GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH
meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank te Maastricht van 11 februari 2004 in de strafzaak onder parketnummer 03/008296-03 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats], op [geboortedatum] 1976,
wonende te [adres],
thans preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting "De Geerhorst" te Sittard.
De officier van justitie heeft tijdig tegen genoemd vonnis hoger beroep ingesteld.
Het onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en de terechtzitting in hoger beroep.
Het hof heeft kennis genomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen van de zijde van de verdachte naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich met het beroepen vonnis en met de gronden waarop dit berust, behalve voor wat betreft de overweging met betrekking tot de strafbaarheid van de verdachte, de opgelegde straf en maatregel en de strafmotivering.
Het hof neemt hier uit het beroepen vonnis de weergave van de tenlastelegging over.
De strafbaarheid van verdachte
Ten aanzien van de verdachte is door drs. A.F.J.M. Zwegers, psycholoog/neuropsycholoog en vast gerechtelijk deskundige, een psychologisch onderzoek naar de persoonlijkheid van verdachte ingesteld en van dat onderzoek heeft genoemde psycholoog een rapport, gedateerd 12 december 2003, opgemaakt, welk rapport -zakelijk weergegeven- de volgende conclusies inhoudt:
4. Beantwoording van de vraagstelling
1. De betrokkene is lijdende aan een ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens, waarvan de diagnose luidt: pervasieve ontwikkelingsstoornis NAO. Het gaat om een lichte vorm van autisme.
2. De ziekelijke stoornis bestond ook ten tijde van het tenlastegelegde.
3. De ziekelijke stoornis was van invloed op betrokkene's gedrag ten tijde van het tenlastegelegde, zodanig dat het tenlastegelegde, voor zover dat bewezen wordt, daaruit verklaard zou kunnen worden.
4. Vanuit de stoornis bestaan er bij de betrokkene beperkingen in de mogelijkheden tot communicatie en sociale interactie. Hij is niet in staat tot volwaardige wederkerigheid in het contact. (...) Door betrokkene's beperkte mogelijkheden om communicatie aan te wenden bij het zoeken naar een oplossing, konden de spanningen steeds verder oplopen en ervaarde hij de relatie in toenemende mate als bedreigend. Op een bepaald moment voelde hij zich radeloos in de relatie gevangen en voorzag hij een verdere toename van sociale druk, vanuit de eenzijdige kinderwens van zijn vriendin. (...) Betrokkene's stoornis beperkte zijn mogelijkheden om alternatieven aan te wenden, die hem immers ook vrijwel zeker onder sterke sociale druk geplaatst zou hebben. (...) Indien het tenlastegelegde wordt bewezen, adviseert rapporteur om dit in verminderde mate aan de betrokkene toe te rekenen.
5. Mede gelet op betrokkene's leeftijd is het aan te nemen dat er nog geruime tijd verlangen naar een partnerrelatie zal bestaan. Met name daaruit kan risico op herhaling ontstaan, omdat de kans bestaat dat betrokkene dan opnieuw wordt gestimuleerd om zijn grenzen te verleggen en in een situatie verstrikt raakt waarin de sociale druk onhanteerbaar groot wordt.
Ten aanzien van verdachte is voorts door dr. L.H. Dams, psychiater en vast gerechtelijk deskundige, een psychiatrisch onderzoek ingesteld omtrent de geestvermogens van verdachte en van dat onderzoek heeft genoemde psychiater een rapport, gedateerd 6 januari 2004, opgemaakt, welk rapport -zakelijk weergegeven- de volgende conclusies inhoudt:
11. Beantwoording van de in de inleiding van dit rapport geformuleerde vragen
1. (...) Onderzochte lijdt aan een pervasieve ontwikkelingsstoornis, welke in diagnostische zin omschreven kan worden als het syndroom van Asperger.
