4.7.5. Bij de beantwoording van de vraag of [principaal geïntimeerde] een ernstig verwijt valt te maken, spelen voorts de navolgende omstandigheden een rol:
- Bij brief van 4 november 1993 heeft Donnelley aan
[principaal geïntimeerde] te kennen gegeven haar optie tot aankoop van aandelen Xeikon niet te zullen uitoefenen.
[principaal geïntimeerde] heeft gesteld dat Donnelley hem reeds vóór
6 oktober 1993 (de datum waarop volgens [principaal geïntimeerde] de optieovereenkomst met ISTD is gesloten) mondeling had medegedeeld geen gebruik te zullen maken van haar optie uit hoofde van de overeenkomst d.d. 23 februari 1993. Nu BPF die stelling gemotiveerd heeft betwist, rust op [principaal geïntimeerde] het bewijs daarvan. [principaal geïntimeerde] heeft ter zake echter geen gespecificeerd bewijs aangeboden, zodat het hof hem daartoe ook niet zal toelaten. Bijgevolg geldt dat, er veronderstellenderwijze van uitgaande dat
[principaal geïntimeerde] de optie tot aankoop van alle aandelen Xeikon van BPF op 6 oktober 1993 aan ISTD heeft verleend,
[principaal geïntimeerde] dat heeft gedaan in de wetenschap dat Donnelley toen nog een koopoptie had op een substantieel gedeelte van de door BPF gehouden aandelen Xeikon. Aldus heeft [principaal geïntimeerde], in strijd met de door hem jegens BPF te betrachten zorgvuldigheid, BPF blootgesteld aan het risico dat zij haar verplichtingen of jegens ISTD of jegens Donnelley niet (volledig) zou kunnen nakomen. Daar komt bij dat Donnelley in haar brief van 4 november 1993 te kennen had gegeven dat zij nog wel belangstelling had om te zijner tijd haar belang in Xeikon te vergroten, waarbij Donnelley heeft verwezen naar een andere optie;
- Als onvoldoende gemotiveerd betwist staat vast dat
[principaal geïntimeerde] voor het verlenen van de optie aan ISTD tot
30 september 1994 (in de visie van [principaal geïntimeerde] dus voor de duur van bijna één jaar) geen tegenprestatie van ISTD heeft bedongen. Anders dan [principaal geïntimeerde] stelt, kan het feit dat hij de optie heeft verleend tegen een uitoefenprijs van Bfr. 1.300,-- resp. Bfr. 1.450,-- per aandeel hier niet tot een ander oordeel leiden. Die uitoefenprijs is immers geen tegenprestatie van ISTD voor het verlenen van de optie, maar voor de daadwerkelijke koop van de aandelen Xeikon;
- Ook indien er veronderstellenderwijs van uit wordt gegaan dat [principaal geïntimeerde], zoals hij stelt, de optieovereenkomst op 6 oktober 1993 met ISTD heeft gesloten, staat naar 's hofs oordeel als onvoldoende gemotiveerd betwist vast dat [principaal geïntimeerde] óók al ten tijde van de optieverlening wist althans behoorde te weten dat de overeengekomen uitoefenprijzen van Bfr. 1.300,-- resp. Bfr. 1.450,-- per aandeel ver beneden de marktwaarde lagen, en wel om de volgende redenen:
* Op 23 februari 1993 was de uitgifteprijs van aandelen Xeikon nog Bfr. 5.000,-- per aandeel. Bovendien zijn toen opties verleend tegen een uitoefenprijs van
Bfr. 5.000,-- resp. Bfr. 5.750,-- per aandeel, terwijl de daarbij aan Donnelley verleende optie om 9.300 aandelen Xeikon te kopen voor Bfr. 5.750,-- per aandeel op 6 oktober 1993 nog steeds liep. Ook hier geldt dat voldoende aannemelijk is dat de door Donnelley in optie aanvaarde prijs van Bfr. 5.750,-- per aandeel
reëel was (zie hiervoor r.o. 4.7.4);
* Als onbetwist staat vast dat de balanswaarde van de aandelen Xeikon door de kapitaalsverhoging per
23 februari 1993 was gestegen naar Bfr. 4.761,90 per aandeel;
* Op 23 december 1993 heeft Xeikon 12.000 converteerbare obligaties uitgegeven aan de Gewestelijke Investeringsmaatschappij voor Vlaanderen (hierna: GIMV) tegen een uitgifteprijs van Bfr. 5.000,-- per obligatie. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat [principaal geïntimeerde] geheel ten onrechte heeft aangevoerd dat de uitgifte van deze converteerbare obligatielening voor [principaal geïntimeerde] op 6 oktober 1993 niet voorzienbaar zou zijn geweest, nu gebleken is dat deze lening niet alleen aan de orde is geweest in de vergaderingen van de raad van bestuur van Xeikon van 26 oktober 1993 en
1 december 1993, maar ook in de vergadering van
15 juni 1993, en voorts dat [principaal geïntimeerde] al die vergaderingen heeft bijgewoond. Bovendien is in de notulen van de vergadering van 15 juni 1993 zelfs vastgelegd:
'Na verder overleg met de GIMV is er een mogelijk akkoord op basis van de volgende voorwaarden:
- converteerbare obligatielening (interestvrij)
- prijs per obligatie: 5.000 BEF
(...)'
