ECLI:NL:GHSHE:2004:AP3699

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
24 mei 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
20.003730.03
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • Mr. Rothuizen-van Dijk
  • Mrs. Claassens
  • Mr. Pijls
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring van schuldheling na diefstal van sieraden

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 24 mei 2004 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter. De verdachte werd beschuldigd van diefstal met braak en schuldheling van sieraden. Het hof oordeelde dat de verdachte op 28 oktober 2001 in Nederland een hoeveelheid sieraden voorhanden had, terwijl hij redelijkerwijs had moeten vermoeden dat deze goederen door misdrijf verkregen waren. De verdachte ontkende betrokkenheid bij de diefstal, maar het hof concludeerde dat er voldoende bewijs was voor de schuldheling. De verdachte had samen met een medeverdachte de sieraden vervoerd naar Antwerpen met de intentie deze te verkopen. Het hof oordeelde dat de verdachte strafbaar was en legde een gevangenisstraf van dertig dagen op, waarbij rekening werd gehouden met eerdere veroordelingen en de ernst van het feit. De vorderingen van de benadeelde partijen werden niet-ontvankelijk verklaard, omdat de schade niet rechtstreeks door het bewezenverklaarde handelen was veroorzaakt. Het hof vernietigde het eerdere vonnis en sprak de verdachte vrij van de primair ten laste gelegde diefstal met braak, maar bevestigde de bewezenverklaring van de schuldheling.

Uitspraak

parketnummer: 20.003730.03
datum uitspraak: 24 mei 2004
tegenspraak
GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH
meervoudige kamer voor strafzaken
A R R E S T
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank te 's-Hertogenbosch van 30 juni 2003 in de strafzaken onder de parketnummers 01/020703-01 en 01/035330-00 (TUL) tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats], op [geboortedatum] 1980,
wonende te [adres].
Het hoger beroep
De verdachte heeft tijdig tegen genoemd vonnis hoger beroep ingesteld.
Het onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en de terechtzitting in hoger beroep.
Het hof heeft kennis genomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen van de zijde van de verdachte naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de eerste rechter.
De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd:
dat hij op of omstreeks 27 oktober 2001 te Eindhoven tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in / uit een pand gelegen aan de [straatnaam] heeft weggenomen een hoeveelheid geld en/of een of meer videocamera('s) en/of een of meer fotocamera('s) en/of drie, althans een of meer, GSM('s) en/of sieraden, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft en/of de / het weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak/verbreking, te weten door het forceren van een raam van genoemd pand;
(Wetboek van Strafrecht, artikel 311)
subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
dat hij op of omstreeks 27 oktober 2001 en/of 28 oktober 2001 te Eindhoven, in elk geval in Nederland, een hoeveelheid geld en/of een hoeveelheid sieraden en/of een of meer videocamera('s) en/of een of meer fotocamera('s) en/of drie, althans een of meer, GSM('s) heeft verworven, voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen, terwijl hij ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van genoemd geld en/of genoemd(e) goed(eren) wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat het (een) door misdrijf verkregen goed(eren) betrof;
(Wetboek Strafrecht, artikel 416/417bis)
meer subsidiair, althans indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
dat hij op of omstreeks 28 oktober 2001 te Eindhoven, althans (elders) in Nederland, of dat hij op of omstreeks 28 oktober 2001 als Nederlander te Antwerpen, althans (elders) in België, opzettelijk uit de opbrengst van (een) door misdrijf verkregen hoeveelheid (gouden) sieraden voordeel heeft getrokken, immers heeft verdachte toen aldaar opzettelijk een uit de opbrengst van de verkoop van die sieraden (welke waren gestolen op 27 of 28 oktober 2001 te Eindhoven) verkregen hoeveelheid geld aangenomen.
(Wetboek van Strafrecht, artikel 416 lid 2).
Voor zover in de tenlastelegging schrijffouten voorkomen, zijn die in deze weergave van de tenlastelegging door het hof verbeterd. De verdachte is door deze verbetering niet in de verdediging geschaad.
De redengeving van de vrijspraak
De verdachte ontkent iedere betrokkenheid bij de primair tenlastegelegde diefstal met braak. Het bewijs dat de verdachte het primair tenlastegelegde zou hebben begaan, is uitsluitend te vinden in de verklaringen van de [medeverdachte], alsmede in de verklaringen van anderen, waarin zij zich uitlaten over hetgeen zij van die [medeverdachte] hebben vernomen. Andere redenen van wetenschap hebben zij niet op gegeven.
Hier staat tegenover dat twee personen de verklaring van de verdachte - inhoudende dat hij ten tijde van de inbraak in de woning aan de [straatnaam] te Eindhoven in café [naam] te Eindhoven was - bevestigen.
Onder deze omstandigheden is het hof van oordeel dat onvoldoende wettig en met name overtuigend bewijs voorhanden is waaruit volgt dat de verdachte zich als medepleger aan het primair tenlastegelegde heeft schuldig gemaakt. De verdachte moet derhalve daarvan worden vrijgesproken.
De bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande:
dat hij op 28 oktober 2001 in Nederland een hoeveelheid sieraden voorhanden heeft gehad, terwijl hij ten tijde van het voorhanden krijgen van die sieraden redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat het door misdrijf verkregen goederen betrof.
Het hof acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen, zodat de verdachte daarvan moet worden vrijgesproken.
De door het hof gebruikte bewijsmiddelen
PRO MEMORIE
De bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
Het hof overweegt voorts nog als volgt.
Uit de bewijsmiddelen volgt het volgende.
De verdachte is op zondagochtend 28 oktober 2001, even na middernacht, in café [naam] te Eindhoven door [medeverdachte] aangesproken. [medeverdachte] liet de verdachte toen een plastic tas met sieraden zien, onder mededeling dat deze van zijn zus waren en dat hij deze voor haar moest verkopen. Vervolgens vroeg [medeverdachte] aan de verdachte of hij iemand wist die de sieraden zou willen kopen. Hij zei daarbij dat hij ze eigenlijk meteen wilde verkopen. De verdachte heeft daarop voorgesteld om samen met [medeverdachte] naar Antwerpen te rijden en daar te proberen om de sieraden te verkopen.
[medeverdachte] was toen 17 jaar. De verdachte heeft ter terechtzitting van het hof meegedeeld dat hij [medeverdachte] niet zo goed kende. Voorts heeft de verdachte verklaard dat [medeverdachte] hem in dat café een dikke bundel bankbiljetten liet zien.
Gelet op de hiervoor geschetste omstandigheden is het hof van oordeel dat de verdachte redelijkerwijs had moeten vermoeden dat de hem door [medeverdachte] getoonde en later door hem, verdachte, vervoerde sieraden door misdrijf verkregen waren.
Uit de wetsgeschiedenis van de huidige helingsbepalingen (Wet van 9 oktober 1991, Stb. 520) blijkt dat het begrip "voorhanden hebben" zich uitstrekt tot ieder feitelijk voorhanden hebben, met welk doel of krachtens welke titel dan ook. Niet iedereen die een goed voorhanden heeft, heeft het goed ook verworven. Zo heeft een vervoerder een goed niet verworven, maar wel voorhanden (Kamerstukken II 1989-1990, 21565, nr. 3, blz. 4).
Uit de bewijsmiddelen blijkt (i) dat de verdachte op 28 oktober 2001 met [medeverdachte] van Eindhoven naar Antwerpen is gereden met zijn, verdachtes, auto, (ii) dat [medeverdachte] toen, naar verdachte wist, de sieraden, waarvan de verdachte redelijkerwijs had moeten vermoeden dat deze van misdrijf afkomstig waren, bij zich had en (iii) dat hun beider bedoeling was deze sieraden in Antwerpen te gaan verkopen, waar de verdachte enkele mogelijke kopers wist te vinden.
Aldus heeft de verdachte toen in zijn auto deze sieraden voorhanden gehad in de zin van artikel 417bis van het Wetboek van Strafrecht.
De strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit.
Het bewezenverklaarde is als misdrijf voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 417bis, eerste lid, aanhef en onder a, van het Wetboek van Strafrecht.
Het moet worden gekwalificeerd zoals hierna in de beslissing wordt vermeld.
De strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is derhalve strafbaar.
De redengeving van de op te leggen straf
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Naar het oordeel van het hof kan niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf welke onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de hierna te vermelden duur met zich brengt.
Daarbij is in de eerste plaats rekening gehouden met de ernst van het bewezenverklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Voorts heeft het hof rekening gehouden met de omstandigheid dat de verdachte reeds eerder terzake van soortgelijke strafbare feiten is veroordeeld. Daarbij rekent het hof het de verdachte zwaar aan dat hij het onderhavige feit heeft gepleegd tijdens de proeftijd van een eerder opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf, welke hem er niet van heeft kunnen weerhouden zich opnieuw aan een strafbaar feit schuldig te maken.
Om deze reden acht het hof een werkstraf - zoals voorgesteld door de verdediging - geen passende straf.
De vorderingen van de benadeelde partijen
[benadeelde 1], [adres] heeft zich overeenkomstig het bepaalde in het Wetboek van Strafvordering in eerste aanleg in de strafzaak gevoegd als benadeelde partij en een vordering ingediend.
De benadeelde partij heeft in hoger beroep gepersisteerd bij zijn in eerste aanleg gedane vordering.
Deze vordering strekt tot vergoeding van geleden schade, te weten tot terugbetaling van gestolen geld.
Naar het oordeel van het hof is deze schade niet rechtstreeks toegebracht door het hiervoor bewezenverklaarde handelen van de verdachte. De benadeelde partij [benadeelde 1] kan daarom in zijn vordering jegens de verdachte niet worden ontvangen.
