ECLI:NL:GHSHE:2004:AR7183

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
15 oktober 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03/00113
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de verplichte ziekenfondsverzekering voor zelfstandigen in 2003

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, staat de vraag centraal of de Inspecteur bij een voor bezwaar vatbare beschikking van 15 november 2002 terecht heeft vastgesteld dat de belanghebbende als zelfstandige voldoet aan de voorwaarden voor verplichte ziekenfondsverzekering in 2003. De zitting vond plaats op 1 oktober 2004, waarbij de belanghebbende niet aanwezig was, maar de verweerder wel. De belanghebbende had eerder gesteld dat hij per abuis een belastbaar inkomen van nul had aangegeven op het SO-biljet 2001 en dat de startersregeling niet correct was toegepast. Tevens werd aangevoerd dat hij in 2003 geen winst uit onderneming had genoten, omdat hij per 1 maart 2003 directievoerder was geworden van A B.V.

Het Hof oordeelde dat de belanghebbende niet voldoende feiten of omstandigheden had aangetoond die zijn stelling onderbouwden dat hij een onjuist inkomen had opgegeven. Het Hof concludeerde dat de Inspecteur terecht was uitgegaan van de door de belanghebbende gegeven schatting. Bovendien werd in een eerder arrest van de Hoge Raad opgemerkt dat de hantering van slechts één toetsjaar niet in strijd is met de wetgeving, en dat de Regeling niet in strijd is met algemeen rechtsbeginsel. De stelling van de belanghebbende dat de Inspecteur onterecht had gehandeld, werd verworpen.

Uiteindelijk verklaarde het Hof het beroep ongegrond en oordeelde dat de Inspecteur op basis van de beschikbare gegevens terecht had vastgesteld dat de belanghebbende voldeed aan de voorwaarden voor de verplichte ziekenfondsverzekering in 2003. Het Hof achtte geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 15 oktober 2004, en partijen werden op de hoogte gesteld van hun recht om binnen vier weken een schriftelijk verzoek in te dienen voor vervanging van de mondelinge uitspraak door een schriftelijke.

