ECLI:NL:GHSHE:2004:AQ7908

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
15 juni 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
C0300680-MA
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • A. van Etten
  • J. Drijkoningen
  • M. Blokland
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huwelijksgoederengemeenschap en eigendomsoverdracht van onverdeeld aandeel in woning

In deze zaak gaat het om een geschil tussen twee partijen over de omvang van de te verdelen huwelijksgoederengemeenschap na hun echtscheiding. De appellante, die in hoger beroep is gegaan, betwist de beslissing van de rechtbank die haar vorderingen heeft afgewezen. De kern van het geschil betreft de vraag of de onverdeelde helft van een woning, die door de geïntimeerde in eigendom is verkregen, tot de huwelijksgoederengemeenschap behoort. De geïntimeerde heeft deze onverdeelde helft op 6 december 1994 verkregen, terwijl de partijen op [datum 1] 1997 in algehele gemeenschap van goederen met elkaar zijn gehuwd. Hun huwelijk is op [datum 2] 2001 ontbonden.

De rechtbank heeft geoordeeld dat de eigendomsoverdracht van het onverdeelde aandeel in de woning, samen met de kwijtschelding van de koopsom, moet worden aangemerkt als een schenking, waarop een uitsluitingsclausule van toepassing is. De appellante is het hier niet mee eens en stelt dat de rechtbank ten onrechte deze twee rechtshandelingen als één geheel heeft beschouwd. Volgens haar zijn het twee afzonderlijke handelingen: een koopovereenkomst en een schenking van de koopsom.

Het hof heeft de zaak beoordeeld en komt tot de conclusie dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld. De eigendomsoverdracht en de kwijtschelding van de koopsom zijn in samenhang bezien en moeten als één geheel worden beschouwd. Dit oordeel sluit aan bij de jurisprudentie van de Hoge Raad. Het hof bekrachtigt daarom het vonnis van de rechtbank en compenseert de proceskosten, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

typ. KD
rolnr. C0300680/MA
ARREST VAN HET GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH,
negende kamer, van 15 juni 2004,
gewezen in de zaak van:
[appellante],
wonende te [woonplaats 1],
appellante bij exploot van dagvaarding van 9 mei 2003,
hierna te noemen: [appellante],
procureur: mr. Ph.C.M. van der Ven,
tegen:
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats 2], gemeente [gemeente],
geïntimeerde bij gemeld exploot,
hierna te noemen: [geïntimeerde],
procureur: mr. J.E. Lenglet,
op het hoger beroep tegen het door de rechtbank te Maastricht gewezen vonnis van 12 maart 2003 tussen [appellante] als eiseres en [geïntimeerde] als gedaagde.

1.Het geding in eerste aanleg (zaaknr.72413/HA ZA 02-122)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij memorie van grieven heeft [appellante] één grief aangevoerd en geconcludeerd tot vernietiging van het vonnis waarvan beroep en tot het alsnog toewijzen van haar vorderingen met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van beide instanties.
2.2.
Bij memorie van antwoord heeft [geïntimeerde], onder overlegging van producties, de grieven bestreden.
2.3.
Partijen hebben hun zaak doen bepleiten, [appellante] door mr. J. Daniëls, en [geïntimeerde] door mr. P.W.F. Kostons. Beide raadslieden hebben gepleit aan de hand van overgelegde pleitnotities. Ter zitting hebben beide partijen bij akte producties overgelegd.
2.4.
Partijen hebben daarna de gedingstukken aan het hof overgelegd en uitspraak gevraagd.

3.De gronden van het hoger beroep

Voor de grief van [appellante] verwijst het hof naar de memorie van grieven.

