ECLI:NL:GHSHE:2004:AP0957

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
24 februari 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
20.001046.03
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl

Uitspraak

tegenspraak;
na aanh: aangezegd
GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH
meervoudige kamer voor strafzaken
A R R E S T
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank te 's-Hertogenbosch van 4 maart 2003 in de strafzaak onder parketnummer 01/045253-02; 01/045151-01 (TUL) tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats], op [geboortedatum] 1982,
wonende te [adres],
thans preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Zutphen (locatie Ooierhoekseweg) te Zutphen.
Het hoger beroep
De verdachte heeft tijdig tegen genoemd vonnis hoger beroep ingesteld.
Het onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en de terechtzitting in hoger beroep.
Het hof heeft kennis genomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen van de zijde van de verdachte naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de eerste rechter.
De tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd:
PRO MEMORIE
In deze weergave van de tenlastelegging zijn de in eerste aanleg toegelaten wijzigingen begrepen. Ten gevolge van een kennelijke schrijffout in de vordering wijziging tenlastelegging begaan, staat in de eerste regel de zinsnede "in het onder 1 tenlastegelegde" vermeld in plaats van "in het onder 5 tenlastegelegde". Ten gevolge van een kennelijke schrijffout in de tenlastelegging begaan, staat in de vijfde regel van het onder 7 tenlastegelegde "[naam]" vermeld in plaats van [slachtoffer 4]". Het hof herstelt deze schrijffout en leest het laatste in plaats van het eerste. De verdachte is door deze verbeteringen niet in de verdediging geschaad.
Voor zover overigens in de tenlastelegging schrijffouten voorkomen, zijn die in deze weergave van de tenlastelegging door het hof verbeterd. De verdachte is door deze verbetering niet in de verdediging geschaad.
Het hof heeft de tenlastegelegde feiten als volgt omgenummerd:
het tenlastegelegde feit 1 blijft feit 1;
het tenlastegelegde feit 2 blijft feit 2;
het tenlastegelegde feit 5 wordt feit 3 in de bewezenverklaring;
het tenlastegelegde feit 7 wordt feit 5 in de bewezenverklaring;
het tenlastegelegde feit 8 wordt feit 4 in de bewezenverklaring;
Onder 9 is niets tenlastegelegd en komt te vervallen.
De bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 3, 4 en 5 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat hij:
1.
op 21 oktober 2002 te 's-Hertogenbosch ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toëigening weg te nemen een personenauto (merk Opel, welke geparkeerd stond aan of nabij de [...]laan), toebehorende aan [slachtoffer 1], en die weg te nemen personenauto onder hun bereik te brengen door middel van braak, met zijn mededaders een portier van die auto heeft opengebroken/geforceerd en het contactslot van die auto heeft geforceerd, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
op 21 oktober 2002 te 's-Hertogenbosch ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met anderen met het oogmerk van wederrechtelijke toëigening weg te nemen een personenauto (merk Opel, welke geparkeerd stond aan of nabij het [...]kwartier) toebehorende aan [slachtoffer 2], en die weg te nemen personenauto onder hun bereik te brengen door middel van braak, met zijn mededaders een portier van die auto heeft opengebroken/geforceerd en het contactslot van die auto heeft geforceerd, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3.
op 5 september 2002 in de gemeente 's-Hertogenbosch, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk brand heeft gesticht, immers hebben verdachte en zijn mededader toen aldaar opzettelijk door middel van open vuur in een flatwoning aan de [adres] een gordijn en een kledingstuk of een doek in brand gestoken en (vervolgens) die brandende doek of dat brandende kledingstuk op of naast een in die woning staand bed gegooid, terwijl daarvan levensgevaar voor een ander of anderen, te weten voor de bewoners van die flatwoning aan de [adres] en de bewoners van de omliggende flatwoningen en terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen, te weten voor de omliggende flatwoningen en de in de omliggende flatwoningen aanwezige inboedel en goederen te duchten was;
4.
op 28 juni 2002 te 's-Hertogenbosch, tezamen en in vereniging met een ander, [slachtoffer 3] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers hebben verdachte en zijn mededader opzettelijk dreigend die [slachtoffer 3] de woorden toegevoegd: "Je komt er nog wel achter. Ik maak jou kapot. We komen nog wel terug", althans soortgelijke woorden van dreigende aard/strekking;
5.
op 17 juli 2002 te Boxtel ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toëigening weg te nemen een personenauto (BMW), toebehorende aan [slachtoffer 4] en dat weg te nemen goed onder hun bereik te brengen door middel van braak, met zijn mededaders een of meer portieren van die personenauto heeft geforceerd, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Het hof acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1, 2 en 5 meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen, zodat de verdachte daarvan moet worden vrijgesproken.
