ECLI:NL:GHSHE:2004:AP4621

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
14 juni 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
13888
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Rechters
  • M. Claassens
  • R. Rothuizen
  • W. Wabeke
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van voorlopige hechtenis in hoger beroep na termijnoverschrijding

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 14 juni 2004 uitspraak gedaan over een verzoek tot opheffing of schorsing van de voorlopige hechtenis van de verdachte, die sinds 11 maart 2003 in voorarrest verkeert. De verdachte was eerder door de rechtbank Maastricht veroordeeld tot een gevangenisstraf van 36 maanden wegens overtredingen van de Opiumwet en de Wet wapens en munitie. Het hof heeft vastgesteld dat de voorlopige hechtenis niet automatisch is geëxpireerd door het verstrijken van de termijn van drie maanden, zoals gesteld op 8 maart 2004, omdat de bepalingen van artikel 282 Sv niet van toepassing zijn in hoger beroep, zoals blijkt uit artikel 415 Sv.

De verdediging voerde aan dat de termijnoverschrijding een rechtsgrond voor opheffing van de voorlopige hechtenis met zich meebracht, maar het hof oordeelde dat deze overschrijding geen zelfstandige grond voor opheffing was. Het hof heeft de belangen van de verdachte afgewogen tegen het strafvorderlijke belang van het voortduren van de voorlopige hechtenis. Het hof nam daarbij in aanmerking dat het openbaar ministerie hoger beroep had ingesteld, terwijl de verdachte bereid was zich neer te leggen bij het vonnis. Bovendien was de termijn voor het inzenden van de stukken naar het hof aanzienlijk overschreden, wat niet aan de verdachte kon worden toegerekend.

Uiteindelijk heeft het hof besloten de voorlopige hechtenis te schorsen tot 17:00 uur op de dag voorafgaande aan de hervatting van het onderzoek ter terechtzitting, met voorwaarden waaronder dat de verdachte zich moet melden in de Penitentiaire Inrichting en zich moet onthouden van strafbare feiten. De beslissing werd genomen door mrs. Claassens, Rothuizen en Wabeke, met mr. Van Term als griffier.

