josephplein. (...) Het Sint Josephplein zal van een amorf parkeerplein worden omgezet in een een herbergzaam plein waar de verschillende hoofdroutes samenkomen. Aan dit plein vinden we de vernieuwde en nieuwe trekkers en de bezoekersentree van de parkeergarage. (...). Het maaiveldparkeren op het Sint Josephplein zal plaats maken voor een bovengrondse parkeergarage die wordt ingepast op de bovenlagen van de bestaande C&A en de onderste lagen van de Lucerna-flat. (...).
De Parade en het Sint-Josephplein worden ingericht als voetgangersgebied. Aan het Sint-Josephplein zullen de belangrijkste trekkers Hema en C&A geherhuisvest worden. (...)"
(e) Op 23 juli 1998 heeft de gemeenteraad van de gemeente Bergen op Zoom op voorstel van het college van B & W onder meer besloten "het Masterplan Parade als stedebouwkundig en commerciële leidraad te gebruiken bij de verdere ontwikkeling van het project" en "het Masterplan als basis te gebruiken voor de ontwikkelingsovereenkomst tussen gemeente en een projectontwikkelaar".
In het besluit (als productie overgelegd voorafgaand aan het pleidooi) is onder meer de volgende overweging opgenomen:
"3.1 Status Masterplan
Het Masterplan moet worden gezien als een belangrijke stap in het ontwikkelingsproces van het Parade. Het is evenwel geen planvorm zoals bedoeld in de Wet op de Ruimtelijke Ordening of de Algemene wet bestuursrecht. Dit betekent dat het Masterplan door de gemeenteraad en ons college als leidraad voor de verdere ontwikkeling kan worden gebruikt, maar dat het plan geen wettelijke grondslagen biedt."
(f) Op 8 september 1998 hebben B&W van de gemeente ingevolge artikel 8a Wvg besloten de gemeenteraad voor te stellen op basis van artikel 8 van die wet een aantal percelen in het centrum van Bergen op Zoom aan te wijzen als gronden waarop de artikelen 10 tot en met 24, 26 en 27 van de Wvg van toepassing zijn (productie A2 bij de memorie van grieven). Na publicatie op 10 september 1998 in de Staatscourant (waarbij deze percelen worden aangeduid als "gronden die gelegen zijn in het gebied genaamd De Parade") heeft het besluit op 11 september 1998 het rechtsgevolg van een besluit als bedoeld artikel 8, eerste lid Wvg verkregen conform artikel 8a lid 2 Wvg.
Tot de aldus aangewezen percelen behoorde onder meer het perceel-Sotel. Bij brief van 10 september 1998 is dit aan de Rabobank meegedeeld. Op dat moment had nog geen levering van het perceel-Sotel door de Rabobank aan Sotel plaatsgehad.
(g) De gemeenteraad heeft conform dit voorstel van B&W besloten bij besluit van 29 oktober 1998 (verder te noemen: het aanwijzingsbesluit). Daartoe is door de gemeenteraad - samengevat - overwogen dat op 23 juli 1998 is besloten het Masterplan te gebruiken als stedebouwkundige en commerciële leidraad bij de verdere ontwikkeling van dit project;
(h) De Rabobank heeft bezwaar aangetekend tegen het aanwijzingsbesluit. De gemeenteraad heeft het bezwaar ongegrond verklaard bij besluit van 28 januari 1999 (hierna te noemen: het besluit op bezwaar).
(i) De Rabobank is hiertegen in beroep gegaan; de bestuursrechter te Breda heeft bij vonnis van 21 april 2000 (productie 2 bij de dagvaarding in eerste aanleg) het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit (derhalve: het besluit op bezwaar) vernietigd wegens strijd met art. 8 Wvg, en de gemeenteraad opgedragen een nieuw besluit te nemen op het bezwaarschrift met inachtneming van de uitspraak van de bestuursrechter;
(j) Sotel heeft het perceel-Sotel op 20 november 2000 verkocht aan Mapala B.V. tegen een koopsom van
ƒ 5.100.000,--; deze overeenkomst is opgemaakt door middel van een notariële en geregistreerde akte die voldoet aan de vereisten van de Wvg (productie 4 bij de dagvaarding in eerste aanleg);
(k) Sotel heeft bij exploot van 23 april 2001 de gemeente in kort geding gedagvaard, en daarbij primair gevorderd dat de gemeente zal worden veroordeeld het voorkeursrecht op het perceel-Sotel te doen vervallen en subsidiair dat de gemeente zal worden veroordeeld een besluit te nemen zoals bepaald door de bestuursrechter in het vonnis van 21 april 2000. De president heeft de gevraagde voorzieningen geweigerd, welk vonnis bij arrest van het hof te 's-Hertogenbosch van
14 februari 2002 is bekrachtigd.