De door het hof gebruikte bewijsmiddelen
PRO MEMORIE
De bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezen verklaarde feit waarop het, blijkens zijn inhoud, betrekking heeft.
PRO MEMORIE
De strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit.
Het onder 1, 2 en 5 bewezen verklaarde is als misdrijf voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 311, eerste lid, aanhef en onder 4 en 5 van het Wetboek van Strafrecht in samenhang met artikel 310 van voornoemde wet.
Het moet worden gekwalificeerd zoals hierna in de beslissing wordt vermeld.
Het onder 3 bewezen verklaarde is:
- als misdrijf voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 157, aanhef en onder 2, van het Wetboek van Strafrecht en
- als misdrijf voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 157, aanhef en onder 1, van het Wetboek van Strafrecht.
Het moet worden gekwalificeerd zoals hierna in de beslissing wordt vermeld.
Het onder 4 bewezen verklaarde is als misdrijf voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 285, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht.
Het moet worden gekwalificeerd zoals hierna in de beslissing wordt vermeld.
De strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is derhalve strafbaar.
De redengeving van de op te leggen straf of maatregel
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Naar het oordeel van het hof kan niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf welke onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de hierna te vermelden duur met zich brengt. Daarbij is rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Naar het oordeel van het hof kan niet worden volstaan met een straf als door de advocaat-generaal gevorderd omdat daarin onvoldoende rekening is gehouden met de volgende omstandigheden:
- de ernst van het bewezen verklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd;
- het tijdstip waarop het bewezenverklaarde feit is begaan, namelijk in de nachtelijke uren zodat verdachte er rekening mee moest houden dat de (meeste) bewonders zich al te ruste hadden begeven en zich derhalve niet bewust zouden (kunnen) zijn van de ontstane brand;
- de mate waarin de in het pand en de belendende percelen aanwezige personen aan gevaar bloot hebben gestaan getuige het feit dat drie bewoners slechts via een ladderwagen van de brandweer uit hun woning gered konden worden, nu de hevige rookontwikkeling de uitweg via het trappenhuis belette;
- de omstandigheid dat verdachte zich geen enkele rekenschap heeft gegeven van de gevaren voor de in het pand en de belendende percelen aanwezige personen, nu hij na het plegen van het feit is weggelopen en geen enkele maatregel heeft genomen om de gevolgen van zijn daad te beperken.
Bij de straftoemeting heeft het hof ten bezware van de verdachte er rekening mee gehouden dat de verdachte heeft erkend zich schuldig te hebben gemaakt aan het strafbare feit, ad informandum onder 1 vermeld op de inleidende dagvaarding, voor welk feit de verdachte niet afzonderlijk is of zal worden vervolgd.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, dat,
[slachtoffer 2], wonende aan het [adres] als gevolg van het onder 2 bewezen verklaarde feit, materiële schade heeft geleden tot een bedrag van 139,92 euro.
Verdachte en zijn mededader zijn naar burgerlijk recht aansprakelijk voor deze schade.
Het hof zal daarom aan de verdachte ter meerdere zekerheid van de hieronder te vermelden betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij de verplichting opleggen aan de Staat een bedrag van 139,92 euro te betalen ten behoeve van het slachtoffer, met bepaling dat indien en voorzover een mededader van verdachte aan de verplichting heeft voldaan, de verdachte daarvan zal zijn bevrijd.
Het hof zal daarbij bepalen dat indien en voorzover de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling van de vordering van de benadeelde partij, daarmede de verplichting van de verdachte tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer in zoverre komt te vervallen (zulks vice versa, dat wil zeggen: indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer daarmede de verplichting van de verdachte tot betaling van de vordering van de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen).
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voorts gebleken, dat,
[benadeelde partij], wonende aan de [adres] als gevolg van het bewezen verklaarde feit, materiële schade heeft geleden tot een bedrag van 498,59 euro.
Verdachte en zijn mededader zijn naar burgerlijk recht aansprakelijk voor deze schade.
Het hof zal daarom aan de verdachte ter meerdere zekerheid van de hieronder te vermelden betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij de verplichting opleggen aan de Staat een bedrag van 498,59 euro te betalen ten behoeve van het slachtoffer, met bepaling dat indien en voorzover de mededader van verdachte aan de verplichting heeft voldaan, de verdachte daarvan zal zijn bevrijd.
