ECLI:NL:GHSHE:2004:AR4314
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Hoger beroep kort geding
- M. van Schaik-Veltman
- A. Keizer
- C. Claassens
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep kort geding over de uitvoerbaarheid van een werkstraf opgelegd aan een minderjarige
In deze zaak vordert [appellante], als wettelijk vertegenwoordigster van haar dochter, een verbod aan de Staat der Nederlanden om een aan haar dochter opgelegde werkstraf ten uitvoer te leggen. De werkstraf van 120 uren was opgelegd door de kinderrechter op 19 april 2001, maar de uitvoering daarvan is door de Raad voor de Kinderbescherming als mislukt geretourneerd. [Appellante] stelt dat de termijn voor de uitvoering van de straf is verstreken en dat het recht tot uitvoering is verjaard. De Staat heeft deze stelling gemotiveerd bestreden, en de voorzieningenrechter heeft de vordering van [appellante] afgewezen. De voorzieningenrechter oordeelde dat [appellante] geen belang had bij de vordering, omdat de straf niet zonder medewerking van [dochter] ten uitvoer kan worden gelegd.
Het hof heeft het vonnis van de voorzieningenrechter bekrachtigd. Het hof overweegt dat, zelfs als er van een eerdere onherroepelijkheid van het vonnis moet worden uitgegaan, het standpunt van [appellante] over verjaring onjuist is. Het hof begrijpt het beroep op verjaring als een beroep op de consequenties van het bepaalde in artikel 77q (oud) Sr, indien het openbaar ministerie niet tijdig reageert op de niet binnen de in een vonnis bepaalde termijn verrichte straf. Het hof concludeert dat de vordering van [appellante] opnieuw moet worden beoordeeld, maar verwerpt de grieven van [appellante] en bekrachtigt het vonnis van de voorzieningenrechter. [Appellante] wordt in de proceskosten van het hoger beroep veroordeeld.