4.De beoordeling

4.1.
In de overwegingen 2.1.1. en 2.1.2. heeft de rechtbank vastgesteld welke feiten in dit geschil vaststaan. Deze overwegingen zijn niet bestreden. De door de rechtbank vastgestelde feiten vormen derhalve ook in hoger beroep het uitgangspunt.
4.2.
Het gaat in dit hoger beroep om het volgende.
Partijen zijn op [datum 1] 1997 in algehele gemeenschap van goederen met elkaar gehuwd. Hun huwelijk is op
[datum 2] 2001 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking d.d. [datum 3] 2001.
Partijen zijn het oneens over de omvang van de te verdelen huwelijksgoederengemeenschap. In het bijzonder verschillen zij van mening over de vraag of de onverdeelde helft van de woning [adres] te [woonplaats 2], gemeente [gemeente], tot de huwelijksgoederengemeenschap hoort. [geïntimeerde] heeft de onverdeelde helft van de genoemde woning op [datum 4] 1994 in eigendom verkregen.
[appellante] stelt zich in deze procedure op het standpunt dat het onverdeelde aandeel van [geïntimeerde] in de genoemde woning tot de gemeenschap hoort en zij vordert (kort gezegd) dat een taxateur zal worden benoemd om de waarde van de woning vast te stellen alsmede de veroordeling van [geïntimeerde] om aan haar ¼ deel van de waarde van de woning te betalen.
De rechtbank heeft deze vorderingen afgewezen omdat (kort gezegd) de overdracht aan [geïntimeerde] van het onverdeelde aandeel in de genoemde woning met gelijktijdige kwijtschelding van de koopsom moet worden aangemerkt als een schenking van (het aandeel in) het pand zelf, waarop de uitsluitingsclausule, zoals opgenomen in de schenkingsakte, van toepassing is.
4.3.
[appellante] stelt in de toelichting op haar grief dat de rechtbank ten onrechte de eigendomsoverdracht van het onverdeelde aandeel in de woning en de kwijtschelding van de koopsom als één geheel heeft beschouwd. Volgens [appellante] gaat het om twee te onderscheiden rechtshandelingen, te weten een koopovereenkomst en een schenking van de koopsom en is de uitsluitingsclausule alleen van toepassing op de schenking. Volgens [appellante] hadden de ouders van [geïntimeerde], indien het de bedoeling was om het pand zelf te schenken, dit aldus moeten vastleggen in de notariële akte. Nu dit niet is gebeurd is van een schenking van het pand zelf geen sprake.
4.4.
Het hof overweegt omtrent deze grief het volgende.
Bij gelegenheid van de eigendomsoverdracht van de onverdeelde helft van de woning [adres] te [woonplaats 2] aan [geïntimeerde] zijn twee notariële akten opgemaakt:
  • een leveringsakte waarbij door de ouders van [geïntimeerde] de eigendom van de woning is overgedragen aan [geïntimeerde] en zijn (half)zuster, ieder voor de helft, en waarbij een recht van gebruik en bewoning is gevestigd ten behoeve van de overdragende ouders;
  • een schenkingsakte, waarbij de koopsom die [geïntimeerde] en zijn (half)zuster aan hun ouders schuldig waren in verband met de voormelde eigendomsoverdracht, uit vrijgevigheid werd kwijtgescholden, dit onder het beding dat die schenking niet zal vallen in enige huwelijksgoederengemeenschap waarin de begiftigden gerechtigd mochten zijn of worden.
4.5.
Deze constructie is in overeenstemming met de (onder het oude erfrecht) gangbare notariële praktijk (zoals ook blijkt uit de door partijen overgelegde brieven van de notarissen Achten en Wolfs), welke constructie diende ter vermijding van de onzekerheid die zou ontstaan ingeval van schenking van de onroerende zaak zelf als gevolg van de aantastbaarheid door legitimaire acties. Door die onzekerheid zou de zaak onverkoopbaar worden en niet acceptabel zijn als hypothecair onderpand (Pitlo v.d.Burght, Erfrecht 1997, pag. 132).
4.6.
Het hof is, gelet op de samenhang van de twee voor-noemde notariële akten, welke samenhang mede blijkt uit het feit dat ze op dezelfde dag bij gelegenheid van de eigendomsoverdracht van de woning zijn verleden, van oordeel dat de overdracht van de hier bedoelde woning en de kwijtschelding van de koopsom als één geheel moeten worden beschouwd.
Dit oordeel van het hof sluit aan bij de jurisprudentie van de Hoge Raad zoals deze blijkt uit het arrest HR
19 maart 1982 NJ 1983/250 (Erven Bal).
4.7.
Het voorgaande betekent tevens dat de uitsluitingsclausule in de schenkingsakte (mede) betrekking heeft op de eigendomsoverdracht aan [geïntimeerde] van het onverdeelde aandeel in de woning [adres] te [plaats 1], zodat dit onverdeelde aandeel geen deel uitmaakt van de huwelijksgoederengemeenschap.
4.8.
Door [appellante] zijn geen feiten of omstandigheden genoemd die in deze zaak tot een andere conclusie zouden kunnen leiden. Weliswaar heeft zij in algemene termen bewijs van haar stellingen aangeboden, maar nu zij niet heeft aangegeven welke concrete feiten of omstandigheden zij zou willen bewijzen, wordt dit aanbod als te vaag door het hof gepasseerd.
4.9.
Het voorgaande betekent dat de grief van [appellante] ongegrond is en dat het vonnis waarvan beroep dient te worden bekrachtigd.
4.10.
Nu partijen gewezen echtgenoten zijn zal het hof de proceskosten ook in hoger beroep compenseren.

5.De uitspraak

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
compenseert de kosten van het hoger beroep aldus dat iedere partij de eigen kosten dient te dragen.
Dit arrest is gewezen door mrs. Van Etten, Drijkoningen en Blokland en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 15 juni 2004.