* Als commissaris van Xeikon moet [principaal geïntimeerde] zeer goed op de hoogte zijn geweest van de waarde van de aandelen Xeikon.
* [principaal geïntimeerde] heeft tot en met de procedure bij de Hoge Raad - in strijd met de waarheid - in alle toonaarden ontkend dat hij betrokken was bij ISTD en Altemira. Eerst nadat [principaal geïntimeerde] in het geding na verwijzing door BPF is geconfronteerd met de resultaten van een onderzoek van de FIOD, heeft [principaal geïntimeerde] alsnog erkend dat hij in feite de eigenaar was ISTD en Altemira, en voorts dat hij voor BPF heeft verheimelijkt dat hij persoonlijk is verrijkt door de aandelen Xeikon eerst via ISTD te kopen en deze korte tijd later tegen een aanzienlijk hogere prijs door te verkopen. Voorts is gebleken dat ISTD reeds vanaf medio 1990 geen activiteiten meer verrichtte en een lege vennootschap was welke (volgens [principaal geïntimeerde] reeds vóór 6 oktober 1993) werd gekocht door de eveneens lege vennootschap Altemira waarvan [principaal geïntimeerde] eigenaar was. Gelet op een en ander ligt het naar 's hofs oordeel geenszins voor de hand dat [principaal geïntimeerde] ten tijde van het sluiten van de optieovereenkomst met ISTD nog niet wist dat hij de aandelen Xeikon voor een veel hogere prijs dan
Bfr. 1.300,-- (resp. Bfr. 1.450,--) per aandeel zou kunnen doorverkopen aan Donnelley en AGIF. De andersluidende stellingen van [principaal geïntimeerde] op dit punt worden dan ook verworpen. Grief 3 in principaal appel slaagt.
In elk geval verwerpt het hof hierbij het verweer van [principaal geïntimeerde] dat hij toevallig heeft geprofiteerd van een ten tijde van de optieverlening aan ISTD niet te voorziene waardestijging van de aandelen Xeikon en dat [principaal geïntimeerde] dus niet de vooropgezette bedoeling had zichzelf te verrijken. Zulks valt immers niet te rijmen met het feit dat [principaal geïntimeerde] desondanks voor BPF heeft verheimelijkt, en in rechte met klem is blijven ontkennen, dat hij door het uitoefenen van de optie persoonlijk voordeel heeft genoten. Ook bij pleidooi heeft [principaal geïntimeerde] hiervoor, desgevraagd, aan dit hof geen deugdelijke verklaring kunnen geven.
* In dit verband gaat het hof voorts voorbij aan de door BPF gemotiveerd betwiste stelling van [principaal geïntimeerde] dat de aanvankelijk door BPF beoogde verkoopprijs voor de aandelen Xeikon tussen Bfr. 1.500,-- en Bfr. 1.600,-- per aandeel lag, nu [principaal geïntimeerde] daarvan geen gespecificeerd bewijs heeft aangeboden.