Uitspraak

HET GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH
Parketnummer 1e aanleg: [verdachte] 03/008022/03
Parketnummer : 20.003246.03
Raadkamernummer : 11011/BA
Overig Verzoeknummer : 13888
Beslissing op het door/namens de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats], op [geboortedatum] 1965,
[adres],
thans preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting "De Geerhorst" te Sittard,
ingediende verzoek om opheffing subsidiair schorsing van de voorlopige hechtenis.
De verdachte is bij vonnis van de rechtbank Maastricht van 24 september 2003 veroordeeld tot een gevangenistraf van 36 maanden met aftrek van voorarrest, ter zake van overtreding van de Opiumwet en van de Wet wapens en munitie.
De verdachte bevindt zich sedert 11 maart 2003 (inverzekeringstelling) in voorarrest.
Tegen dit vonnis is op 6 oktober 2003 hoger beroep aangetekend door de officier van justitie terwijl de verdachte een “volgappel” heeft aangetekend.
De raadkamer van het hof heeft de gevangenhouding tweemaal verlengd, waarna de zaak op 8 maart 2004 op de terechtzitting is behandeld, zij het pro forma aangezien de aanvulling op het verkorte vonnis nog niet was ingezonden door de rechtbank.
Het hof heeft op de zitting van 8 maart 2004 het onderzoek geschorst voor onbepaalde tijd, maar ten hoogste drie maanden.
De zaak is echter niet binnen drie maanden opnieuw behandeld door het hof doordat het openbaar ministerie heeft verzuimd de zaak tijdig ter appointering aan te bieden aan het hof.
Na het verstrijken van de termijn van drie maanden heeft de verdachte op 9 juni 2004 een verzoekschrift ingediend strekkende tot ophefffing of schorsing van de voorlopige hechtenis.
De aanvulling op het verkorte vonnis, het proces-verbaal van de terechtzitting van de rechtbank en de dossiers zijn op 11 juni 2004 binnengekomen ter griffie van het hof.
Het verzoekschrift is behandeld in raadkamer van het hof op 14 juni 2004. Daarbij is door de verdediging aangevoerd dat door het verstrijken van de termijn van drie maanden zonder dat de zaak opnieuw is behandeld door het hof, thans geen rechtsgrond meer bestaat voor (het voortduren van) de voorlopige hechtenis. Voorts is een beroep gedaan op persoonlijke (gezins)omstandigheden, op het feit dat de verdachte in grote onzekerheid verkeert omtrent de afloop van zijn zaak en het feit dat door de vertraging in de afdoening van de zaak het tijdstip waarop de verdachte zijn detentie in een gunstiger penitentiair regime kan ondergaan, steeds later ingaat.
Het hof is van oordeel dat de voorlopige hechtenis niet is geëxpireerd door het verstrijken van de termijn van drie maanden zonder dat het onderzoek op de terechtzitting is hervat.
Deze door het hof op 8 maart 2004 gestelde termijn is gegeven met het oog op art. 282 lid 2 Sv. Het hof richt zich in het geval van verdachten die zich in voorlopige hechtenis bevinden veelal naar de strekking van deze bepaling. Aangezien echter blijkens art. 415 Sv de bepaling van art. 282 Sv niet van toepassing is in hoger beroep, is aan overschrijding van de termijn van drie maanden niet het gevolg verbonden dat de voorlopige hechtenis van rechtswege eindigt.
Evenmin is deze overschrijding een zelfstandige grond voor opheffing van de voorlopige hechtenis.
Het verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis wordt daarom afgewezen.
In het kader van het verzoek om schorsing neemt het hof in aanmerking:
Enerzijds het strafvorderlijke belang dat de voorlopige hechtenis voortduurt, gelet op het feit dat verdachte is veroordeeld tot een aanmerkelijke vrijheidsstraf ter zake van ernstige delicten,
Anderzijds
- dat het hoger beroep is ingesteld door het openbaar ministerie, terwijl de verdachte bereid is zich neer te leggen bij het vonnis;
- dat de voorlopige datum van vervroegde invrijheidstelling – uitgaande van het vonnis van de rechtbank – van de verdachte is gelegen in februari 2005;
- dat de rechtbank de termijn voor het inzenden van de stukken naar het hof, zoals bedoeld in art. 365a Sv, aanmerkelijk heeft overschreden, wat niet aan de verdachte kan worden toegerekend; in dit verband wijst het hof er op dat de inzendtermijn drie maanden na het instellen van hoger beroep bedraagt, terwijl de stukken eerst meer dan acht maanden na dat tijdstip ter griffie van het hof zijn binnengekomen;
- dat door deze late inzending van de stukken de zaak niet voor september 2004 inhoudelijk kan worden behandeld door het hof;
- dat door de vertraagde afdoening de verdachte langer dan nodig in onzekerheid verkeert over de afloop van zijn strafzaak;
- dat door de vertraagde afdoening het moment van onherroepelijk worden van de straf ook het moment opschuift waarop de verdachte kan profiteren van een gunstiger penitentiair regime, zoals verlof en het deelnemen aan een penitentiar programma;
- dat tenslotte de problematische gezinsomstandigheden van de verdachte in het licht van de vertraagde afdoening van de strafzaak zwaarder gaan wegen.
Gelet op het vorenstaande zal het hof de voorlopige hechtenis schorsen vanaf heden tot en met 17:00 uur op de dag voorafgaande aan hervatting van het onderzoek ter terechtzitting, van welke dag zal blijken uit de oproeping van de verdachte tegen deze terechtzitting. De schorsing eindigt derhalve om 17:00 uur op de dag voorafgaande aan die waarop het onderzoek ter terechtzitting zal worden hervat.
BESLISSING:
Het hof schorst de voorlopige hechtenis met ingang van heden 15 juni 2004 tot en met 17.00 uur op de dag voorafgaande aan de dag waarop het onderzoek ter terechtzitting zal worden hervat en verbindt daaraan de volgende voorwaarden:
- verdachte zal zich, indien de opheffing van de schorsing wordt bevolen, niet onttrekken aan de tenuitvoerlegging van het bevel tot voorlopige hechtenis;
-verdachte zal, in geval hij wegens het feit waarvoor de voorlopige hechtenis is bevolen, tot andere dan vervangende vrijheidsstraf mocht worden veroordeeld, zich aan de tenuitvoerlegging daarvan niet onttrekken.
- verdachte zal zich gedurende de schorsing onthouden van het plegen van strafbare feiten.
- verdachte moet zich aan de vooravond van de zitting melden in de Penitentiaire Inrichting "De Geerhorst" te Sittard te 17.00 uur.
Aldus besloten ter terechtzitting van 14 juni 2004 door mrs. Claassens, als voorzitter, Rothuizen en Wabeke, als raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. Van Term, als griffier.
Mr. Wabeke en mr. Van Term zijn buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.