tegenspraak;
na aanh: aangezegd
GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH
meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank te 's-Hertogenbosch van 8 april 2003 in de strafzaak onder parketnummer 01/045278-02 tegen:
[verdachte],
geboren [geboorteplaats], op [geboortedatum] 1981,
wonende te [adres],
thans preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting P.I. Nieuw-Vosseveld te Vught.
De verdachte heeft tijdig tegen genoemd vonnis hoger beroep ingesteld.
Het onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en de terechtzitting in hoger beroep.
Het hof heeft kennis genomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen van de zijde van de verdachte naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de eerste rechter.
Het hof neemt hier uit het beroepen vonnis de weergave van de tenlastelegging over.
In deze weergave van de tenlastelegging zijn de in eerste aanleg toegelaten wijzigingen begrepen.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat hij:
op 5 september 2002 in de gemeente 's-Hertogenbosch, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk brand heeft gesticht, immers hebben verdachte en zijn mededader toen aldaar opzettelijk door middel van open vuur in een flatwoning aan de [adres] een gordijn en een kledingstuk of een doek in brand gestoken en (vervolgens) die brandende doek of dat brandende kledingstuk op of naast een in die woning staand bed gegooid, terwijl daarvan levensgevaar voor een ander of anderen, te weten voor de bewoners van die flatwoning aan de [adres] en de bewoners van de omliggende flatwoningen en terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen, te weten voor de omliggende flatwoningen en de in de omliggende flatwoningen aanwezige inboedel en goederen te duchten was.
Het hof acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen, zodat de verdachte daarvan moet worden vrijgesproken.
De door het hof gebruikte bewijsmiddelen
De bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezen verklaarde feit waarop het, blijkens zijn inhoud, betrekking heeft.
De strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit.
Het bewezen verklaarde is:
- als misdrijf voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 157, aanhef en onder 2, van het Wetboek van Strafrecht, en
- als misdrijf voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 157, aanhef en onder 1, van het Wetboek van Strafrecht.
Het moet worden gekwalificeerd zoals hierna in de beslissing wordt vermeld.
De strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is derhalve strafbaar.
De redengeving van de op te leggen straf of maatregel
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Naar het oordeel van het hof kan niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf welke onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de hierna te vermelden duur met zich brengt. Daarbij is rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Naar het oordeel van het hof kan niet worden volstaan met een straf als door de advocaat-generaal gevorderd omdat daarin onvoldoende rekening is gehouden met de volgende omstandigheden:
- de ernst van het bewezen verklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd;
- het tijdstip waarop het bewezenverklaarde feit is begaan, namelijk in de nachtelijke uren zodat verdachte er rekening mee moest houden dat de (meeste) bewonders zich al te ruste hadden begeven en zich derhalve niet bewust zouden (kunnen) zijn van de ontstane brand;
- de mate waarin de in het pand en de belendende percelen aanwezige personen aan gevaar bloot hebben gestaan getuige het feit dat drie bewoners slechts via een ladderwagen van de brandweer uit hun woning gered konden worden, nu de hevige rookontwikkeling de uitweg via het trappenhuis belette;
- de omstandigheid dat verdachte zich geen enkele rekenschap heeft gegeven van de gevaren voor de in het pand en de belendende percelen aanwezige personen, nu hij na het plegen van het feit is weggelopen en geen enkele maatregel heeft genomen om de gevolgen van zijn daad te beperken.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, dat, [benadeelde partij], wonende aan de [adres] als gevolg van het bewezen verklaarde feit, materiële schade heeft geleden tot een bedrag van 498,59 euro.
Verdachte en zijn mededader zijn naar burgerlijk recht aansprakelijk voor deze schade.
Het hof zal daarom aan de verdachte ter meerdere zekerheid van de hieronder te vermelden betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij de verplichting opleggen aan de Staat een bedrag van 498,59 euro te betalen ten behoeve van het slachtoffer, met bepaling dat indien en voorzover de mededader van verdachte aan de verplichting heeft voldaan, de verdachte daarvan zal zijn bevrijd.
Het hof zal daarbij bepalen dat indien en voorzover de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling van de vordering van de benadeelde partij, daarmede de verplichting van de verdachte tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer in zoverre komt te vervallen (zulks vice versa, dat wil zeggen: indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer daarmede de verplichting van de verdachte tot betaling van de vordering van de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen).
De vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]
[benadeelde partij], wonende aan de [adres], heeft zich overeenkomstig het bepaalde in het Wetboek van Strafvordering in eerste aanleg in de strafzaak gevoegd als benadeelde partij en een vordering ingediend.
