ECLI:NL:GHSHE:2004:AR7513

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
2 november 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
C0301500-HE
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. van Schaik-Veltman
  • A. Sterk
  • J. Keizer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid van de rechtbank in een geschil over een alleenverkoopovereenkomst tussen een Nederlandse en een Duitse rechtspersoon

In deze zaak gaat het om de bevoegdheid van de rechtbank in een geschil tussen een Nederlandse en een Duitse rechtspersoon over een alleenverkoopovereenkomst. De principaal appellant, een Nederlandse ondernemer, heeft een vordering ingesteld tegen de principaal geïntimeerde, een Duitse rechtspersoon, met betrekking tot de nakoming van verplichtingen uit een gestelde alleenverkoopovereenkomst. De zaak is aanhangig gemaakt na 1 maart 2002, wat betekent dat de bevoegdheid van de rechtbank moet worden beoordeeld aan de hand van de EEX-Verordening. De rechtbank had zich onbevoegd verklaard, omdat zij van mening was dat de plaats van uitvoering van de overeenkomst in Duitsland lag, waar de principaal geïntimeerde is gevestigd.

De principaal appellant betwist deze onbevoegdheid en stelt dat de alleenverkoopovereenkomst in Nederland moet worden uitgevoerd. Het hof oordeelt dat de gestelde alleenverkoopovereenkomst nauwer verbonden is met Nederland, omdat de principaal appellant daar woont en de overeenkomst betrekking heeft op de Nederlandse markt. Het hof concludeert dat de Nederlandse rechter bevoegd is om van de vordering kennis te nemen, omdat de verbintenis die aan de eis ten grondslag ligt, in Nederland moet worden uitgevoerd.

Het hof vernietigt het vonnis van de rechtbank en verwijst de zaak terug naar de rechtbank te 's-Hertogenbosch voor verdere behandeling. De principaal geïntimeerde wordt veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep.

Uitspraak

typ. MBR
rolnr. C0301500/HE
ARREST VAN HET GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH,
tweede kamer, van 2 november 2004,
gewezen in de zaak van:
[PRINCIPAAL APPELLANT],
wonende te [plaats], gemeente [gemeente],
appellant in principaal appel bij exploot van dagvaarding van 7 oktober 2003,
geïntimeerde in voorwaardelijk incidenteel appel,
procureur: mr. M.L.W. Weerts,
tegen:
de rechtspersoon naar Duits recht
[PRINCIPAAL GEÏNTIMEERDE].,
gevestigd te [plaats], Duitsland,
geïntimeerde in principaal appel bij gemeld exploot,
appellante in voorwaardelijk incidenteel appel,
procureur: mr. J.E. Lenglet,
op het hoger beroep van het door de rechtbank te
's-Hertogenbosch gewezen vonnis van 9 juli 2003 tussen appellant in principaal appel tevens geïntimeerde in voorwaardelijk incidenteel appel (hierna: [principaal appellant]) als eiser in de hoofdzaak en verweerder in het incident en geïntimeerde in principaal appel tevens appellante in voorwaardelijk incidenteel appel (hierna: [principaal geïntimeerde]) als gedaagde in de hoofdzaak en eiseres in het incident.
1. Het geding in eerste aanleg (zaaknr. 82005/HA ZA 02-1076)
Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.
2. Het geding in hoger beroep
2.1. Bij memorie van grieven heeft [principaal appellant] vijf grieven voorgedragen en geconcludeerd tot vernietiging van het vonnis waarvan beroep en, kort gezegd, tot het alsnog bevoegd verklaren van de rechtbank te Maastricht.
2.2. Bij memorie van antwoord heeft [principaal geïntimeerde], onder overlegging van producties, de grieven bestreden. Voorts heeft [principaal geïntimeerde] voorwaardelijk incidenteel appel ingesteld, daarin één grief voorgedragen en geconcludeerd kort gezegd, tot bekrachtiging van het vonnis waarvan beroep.
2.3. [principaal appellant] heeft in het voorwaardelijk incidenteel appel geantwoord.
2.4. Partijen hebben daarna uitspraak gevraagd.
3. De gronden van het hoger beroep
Voor de exacte inhoud van de grieven verwijst het hof naar de memorie van grieven in principaal appel alsmede naar de memorie van grieven in het voorwaardelijk incidenteel appel.