2. Ten tijde van het plegen van het tenlastegelegde waren de kenmerken van hoger vernoemde stoornis ook aanwezig.
3. De ziekelijke stoornis/gebrekkige ontwikkeling van de geestesvermogens van onderzochte beïnvloedde zijn gedragingen ten tijde van het plegen van het tenlastegelegde, in die mate dat het tenlastegelegde grotendeels vanuit pathologie verantwoord verklaard kan worden.
4.
A. De autistiforme stoornis (syndroom van Asperger) heeft in grote mate een rol gespeeld ten tijde van de hem tenlastegelegde feiten. Onderzochte's gedrag werd immers grotendeels gestuurd door zijn dwangmatige gedachte aan het feit dat [slachtoffer] maar moest verdwijnen, omdat onderzochte niet langer aan haar uitgesproken wens om te huwen en kinderen te krijgen kon voldoen. Het werd voor hem als het ware een bedreigende en verstikkende situatie waaraan hij in gedachten niet meer kon ontvluchten.
B. De aanwezigheid van het syndroom van Asperger ten tijde van het plegen van het hem tenlastegelegde heeft in grote mate een rol gespeeld.
C. Op grond hiervan is, op basis van de factor syndroom van Asperger, een sterk verminderde toerekeningsvatbaarheid te adviseren. Onderzochte kan immers cognitief wel een andere manier vinden om te communiceren over en te ontsnappen aan de voor hem bedreigende en verstikkende gedachten zoals in antwoord 4A beschreven staat, maar vanuit zijn stoornis, met name het
syndroom van Asperger, kon onderzochte geen ander alternatief hanteren.
5.
A. De kans op recidive is als zijnde relatief groot in te schatten omdat het niet onmogelijk is dat onderzochte opnieuw een meisje leert kennen binnen een gelijkaardige context, met name een partner die op een gegeven ogenblik zal willen huwen en kinderen krijgen, wat dan voor onderzochte opnieuw een bedreigende en verstikkende situatie kan vormen, waaronder hij, gezien de aanwezigheid van de autistiforme stoornis, zal decompenseren. Daarbij is echter te verwachten dat een eventuele recidive onder dezelfde dynamiek zal gebeuren, met name de invloed van de (niet voldoende behandelde) autistiforme stoornis.
B. De omgevingsfactoren, met name de beroepsopleiding en het arbeidscircuit waarbinnen onderzochte zich beweegt, spelen in grote mate een rol. Onderzochte heeft immers als chemicus voldoende kennis over diverse chemicaliën en de gevolgen van hun gebruik, maar daarnaast heeft hij, wanneer hij opnieuw in de functie van chemicus in eender welk bedrijf, waar chemische produkten gebruikt worden, gaat werken, gemakkelijk toegang tot deze chemicaliën. Daarnaast is het van groot belang dat onderzochte zich houdt aan de voorgeschreven behandeling in een gespecialiseerd centrum.
C. De invloed van de omgevingsfactoren zouden geminimaliseerd kunnen worden indien onderzochte vanuit een multidisciplinair team begeleid zou kunnen worden in zijn reïntegratieproces. Dit is echter momenteel nog niet aan de orde, gezien het gevaar voor de maatschappij momenteel nog als zijnde zeer groot ingeschat wordt en zijn reïntegratie zeer gefaseerd en gecontroleerd zal moeten verlopen.
Anders dan de rechtbank overweegt het hof als volgt.
Beide rapporteurs komen tot de conclusie dat de verdachte lijdt aan een ziekelijke stoornis van de geestvermogens, die ten tijde van het delict aanwezig was. Ook geven zij aan dat het delict uit deze stoornis kan worden verklaard, in die zin dat als gevolg van de stoornis voor de verdachte ten aanzien van het delict de keuze uit gedragsalternatieven in aanzienlijke mate beperkt was. Op grond hiervan neemt het hof aan dat de stoornis niet van zodanige aard is dat aan de verdachte ter zake van het delict in het geheel geen verwijt kan worden gemaakt. Derhalve kan het delict aan de verdachte –zij het in verminderde mate- worden toegerekend.