De vordering, belopende een bedrag van 1.338,48 euro is door de eerste rechter toegewezen tot een bedrag van 1.172,27 euro.
De voeging duurt, voor zover de gevorderde schadevergoeding is toegewezen, van rechtswege voort in hoger beroep.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep -binnen de grenzen van zijn eerste vordering- opnieuw gevoegd ter zake van het niet toegewezen bedrag van 165,74 euro.
De vordering van de benadeelde partij in hoger beroep strekt derhalve tot betaling van een bedrag van in totaal 1.338,48 euro.
Deze vordering strekt tot vergoeding van geleden schade.
De vordering is betwist. Uit het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan dat de benadeelde partij als rechtstreeks gevolg van het bewezen verklaarde handelen schade heeft geleden tot na te melden bedrag. De vordering dient tot dit bedrag te worden toegewezen. Voor wat betreft het meer of anders gevorderde is het hof van oordeel dat dit deel van de vordering niet van zo eenvoudige aard is dat deze zich leent voor behandeling in dit strafgeding. Gelet hierop zal het hof bepalen dat de benadeelde partij voor wat betreft het meer of anders gevorderde niet ontvankelijk is in zijn vordering en dat die vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
De proceskosten van de benadeelde partij worden tot na te melden bedrag ten laste van de verdachte gebracht.
De toegepaste wettelijke voorschriften
De oplegging van straf en maatregel is gegrond op de artikelen: 24c, 36f, 47, 57 en 157 van het Wetboek van Strafrecht.
Vernietigt het beroepen vonnis en doet opnieuw recht.
Verklaart, zoals hiervoor is overwogen, wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart dat het bewezen verklaarde oplevert:
"Medeplegen van opzettelijk brand stichten terwijl daarvan levensgevaar voor een ander te duchten is"'
en
"Medeplegen van opzettelijk brand stichten terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is".
Verklaart de verdachte deswege strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de tijd van vijf jaar.
Beveelt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf daarop geheel in mindering zal worden gebracht.
Legt aan de verdachte de verplichting op aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij], wonende aan de [adres], te betalen een bedrag van 498,59 euro (zegge: vierhonderdachtennegentig euro en negenenvijftig eurocent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van negen dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de verplichting tot schadevergoeding ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat de aan de verdachte opgelegde maatregel, inhoudende de verplichting tot betaling van voormeld bedrag aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer vervalt, indien en voorzover door de verdachte aan zijn verplichting tot betaling van de vordering van de benadeelde partij, is voldaan.
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe en veroordeelt de verdachte om tegen bewijs van kwijting te betalen aan: [benadeelde partij], wonende aan de [adres], een bedrag van 498,59 euro (zegge: vierhonderdachtennegentig euro en negenenvijftig eurocent), met bepaling dat indien en voorzover een mededader van verdachte aan de vordering heeft voldaan, de verdachte daarvan is bevrijd.
Bepaalt dat de aan de verdachte opgelegde verplichting tot betaling van de vordering van de benadeelde partij vervalt, indien en voorzover door de verdachte aan de opgelegde maatregel, inhoudende de verplichting tot betaling van voormeld bedrag aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer is voldaan, indien en voorzover door de verdachte aan zijn verplichting tot betaling van de vordering van de benadeelde partij, is voldaan.
Veroordeelt de verdachte tevens in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op 274,- euro (zegge: tweehonderdvierenzeventig euro).
Bepaalt dat de benadeelde partij voor wat betreft het meer of anders gevorderde niet ontvankelijk is in zijn vordering en dat die vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Dit arrest is gewezen door Mr. Eijsenga, als voorzitter
Mrs. Bark - van Gink en Mooy, als raadsheren
in tegenwoordigheid van Mr. Lemmers, als griffier.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 24 februari 2004.
Mr. Mooy is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
U I T D R A A I G E G E V E N S 1e A A N L E G
zaaknr.: 02
tijd : 09.30
[verdachte],
geboren [geboorteplaats], op [geboortedatum] 1981,
wonende te [adres],
thans preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting P.I. Nieuw-Vosseveld te Vught
Is bij vonnis van de rechtbank te 's-Hertogenbosch van 8 april 2003 ter zake van:
"Medeplegen van opzettelijk brand stichten terwijl daarvan levensgevaar voor een ander te duchten is en
Medeplegen van opzettelijk brand stichten terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is";
veroordeeld tot:
4 jr. en 6 mnd. gev.str. ma.; ged. toew. vord. b.p. [benadeelde partij] met schadeverg.mtrgl. ad ? 1172,27 subs. 22 dgn. hns.; n-o verkl. vord. b.p. Brabant Wonen.