Bij arrest van 19 december 2003 heeft de Hoge Raad het beroep van Sotel hiertegen verworpen (productie A9 bij de memorie van antwoord in het voorwaardelijke incidenteel appel);
(l) In verband met lopende onderhandelingen met de Rabobank over de verwerving van onder meer het perceel-Sotel heeft de gemeente in overleg met de Rabobank besloten niet direct een nieuw besluit op bezwaar te nemen; dit is eerst gebeurd in de raadsvergadering van 31 mei 2001.
In deze vergadering heeft de gemeenteraad besloten
"Het bezwaarschrift van de [Rabobank], gericht tegen het besluit van de raad van 29 oktober 1989, waarbij eigendommen in het Paradegebied ingevolge de Wet voorkeursrecht gemeenten worden aangewezen, waarvan de eigenaar bij verkoop verplicht wordt dit eerst aan de gemeente aan te bieden, ongegrond te verklaren met verbetering van de bijgevoegde en van dit besluit deel uitmakende kaart, alsmede van de motivering, zoals opgenomen in het raadsvoorstel."
(productie 3 bij dagvaarding in eerste aanleg);
(m) De gemeente heeft op 5 juni 2001 het perceel-Sotel van de Rabobank gekocht; in het daarop betrekking hebbende raadsvoorstel van 28 juni 2001 wordt onder meer opgemerkt:
"Onder de in het kader van de ontwikkeling van de Parade gebied te verwerven objecten vallen o.m. de percelen Sint Josephstraat 57-57A en Wassenaarstraat 66 t/m 74 (even). Tezamen met de Lucernaflat en met een gedeelte van de ervoor gesitueerde openbare weg (St. Jozephstraat) zullen deze percelen in het Paradeproject het nieuw te creëren Lucernablok gaan vormen.
Uitwerking voorstel
(...) Zoals hiervoor al werd vermeld zijn de percelen betrokken bij de nieuwe vormgeving voor de Lucernaflat, zoals die in de nieuwe plannen wordt voorzien. Het is de bedoeling de flat en de panden te slopen en daarvoor in de plaats één nieuw bouwblok te realiseren dat bestaat uit winkelruimte in twee lagen en daarboven vier lagen parkeerruimte (...). Gezien de aard van deze ruimtelijke ingreep is het noodzakelijk dit blok in één keer en in één nieuw bouwblok te realiseren.(...)";
(n) Van deze koopovereenkomst is een akte opgemaakt (productie 9 bij conclusie van antwoord); in deze akte is de koopsom bepaald op ƒ 3.200.000,-- en is als artikel 4 het volgende opgenomen:
"Rentevergoeding
Benevens de in deze overeenkomst genoemde koopprijs zal koper aan verkoper een vergoeding betalen terzake van door verkoper gederfde rente, welke vergoeding partijen hebben bepaald op een vast bedrag van ƒ 350 000,--."
(o) De gemeente heeft nadien het bestemmingsplan De Parade vastgesteld waarin onder meer is opgenomen (p.28) (productie A7 bij de memorie van grieven):
"Lucerna-blok
De Lucerna-flat en enkele daarnaast gelegen panden worden afgebroken. Ter plaatse wordt een nieuw bouwblok gerealiseerd dat bestaat uit winkelruimte in 2 lagen en daarboven 4 lagen parkeerruimte. Gezien de aard van de ruimtelijke ingreep, is realisering van dit blok in één bouwwerk noodzakelijk. Waar de andere bouwblokken zijn opgebouwd uit aparte winkels, bovenwoningen in een kleinschalig opbouw, is het noodzakelijk dit bouwblok in één keer te realiseren. Wel wordt de bouwmassa afgestemd op de historische binnenstadssituatie door het aanbrengen van geledingen."