Ook overigens is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar.
De redengeving van de op te leggen straf of maatregel
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Met de rechtbank stelt het hof voorop dat het bewezenverklaarde een zeer ernstig strafbaar feit betreft. Verdachte heeft zijn partner om het leven gebracht door voedingsmiddelen die voor haar waren bestemd te voorzien van een zeer giftige stof. De kennis omtrent de giftige eigenschappen van deze stof bezit de verdachte uit hoofde van zijn professie. De verdachte kon op zijn werk over deze stoffen beschikken en voor de uitvoering van het delict heeft hij deze stoffen aldaar ontvreemd. Met het delict heeft de verdachte ernstig misbruik gemaakt van het vertrouwen dat zijn partner in hem stelde.
Bij de waardering van de ernst van het delict is voor het hof in het bijzonder van belang dat de verdachte bij de uitvoering van het strafbaar feit planmatig te werk is gegaan, dat hij het vertrouwen dat het slachtoffer in hem stelde op grove wijze heeft geschonden en dat hij bij het slachtoffer en haar ouders in de laatste uren vóór haar overlijden, wetende van de reden van de doodstrijd, zwijgzaam aanwezig is geweest. Met name dit laatste zorgt bij de nabestaanden voor grote gevoelens van onbegrip en oninvoelbaarheid over het bewezenverklaarde handelen van verdachte. Niet alleen de onmiddellijke omgeving van het slachtoffer maar ook de rechtsorde is door het strafbare feit ernstig geschokt.
Naast de ernst van het feit heeft het hof rekening te houden met de persoon van de verdachte. Daarbij is gelet op voornoemde rapporten van drs. A.F.J.M. Zwegers en dr. L.H. Dams, op het milieurapport van mw. A. van As-van der Zwan en op het beeld dat het hof naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van de verdachte heeft gekregen. Op grond hiervan neemt het hof in de eerste plaats aan dat het strafbare feit als gevolg van de in de rapporten beschreven ziekelijke stoornis in mindere mate aan de verdachte kan worden toegerekend. Op dit punt wenst het hof op te merken dat kennis is genomen van de adviezen van de deskundigen omtrent de mate van toerekeningsvatbaarheid van de verdachte; de deskundige Zwegers adviseert tot een verminderde mate, de deskundige Dams tot een sterk verminderde mate van toerekeningsvatbaarheid. Het hof acht het niet van belang om bij de oplegging van de straf betekenis te hechten aan dit onderscheid, zodat het hof volstaat met de vaststelling dat de mate van toerekening van het feit aan de verdachte verminderd is.
In vorenvermeld rapport d.d. 12 december 2003 is drs. A.F.J.M. Zwegers tot het volgende advies gekomen -zakelijk weergegeven-:
6. Betrokkene's stoornis kan niet door enige therapeutische interventie worden opgeheven en moet als onomkeerbaar beschouwd worden. Gelet op het gevaar dat uit de stoornis voortkomt, is een langdurige beveiliging aangewezen. Een langdurige detentiestraf zou weliswaar in die beveiliging kunnen voorzien, maar dan ontstaat er onvermijdelijk risico na detentie.
De maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging biedt de mogelijkheid tot beveiliging zolang dat noodzakelijk is. Bovendien kan men in de TBS-kliniek nader onderzoeken welke beïnvloeding op gedragsniveau mogelijk is om het delictgevaar te reduceren waarmee overigens niet gezegd is dat men daarbij resultaat kan voorzien.
In voornoemd rapport d.d. 6 januari 2004 is dr. L.H. Dams tot het navolgende advies gekomen -zakelijk weergegeven-:
6. Geadviseerd wordt om onderzochte de maatregel TBS met dwangverpleging op te leggen omdat de kans op recidive binnen een gelijkaardige context en onder dezelfde dynamiek als zijnde zeer groot wordt ingeschat en behandeling in een gespecialiseerd centrum dient te gebeuren, waarbij te verwachten valt dat deze behandeling geruime tijd in beslag zal nemen en in eerste instantie intramuraal dient te gebeuren.