4. De beoordeling
in principaal en voorwaardelijk incidenteel appel
4.1. Het hof zal hieronder aan de hand van de stellingen van partijen in eerste aanleg en het oordeel van de rechtbank aangeven waar het in dit hoger beroep om gaat.
4.2. [principaal appellant] stelt het volgende.
a. Onder de naam [naam eenmanszaak] drijft hij een eenmanszaak die zich bezighoudt met de import, export, promotie en verkoop van diamantgereedschappen, slijpmachines en slijpmiddelen en aanverwante machines en gereedschappen. [principaal appellant] heeft verschillende leveranciers. Tot augustus 2000 was [principaal geïntimeerde] de grootste leverancier van [principaal appellant].
b. Vanaf 14 juli 1987 hebben [principaal appellant] en [principaal geïntimeerde] contact met elkaar gehad over samenwerking in Nederland en België.
Op 3 december 1987 is tussen partijen een 'gentlemen's agreement' gesloten. Later (naar het hof uit de stellingen van [principaal appellant] begrijpt na oktober 1988) is dit uitgegroeid tot een alleenverkooprecht voor [principaal appellant] (naar het hof begrijpt: van producten van [principaal geïntimeerde]) voor de Benelux. [principaal appellant] heeft [principaal geïntimeerde] verzocht om schriftelijke vastlegging van deze overeenkomst maar dat is niet gebeurd. [principaal appellant] is vervolgens tot
31 augustus 2000 door [principaal geïntimeerde] behandeld als exclusief verkoper en kreeg in die hoedanigheid als enige in de Benelux vertrouwelijke informatie.
c. Bij brief van 21 augustus 2000 heeft [principaal geïntimeerde] meegedeeld de bewerking van de Nederlandse markt zelf ter hand te gaan nemen. Per 31 augustus 2000 is een vertegenwoordiger van [principaal geïntimeerde] begonnen met het bewerken van de Nederlandse markt.
d. [principaal appellant] stelt dat er sprake is van een duurovereenkomst die door [principaal geïntimeerde] niet zonder het inachtnemen van een termijn had mogen worden opgezegd. Door geen opzegtermijn in acht te nemen handelt [principaal geïntimeerde] onrechtmatig en is zij dientengevolge gehouden de door [principaal appellant] geleden schade te vergoeden.
4.3. [principaal appellant] vordert op grond van het voorgaande in de hoofdzaak:
" 1. een verklaring voor recht dat door de handelwijze van gedaagde ([principaal geïntimeerde], hof) zonder inachtneming van een termijn onder de gegeven omstandigheden niet redelijk is en dat door gedaagde een opzegtermijn van tenminste twee jaar in acht genomen had dienen te worden en dat de in het lichaam van deze dagvaarding (de inleidende dagvaarding, hof) bedoelde overeenkomst onder dezelfde voorwaarden tenminste zal duren tot twee jaar na uitspraak in deze zaak;
2. gedaagde ([principaal geïntimeerde], hof) te veroordelen om binnen veertien dagen na betekening van het in deze te wijzen vonnis aan eiser ([principaal appellant], hof), tegen behoorlijk bewijs van kwijting, te betalen een bedrag ad € 59.465,33, althans een in goede justitie te bepalen bedrag, ten titel van vergoeding van de door eiser ([principaal appellant], hof) geleden schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
3. gedaagde ([principaal geïntimeerde], hof) te veroordelen om binnen veertien dagen na betekening van het in deze te wijzen vonnis aan eiser ([principaal appellant], hof), tegen behoorlijk bewijs van kwijting, te betalen een bedrag ad € 3.403,35 althans een in goede justitie te bepalen bedrag, ten titel van buitengerechtelijke kosten;
4. gedaagde ([principaal geïntimeerde], hof) te veroordelen tot betaling van de kosten van dit geding, inclusief de vertaalkosten, zijnde € 498,09".
4.4. [principaal geïntimeerde] heeft zich in eerste aanleg bij incidentele conclusie houdende exceptie van onbevoegdheid beroepen op de onbevoegdheid van de rechtbank om van de vorderingen van [principaal appellant] kennis te nemen.