Het hof zal de benadeelde partij veroordelen in de kosten van het geding door de verdachte ten behoeve van zijn verdediging tegen de vordering gemaakt, begroot op nihil.
[benadeelde 2], [adres] heeft zich overeenkomstig het bepaalde in het Wetboek van Strafvordering in eerste aanleg in de strafzaak gevoegd als benadeelde partij en een vordering ingediend.
De benadeelde partij heeft gepersisteerd bij haar in eerste aanleg gedane vordering.
Deze vordering strekt tot vergoeding van geleden schade, te weten tot terugbetaling van gestolen geld.
Naar het oordeel van het hof is deze schade niet rechtstreeks toegebracht door het hiervoor bewezenverklaarde handelen van de verdachte. De benadeelde partij [benadeelde 2] kan daarom in haar vordering jegens de verdachte niet worden ontvangen.
Het hof zal de benadeelde partij veroordelen in de kosten van het geding door de verdachte ten behoeve van zijn verdediging tegen de vordering gemaakt, begroot op nihil.
[benadeelde 3], gevestigd te [adres] heeft zich overeenkomstig het bepaalde in het Wetboek van Strafvordering in eerste aanleg in de strafzaak gevoegd als benadeelde partij en een vordering ingediend.
De benadeelde partij heeft gepersisteerd bij haar in eerste aanleg gedane vordering.
Deze vordering strekt tot vergoeding van geleden schade, te weten tot vergoeding van de braakschade.
Naar het oordeel van het hof is deze schade niet rechtstreeks toegebracht door het hiervoor bewezenverklaarde handelen van de verdachte. De benadeelde partij [benadeelde 3] kan daarom in haar vordering jegens de verdachte niet worden ontvangen.
Het hof zal de benadeelde partij veroordelen in de kosten van het geding door de verdachte ten behoeve van zijn verdediging tegen de vordering gemaakt, begroot op nihil.
De vordering tot tenuitvoerlegging
Het hoger beroep heeft mede betrekking op de beslissing welke de eerste rechter heeft genomen op de vordering van de officier van justitie tot tenuitvoerlegging alsnog van een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 182 dagen, aan de verdachte opgelegd bij onherroepelijk geworden vonnis van de meervoudige strafkamer te 's-Hertogenbosch d.d. 1 maart 2001 onder parketnummer 01/035330-00. De vordering voldoet aan de bij de wet gestelde eisen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de verdachte door hetgeen thans bewezen en strafbaar is verklaard zich voor het einde van de vastgestelde proeftijd opnieuw heeft schuldig gemaakt aan een strafbaar feit en aldus de algemene voorwaarde heeft overtreden.
Bijzondere omstandigheden die aan de gevorderde tenuitvoerlegging in de weg zouden staan zijn niet aanwezig. In de ernst van het thans bewezenverklaarde ziet het hof evenwel aanleiding de tenuitvoerlegging slechts te bevelen voor het hierna te vermelden gedeelte van de voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf.
De toegepaste wettelijke voorschriften
De strafoplegging is gegrond op de artikelen 63 en 417bis van het Wetboek van Strafrecht.
De beslissing na voorwaardelijke veroordeling is gegrond op artikel 14g van het Wetboek van Strafrecht.
B E S L I S S I N G:
Het hof:
vernietigt het beroepen vonnis en doet opnieuw recht;
verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart, zoals hiervoor is overwogen, wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte subsidiair meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart dat het bewezenverklaarde oplevert: "Schuldheling";
verklaart de verdachte deswege strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de tijd van dertig (30) dagen;
beveelt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging in verzekering doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf daarop geheel in mindering zal worden gebracht;
verklaart de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1] niet-ontvankelijk;
veroordeelt de benadeelde partij [benadeelde 1] in de kosten van het geding door de verdachte ten behoeve van zijn verdediging tegen de vordering gemaakt, begroot op nihil;
verklaart de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2] niet-ontvankelijk;
veroordeelt de benadeelde partij [benadeelde 2] in de kosten van het geding door de verdachte ten behoeve van zijn verdediging tegen de vordering gemaakt, begroot op nihil;
verklaart de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 3] niet-ontvankelijk;
veroordeelt de benadeelde partij [benadeelde 3] in de kosten van het geding door de verdachte ten behoeve van zijn verdediging tegen de vordering gemaakt, begroot op nihil;
gelast de tenuitvoerlegging alsnog van een gedeelte, groot negentig (90) dagen, van de bij vonnis van de rechtbank te 's-Hertogenbosch d.d. 1 maart 2001, in de zaak met parketnummer 01/035330-00 aan de veroordeelde opgelegde doch voorwaardelijk niet tenuitvoergelegde gevangenisstraf.
wijst de vordering tot tenuitvoerlegging voor het overige af.
Dit arrest is gewezen door Mr. Rothuizen-van Dijk, als voorzitter
Mrs. Claassens en Pijls, als raadsheren
in tegenwoordigheid van Dhr. Koningstein, als griffier.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 24 mei 2004.