Het hof is met de rechtbank van oordeel dat voormeld door de deskundigen gedeeld advies moet worden opgevolgd. Het advies is namelijk voldoende gemotiveerd door de in de voormelde rapportages van deze deskundigen neergelegde bevindingen omtrent de persoon van de verdachte. Voorts vindt de diagnose van de persoon van de verdachte bevestiging in de ervaringen van het hof met de persoon van de verdachte tijdens het onderzoek ter terechtzitting van 23 juli 2004. Het door de beide deskundigen geschetste scenario voor recidive van een gelijkaardig delict als het delict in kwestie is, mede gelet op de inhoud van de door mevr. A. van As-van der Zwan uitgebrachte milieurapportage van 23 december 2003, naar het oordeel van het hof geenszins fictief.
Daarmee is aan de wettelijke vereisten voor de maatregel van terbeschikkingstelling voldaan. Zo betreft het door verdachte begane feit een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld en voorts eist de algemene veiligheid van personen het opleggen van deze maatregel.
Naar het oordeel van het hof eist genoemde algemene veiligheid van personen tevens dat de ter beschikking gestelde van overheidswege zal worden verpleegd en het hof zal daartoe dan ook het bevel geven.
Daarnaast acht het hof oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur geïndiceerd. Bij het bepalen van de duur van deze straf heeft het hof enerzijds rekening gehouden met het feit dat het ten laste gelegde aan de verdachte niet volledig kan worden toegerekend, en anderzijds met de omstandigheid dat de verdachte in de toekomst behandeling behoeft in verband met de noodzaak tot beperking van het recidivegevaar.
De door de rechtbank opgelegde straf doet onvoldoende recht aan de maatschappelijke impact van het door verdachte gepleegde feit. Met name de aard van het delict, te weten een gifmoord op een partner, brengt het hof tot dit oordeel.
Anderzijds heeft het hof rekening gehouden met het gegeven dat beide deskundigen voorspellen dat de stoornis van verdachte naar inschatting van de deskundigen een langdurige verpleging zal impliceren. Gelet hierop zal het hof een lagere straf opleggen dan door de advocaat-generaal gevorderd.
Met betrekking tot het tijdstip waarop de terbeschikkingstelling een aanvang neemt, zal het hof zich onthouden van advies, aangezien op dit moment voor het hof -gelet op de aard van de stoornis en de ontwikkeling die verdachte gedurende de vrijheidsbeneming zal doormaken- niet te voorspellen is welk moment voor een beëindiging van de gevangenisstraf en voor het aanvangen van de terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege passend zal zijn.
De toegepaste wettelijke voorschriften
De strafoplegging is gegrond op de artikelen: 10, 27, 37a, 37b en 289 van het Wetboek van Strafrecht.
Vernietigt het beroepen vonnis, doch alleen voor zover dit betreft de aan de verdachte opgelegde straf en maatregel, en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de tijd van acht jaren.
Beveelt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf daarop geheel in mindering zal worden gebracht.
Gelast de terbeschikkingstelling van verdachte, met bevel tot verpleging van overheidswege.
Bevestigt het beroepen vonnis voor al het overige.
Dit arrest is gewezen door Mr. Van den Elzen, als voorzitter
Mrs. Valkenburg en Simmelink, als raadsheren
in tegenwoordigheid van Mr. De Ridder, als griffier.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 6 augustus 2004.
Mr. Simmelink is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
U I T D R A A I G E G E V E N S 1e A A N L E G
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats], op [geboortedatum] 1976,
wonende te [adres],
thans preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting "De Geerhorst" te Sittard
Is bij vonnis van de rechtbank te Maastricht van 11 februari 2004 ter zake van:
t.a.v. prim.: "Moord";
veroordeeld tot:
t.a.v. prim.: 6 jr. gev. str. OV. MAV.; TBS met dwangverpleging