4.5. [principaal geïntimeerde] heeft daartoe het volgende aangevoerd.
a. Zij betwist dat er sprake is van een duurovereenkomst en dat partijen hebben afgesproken dat [principaal appellant] een alleenverkooprecht zou hebben voor producten van [principaal geïntimeerde] in de Benelux. [principaal geïntimeerde] stelt dat er tussen partijen slechts sprake is van een reeks losstaande koopovereenkomsten.
b. [principaal geïntimeerde] stelt zich primair op het standpunt dat op deze koopovereenkomsten de door haar gehanteerde algemene voorwaarden van toepassing zijn waarin een forumkeuzebeding is opgenomen op grond waarvan de rechter te Hanau (Duitsland) bevoegd is van geschillen kennis te nemen.
c. Subsidiair stelt [principaal geïntimeerde] dat in het geval haar algemene voorwaarden niet op de koopovereenkomsten van toepassing zijn, de bevoegdheid dient te worden bepaald aan de hand van de Verordening betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (hierna: EEX-Vo).
d. [principaal geïntimeerde] stelt in dat verband voorop dat ingevolge artikel 2 EEX-Vo als hoofdregel ter zake geldt dat [principaal geïntimeerde], als gedaagde, in beginsel had moeten worden opgeroepen voor de gerechten van de staat van haar plaats van vestiging.
e. Vervolgens stelt [principaal geïntimeerde] dat voor het geval niet artikel 2 EEX-Vo maar artikel 5 EEX-Vo van toepassing is, dat ingevolge dit artikel ten aanzien van geschillen over verbintenissen uit overeenkomst alternatief bevoegd is het gerecht van de plaats waar de verbintenis die aan de eis ten grondslag ligt, is uitgevoerd of moet worden uitgevoerd. Bij koop van roerende lichamelijke zaken is de plaats van uitvoering van de verbintenis die aan de eis ten grondslag ligt, de plaats in een lidstaat waar de zaken volgens de overeenkomst geleverd werden of geleverd hadden moeten worden. Nu de levering gelet op de orderbevestigingen geschiedde "ab Werk", d.w.z. "af fabriek" te [plaats], is de rechter te Hanau bevoegd.
f. Ook voor het geval dat er wel sprake zou zijn van een duurovereenkomst stelt [principaal geïntimeerde] dat gelet op de plaats van de levering van de zaken, te weten de fabriek van [principaal geïntimeerde] te [plaats], ingevolge artikel 5 EEX-Vo de rechter te Hanau bevoegd is.
4.6. [principaal appellant] betwist dat de rechtbank onbevoegd is. Hij heeft daartoe bij conclusie van antwoord aangevoerd dat in casu weliswaar artikel 5 EEX-Vo van toepassing is maar dat aangezien [principaal appellant] anders dan [principaal geïntimeerde] meent aan zijn vorderingen niet één of meer koopovereenkomsten ten grondslag legt doch een alleenverkoopovereenkomst, en de plaats van uitvoering van die overeenkomst Nederland is, de rechtbank bevoegd is van de vorderingen kennis te nemen.
4.7. De rechtbank heeft bij vonnis waarvan beroep
overwogen dat tussen partijen vast staat dat de overeenkomst(-en) tussen partijen in ieder geval die van koop en verkoop van roerende lichamelijke zaken omvatte.
De rechtbank heeft vervolgens geoordeeld dat de opzet van artikel 5 EEX-Vo is dat in het geval er tevens sprake is van een overeenkomst betreffende koop en verkoop van roerende lichamelijke zaken, het bepaalde in artikel 5, aanhef en onder 1 sub b EEX-Vo toepassing vindt. In dat geval, zo vervolgt de rechtbank, is de plaats van uitvoering van de verbintenis die aan de eis ten grondslag ligt, de plaats waar de zaken volgens de overeenkomst geleverd werden of geleverd hadden moeten worden. De rechtbank heeft voorts als niet door [principaal appellant] betwist aangenomen dat
de plaats van levering "ab Werk" en derhalve te [plaats], Duitsland, was zodat het bevoegde gerecht het gerecht waaronder [plaats] valt zou moeten zijn.
De rechtbank heeft zich onbevoegd verklaard om van de vorderingen van [principaal appellant] kennis te nemen.
4.8. [principaal appellant] heeft in principaal appel vijf grieven tegen dat vonnis voorgedragen.