(p) Sotel heeft in een eerdere procedure de Rabobank gedagvaard voor de rechtbank te Breda en gevorderd haar te veroordelen tot nakoming van de onder (b) bedoelde koopovereenkomst door levering, dan wel levering in economische eigendom, dan wel de koopovereenkomst te ontbinden met vergoeding van de door Sotel geleden schade; in reconventie heeft de Rabobank onder meer ontbinding van de koopovereenkomst gevorderd wegens onvoorziene omstandigheden. De rechtbank heeft de vorderingen van Sotel afgewezen en laatstgenoemde vordering van de Rabobank toegewezen. Het gerechtshof te 's-Hertogenbosch heeft bij arrest van 27 januari 2004 (productie A10 bij de memorie van antwoord in het voorwaardelijke incidenteel appel) de vonnissen van de rechtbank bekrachtigd. Sotel heeft hiertegen cassatie ingesteld, waarop voor zover het hof bekend nog niet is beslist;
(q) In het onderhavige geding heeft Sotel in eerste aanleg de gemeente en de Rabobank gedagvaard en gevorderd dat de rechtbank gedaagden beiden - hoofdelijk - zal veroordelen tot betaling van een schadevergoeding van € 907.560,43 op grond van onrechtmatige daad; bij de conclusie van repliek heeft Sotel deze eis gewijzigd zoals nader aangegeven in het vonnis van de rechtbank; in reconventie heeft de gemeente vergoeding gevorderd van de schade die zij heeft geleden door het door Sotel onrechtmatig gelegde beslag;
(r) bij het bestreden vonnis van 9 april 2003
- heeft de rechtbank inzake het geschil tussen Sotel en de Rabobank geoordeeld dat Sotel niet heeft kunnen uitleggen waarom de Rabobank mede is betrokken in deze procedure terwijl bedoelde vorderingen tevens konden worden ingesteld in de reeds aanhangige procedure hiervoor genoemd onder (p); de rechtbank heeft daarom geoordeeld dat de procedurele handelwijze van Sotel in strijd is met een goede procesorde en dat Sotel daarom in deze procedure niet ontvankelijk zal worden verklaard en - bij het eindvonnis - zal worden veroordeeld in de aan de zijde van de Rabobank gevallen kosten van het geding;
- heeft de rechtbank inzake het geschil tussen Sotel en de gemeente in conventie geoordeeld, dat de gemeente door het aanwijzingsbesluit te nemen en te handhaven terwijl niet aan de toepassingsvoorwaarden van artikel 8 Wvg was voldaan, in de wetenschap dat daardoor de levering van de onroerende zaken door Rabobank aan Sotel onmogelijk werd gemaakt, onrechtmatig handelde jegens Sotel, en dat daaraan niet afdoet dat Sotel de koopovereenkomst niet tijdig heeft ingeschreven, terwijl zulks ook geen eigen schuld oplevert van Sotel, zodat de gemeente verplicht is de als gevolg van haar onrechtmatige daad door Sotel geleden schade te vergoeden; de rechtbank heeft de primaire en subsidiaire vordering van Sotel afgewezen en geoordeeld dat veroordeling van de gemeente tot schadevergoeding in geld onder de gegeven omstandigheden het meest passend is. Ze heeft daartoe verwezen naar de uitspraak van de bestuursrechter van 21 april 2000, en daaraan toegevoegd dat het feit dat ten tijde van de nieuwe beslissing op bezwaar in mei 2001 wellicht inmiddels een concreter beeld van de toegedachte bestemming bestond er niet aan afdoet dat in 1998 niet was voldaan aan de toepassingsvoorwaarden van artikel 8 Wvg. De rechtbank heeft de zaak vervolgens naar de rolzitting verwezen voor conclusie van Sotel inzake de omvang van de geleden schade;
- heeft de rechtbank inzake de reconventionele vordering van de gemeente overwogen dat deze zou worden afgewezen nu Sotel blijkens haar vonnis gerechtigd was beslag te leggen;
- heeft de rechtbank bepaald dat van dit tussenvonnis tussentijds appel kon worden ingesteld;
(s) In hoger beroep heeft de gemeente gevorderd het vonnis van de rechtbank te vernietigen en de vorderingen van Sotel alsnog af te wijzen; in voorwaardelijk incidenteel appel heeft Sotel gevorderd dit vonnis deels te vernietigen en voor het overige te bekrachtigen.