Uitspraak

BELASTINGKAMER
Nr. 03/00113
HET GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH
PROCES-VERBAAL MONDELINGE UITSPRAAK
Uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, tiende enkelvoudige Belastingkamer, op het beroep van X te Y tegen de uitspraak van de Voorzitter van het managementteam van het onderdeel Belastingdienst/Z van de rijksbelastingdienst (hierna: de Inspecteur) op het bezwaarschrift betreffende de aan de belanghebbende gezonden voor bezwaar vatbare beschikking met betrekking tot een verklaring verplichte ziekenfondsverzekering zelfstandigen voor het jaar 2003
Het onderzoek ter zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 1 oktober 2004 te Tilburg.
Aldaar zijn toen verschenen en gehoord de verweerder.
De belanghebbende is met bericht niet verschenen.
Na de behandeling van de zaak heeft het Hof heden, 15 oktober 2004, de volgende mondelinge uitspraak gedaan.
De beslissing
Het Hof verklaart het beroep ongegrond.
De gronden voor de beslissing
1.In geschil is het antwoord op de vraag of de Inspecteur bij voor bezwaar vatbare beschikking van 15 november 2002 terecht de verklaring heeft afgegeven dat de belanghebbende als zelfstandige voldoet aan de voorwaarden voor verplichte ziekenfondsverzekering in 2003.
2. De belanghebbende heeft het volgende gesteld:
a. Per abuis is op het ingediende SO-biljet 2001 een belastbaar inkomen aangegeven van nul;
b. Het is onjuist dat in de zogeheten startersregeling ter beoordeling van de hoogte van het inkomen maar één jaar in ogenschouw wordt genomen;
c. In verband met het feit dat de belanghebbende per 1 maart 2003 directeurgrootaandheelhouder is geworden van A B.V. heeft de belanghebbende in het jaar 2003 geen winst uit onderneming genoten en is hij dientengevolge niet verplicht verzekerd voor het ziekenfonds in het jaar 2003.
3. Met betrekking tot de stelling van de belanghebbende zoals vermeld onder 2a is het Hof van oordeel dat de belanghebbende feiten noch omstandigheden aannemelijk heeft gemaakt waaruit zou volgen dat hij bij het invullen van het SO-biljet 2001 per abuis een onjuist inkomen heeft vermeld. Ten overvloede overweegt het Hof dat de Inspecteur terecht is uitgegaan van de door de belanghebbende gegeven schatting en dat niet relevant is dat eventueel na de door de belanghebbende gegeven schatting het inkomen hoger bleek te zijn dan door hem geschat.
4. In het arrest van de Hoge Raad der Nederlanden van 7 maart 2003, nr. 36 621, onder meer gepubliceerd in BNB 2003/248, wordt het volgende, voor zover te dezen van belang, overwogen:
"-3.5. De door het Hof vermelde omstandigheden - kort samengevat: dat de hantering van slechts één toetsjaar tot een uitkomst kan leiden die niet overeenkomt met de toetsing aan een meer duurzaam inkomensperspectief welke de wetgever voor ogen stond, dat zonder duidelijke grond niet zoals ten aanzien van in de jaren 1998, 1999 en 2000 gestarte zelfstandigen toetsjaren buiten de basisreferteperiode in aanmerking worden genomen, en dat de Regeling met betrekking tot het in aanmerking te nemen tijdvak en inkomen een gebrekkige uitwerking van de Wet bevat - zijn onvoldoende voor de conclusie dat de Regeling in strijd is met enig algemeen rechtsbeginsel; het Hof heeft ook niet aangegeven welk rechtsbeginsel hier zou zijn geschonden. Die omstandigheden zijn voorts, mede in aanmerking genomen dat de inhoud van de Regeling bij de parlementaire behandeling van de Wet aan de orde is geweest, onvoldoende voor de conclusie dat de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport met de Regeling de haar in artikel 3d, lid 4, van de Wet gegeven bevoegdheid is te buiten gegaan. Voorzover in het middel hierop gerichte klachten liggen besloten, treft het mitsdien doel."
Met betrekking tot de stelling van de belanghebbende zoals vermeld onder 2b is het gelijk, gelet op de hiervoor geciteerde rechtsoverweging, aan de zijde van de Inspecteur.
5. Met betrekking tot de stelling van de belanghebbende zoals vermeld onder 2c is het Hof van oordeel dat, daargelaten of deze stelling doel treft, deze stelling slechts aan de orde kan komen in een procedure van de belanghebbende gericht tegen de aanslag premieheffing Ziekenfondswet 2003. In onderhavige procedure dient het Hof te beoordelen of de Inspecteur bij het afgeven van onderhavige beschikking op basis van de hem op 1 oktober 2002 ter beschikking staande gegevens terecht heeft verklaard dat de belanghebbende als zelfstandige voldeed aan de voorwaarden voor de verplichte ziekenfondsverzekering in 2003.
6. Uit het vorenstaande volgt, dat de Inspecteur op basis van de hem op 1 oktober 2002 ter beschikking staande gegevens terecht heeft verklaard dat de belanghebbende als zelfstandige voldeed aan de voorwaarden voor de verplichte ziekenfondsverzekering in 2003.
7. Het gelijk is aan de zijde van de Inspecteur. Voor dit geval is niet in geschil dat het beroep ongegrond dient te worden verklaard.
Proceskosten
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal.
Aldus gedaan door P. Fortuin, lid van voormelde Kamer, en voor wat betreft de beslissing in tegenwoordigheid van A.R. Veldt, griffier, in het openbaar uitgesproken op 15 oktober 2004.
Aangetekend in afschrift aan partijen verzonden op: 18 oktober 2004
Het aanwenden van een rechtsmiddel:
U kunt binnen vier weken na de verzenddatum van deze uitspraak dit gerechtshof schriftelijk verzoeken de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke (Postadres: Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch).
Voor het verkrijgen van een schriftelijke uitspraak bedraagt het griffierecht voor belanghebbende € 51,=.
Het bestuursorgaan is voor het verkrijgen van een schriftelijke uitspraak een griffierecht van € 204,50 verschuldigd.
De vervanging van een mondelinge uitspraak door een schriftelijke strekt ertoe de mondelinge uitspraak in een andere vorm vast te leggen. Het gerechtshof mag daarbij de gedane uitspraak niet aan een heroverweging onderwerpen.
Uitsluitend tegen een schriftelijke uitspraak van het gerechtshof staat beroep in cassatie open bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarvoor is eveneens een griffierecht verschuldigd. Het ter verkrijging van een schriftelijke uitspraak betaalde griffierecht wordt door de griffier van de Hoge Raad in mindering gebracht op het voor beroep in cassatie verschuldigde recht.