Deze grieven komen er op neer dat de rechtbank zich ten onrechte onbevoegd heeft verklaard. [principaal appellant] stelt dat gekeken moet worden naar de verbintenis die aan de eis ten grondslag is gelegd. Dat is, aldus [principaal appellant], een alleenverkoopovereenkomst en niet de koopovereenkomsten. De alleenverkoopovereenkomst moet, zo stelt [principaal appellant], in Nederland worden uitgevoerd. Derhalve is de rechtbank bevoegd. [principaal appellant] biedt gespecificeerd bewijs aan van de stelling dat er sprake was van een alleenverkoopovereenkomst. [principaal appellant] stelt voor het geval wel moet worden uitgegaan van de plaats van levering van de goederen uit de koopovereenkomsten, dat die plaats van levering Liempde was zodat de rechtbank ook op die grond bevoegd is. Ook van deze stelling biedt [principaal appellant] gespecificeerd bewijs aan.
4.9. [principaal geïntimeerde] heeft in voorwaardelijk incidenteel appel één grief voorgedragen. Deze grief houdt in dat de rechtbank zich onbevoegd dient te verklaren om van de vordering van [principaal appellant] kennis te nemen op de grond dat tussen partijen geen alleenverkoopovereenkomst is gesloten maar enkel losstaande koopovereenkomsten op welke overeenkomsten de door [principaal geïntimeerde] gehanteerde algemene voorwaarden van toepassing zijn die een forumkeuzebeding bevatten op grond waarvan de rechter te Hanau de bevoegde rechter is.
4.10. Uit het voorgaande volgt dat het in dit hoger beroep gaat om de vraag of de rechtbank bevoegd is om van de vordering van [principaal appellant] kennis te nemen. In dat kader is van belang dat [principaal geïntimeerde] niet in Nederland is gevestigd en dat [principaal appellant] haar vordering aanhangig heeft gemaakt ná 1 maart 2002. Gelet hierop dient de vraag naar de bevoegdheid van de rechtbank te worden beoordeeld aan de hand van de op
1 maart 2002 in werking getreden Verordening betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (hierna: EEX-Vo).
4.11. Ingevolge artikel 2 EEX-Vo geldt als hoofdregel ter zake de bevoegdheid dat [principaal geïntimeerde], als gedaagde, in beginsel dient te worden opgeroepen voor de gerechten van de staat van haar plaats van vestiging.
Op grond van artikel 5 EEX-Vo is het evenwel mogelijk om in bepaalde gevallen een persoon die woonplaats heeft op het grondgebied van een lidstaat, in een andere lidstaat voor het gerecht te roepen.
4.12. Het in het onderhavige geval van belang zijnde eerste lid van artikel 5 EEX-Vo luidt:
Een persoon die woonplaats heeft op het grondgebied van een lidstaat, kan in een andere lidstaat voor de volgende gerechten worden opgeroepen:
1. a. ten aanzien van verbintenissen uit overeenkomst: voor het gerecht van de plaats waar de verbintenis die aan de eis ten grondslag ligt, is uitgevoerd of moet worden uitgevoerd;
b. voor de toepassing van deze bepaling en tenzij anders is overeengekomen, is de plaats van uitvoering van de verbintenis die aan de eis ten grondslag ligt:
- voor de koop en verkoop van roerende lichamelijke zaken, de plaats in een lidstaat waar de zaken volgens de overeenkomst geleverd werden of geleverd hadden moeten worden;
- voor de verstrekking van diensten, de plaats in een lidstaat waar de diensten volgens de overeenkomst verstrekt werden of verstrekt hadden moeten worden;
c. punt a) is van toepassing indien punt b) niet van toepassing is.
4.13. [principaal appellant] stelt dat er sprake was van een alleenverkoopovereenkomst voor de Benelux. De vorderingen van [principaal appellant] zijn gebaseerd op de door [principaal appellant] gestelde opzegging van die alleenverkoopovereenkomst door [principaal geïntimeerde] zonder inachtneming van een opzegtermijn.
4.14. De beweerdelijk tot stand gekomen alleenverkoopovereenkomst die [principaal appellant] aan zijn vordering ten grondslag legt dient te worden onderscheiden van de koopovereenkomsten. Nu [principaal appellant] zijn vorderingen baseert op de gestelde opzegging van de alleenverkoopovereenkomst hebben deze vorderingen van [principaal appellant] dan ook niet (mede) betrekking op de door partijen gesloten koopovereenkomsten. Het hof komt derhalve tot het oordeel dat in casu het bepaalde in artikel 5, lid 1, sub b EEX niet van toepassing is.
4.15. Nu [principaal appellant] van [principaal geïntimeerde] nakoming verlangt van haar verplichtingen uit de gestelde alleenverkoopovereenkomst,
is art. 5 lid 1 onder a EEX-Vo van toepassing en is het gerecht bevoegd van de plaats waar de alleenverkoopovereenkomst is uitgevoerd of had moeten worden uitgevoerd.
4.16. De vraag waar de alleenverkoopovereenkomst moet worden uitgevoerd dient te worden beantwoord aan de hand van het recht dat toepasselijk is (zou zijn) op de gestelde alleenverkoopovereenkomst. Omtrent dat toepasselijke recht zal het Nederlands internationaal privaatrecht uitsluitsel moeten geven.
4.17. In het onderhavige geval geldt het Europees Verdrag inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst (hierna: EVO). Ingevolge artikel 4, lid 1 EVO wordt de overeenkomst beheerst door het recht van het land waarmee zij het nauwst is verbonden. Vervolgens bepaalt lid 2 van artikel 5 dat wordt vermoed dat de overeenkomst het nauwst is verbonden met het land waar de partij die de kenmerkende prestatie moet verrichten haar verblijfplaats heeft.
4.18. De beweerdelijke alleenverkoper - [principaal appellant] - woont in Nederland en de gestelde alleenverkoopovereenkomst heeft betrekking op Nederlands grondgebied. Het hof is derhalve van oordeel dat nu uit de gedingstukken niet blijkt dat de overeenkomst nauwer verbonden is met een ander land, [principaal appellant] als de kenmerkende prestant moet worden aangemerkt. De
gestelde overeenkomst wordt dientengevolge, bij gebreke van een rechtskeuze door partijen, beheerst door het recht van het land waar de alleenverkoper ([principaal appellant]) woont, derhalve door Nederlands recht.
4.19. Nu de door [principaal appellant] aan de vordering ten grondslag gelegde verbintenissen dienen te worden uitgevoerd in Nederland, is de Nederlandse rechter bevoegd van de vorderingen kennis te nemen.
4.20. Uit het voorgaande volgt dat de eerste grief in principaal appel - waarbij [principaal appellant] zich op het standpunt stelt dat de rechtbank zich ten onrechte onbevoegd heeft verklaard - slaagt.
4.21. In verband met het slagen van deze grief in principaal appel dient het hof thans in te gaan op de in voorwaardelijk incidenteel appel voorgedragen grief.
4.22. Deze grief faalt op de reeds hierboven aangehaalde grond dat de beweerdelijk tot stand gekomen alleenverkoopovereenkomst dient te worden onderscheiden van de koopovereenkomsten. Ook in het geval dat ter zake de koopovereenkomsten door partijen een geldig forumkeuzebeding is gesloten, geldt dat [principaal geïntimeerde] niet heeft gesteld dat de algemene voorwaarden waarin dat beding is opgenomen ook op de gestelde alleenverkoopovereenkomst van toepassing zijn. Evenmin is dit anderszins gebleken.
4.23. Nu de eerste grief in principaal appel slaagt behoeven de overige in principaal appel voorgedragen grieven geen beantwoording meer.
4.24. Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen en de zaak in de stand waarin deze zich bevindt (terug)verwijzen naar de rechtbank te 's-Hertogenbosch.
4.25. [principaal geïntimeerde] dient als de in het ongelijk gestelde partij te worden veroordeeld in de kosten van het principaal en incidenteel hoger beroep.
5. De uitspraak
Het hof:
op het principaal en incidenteel appel
vernietigt het vonnis waarvan beroep;
verwijst de zaak naar de rechtbank te 's-Hertogenbosch teneinde deze in de hoofdzaak te behandelen;
veroordeelt [principaal geïntimeerde] in de proceskosten van het principaal hoger beroep, welke kosten aan de zijde van [principaal appellant] tot de dag van deze uitspraak worden begroot op € 326,16 aan verschotten en € 771,-- aan salaris procureur;
veroordeelt [principaal geïntimeerde] in de proceskosten van het voorwaardelijk incidenteel hoger beroep, welke kosten aan de zijde van [principaal appellant] tot de dag van deze uitspraak worden begroot op € 385,50 aan salaris procureur.
Dit arrest is gewezen door mrs. Van Schaik-Veltman, Sterk en Keizer en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 2 november 2004.