Het hof zal daarbij bepalen dat indien en voorzover de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling van de vordering van de benadeelde partij, daarmede de verplichting van de verdachte tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer in zoverre komt te vervallen (zulks vice versa, dat wil zeggen: indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer daarmede de verplichting van de verdachte tot betaling van de vordering van de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen).
De vordering tot tenuitvoerlegging
Het hoger beroep heeft mede betrekking op de beslissing welke de eerste rechter heeft genomen op de vordering van de officier van justitie tot tenuitvoerlegging alsnog van zes maanden gevangenisstraf, aan de verdachte opgelegd bij onherroepelijk geworden arrest van het gerechtshof te 's-Hertogenbosch d.d. 12 maart 2002 onder parketnummer 045151-01. De vordering voldoet aan de bij de wet gestelde eisen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de verdachte door hetgeen thans bewezen en strafbaar is verklaard zich voor het einde van de vastgestelde proeftijd opnieuw heeft schuldig gemaakt aan een strafbaar feit en aldus de algemene voorwaarde heeft overtreden.
Bijzondere omstandigheden die aan de gevorderde tenuitvoerlegging in de weg zouden staan zijn niet aanwezig. Het hof zal dan ook de gevorderde tenuitvoerlegging gelasten.
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]
[slachtoffer 2], wonende aan het [adres], heeft zich overeenkomstig het bepaalde in het Wetboek van Strafvordering in eerste aanleg in de strafzaak gevoegd als benadeelde partij en een vordering ingediend. De eerste rechter heeft de vordering tot een bedrag van 139,92 euro toegewezen.
De voeging duurt, voor zover de gevorderde schadevergoeding is toegewezen, van rechtswege voort in hoger beroep.
Deze vordering strekt tot vergoeding van geleden schade.
De vordering is betwist. Uit het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan dat de benadeelde partij als rechtstreeks gevolg van het onder 2 bewezen verklaarde handelen schade heeft geleden tot na te melden bedrag. De vordering dient tot dit bedrag te worden toegewezen.
De vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]
[benadeelde partij], wonende aan de Marconistraat [adres], heeft zich overeenkomstig het bepaalde in het Wetboek van Strafvordering in eerste aanleg in de strafzaak gevoegd als benadeelde partij en een vordering ingediend.
De vordering, belopende een bedrag van 1.338,48 euro is door de eerste rechter toegewezen tot een bedrag van 1.172,27 euro.
De voeging duurt, voor zover de gevorderde schadevergoeding is toegewezen, van rechtswege voort in hoger beroep.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep -binnen de grenzen van zijn eerste vordering- opnieuw gevoegd ter zake van het niet toegewezen bedrag van 165,74 euro.
De vordering van de benadeelde partij in hoger beroep strekt derhalve tot betaling van een bedrag van in totaal 1.338,48 euro.
Deze vordering strekt tot vergoeding van geleden schade.
De vordering is betwist. Uit het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan dat de benadeelde partij als rechtstreeks gevolg van het bewezen verklaarde handelen schade heeft geleden tot na te melden bedrag. De vordering dient tot dit bedrag te worden toegewezen. Voor wat betreft het meer of anders gevorderde is het hof van oordeel dat dit deel van de vordering niet van zo eenvoudige aard is dat deze zich leent voor behandeling in dit strafgeding. Gelet hierop zal het hof bepalen dat de benadeelde partij voor wat betreft het meer of anders gevorderde niet ontvankelijk is in zijn vordering en dat die vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
De proceskosten van de benadeelde partij worden tot na te melden bedrag ten laste van de verdachte gebracht.
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 4]
[slachtoffer 4], wonende aan de [adres], heeft zich overeenkomstig het bepaalde in het Wetboek van Strafvordering in eerste aanleg in de strafzaak gevoegd als benadeelde partij en een vordering ingediend voor een bedrag van 2.542,08 euro. De eerste rechter heeft de vordering integraal toegewezen.
De voeging duurt, voor zover de gevorderde schadevergoeding is toegewezen, van rechtswege voort in hoger beroep.
Deze vordering strekt tot vergoeding van geleden schade.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat voormelde vordering niet van zo eenvoudige aard is dat deze zich leent voor behandeling in dit strafgeding.
Gelet hierop zal het hof bepalen dat de benadeelde partij niet ontvankelijk is in zijn vordering en dat die vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Het hof zal de benadeelde partij veroordelen in de kosten van het geding door de verdachte ten behoeve van zijn verdediging tegen de vordering gemaakt, begroot op nihil.
De toegepaste wettelijke voorschriften
De oplegging van straf en maatregel is gegrond op de artikelen: 14g, 14h, 14i, 14j, 24c, 36f, 45, 47, 57, 63, 157, 285, 310 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.
B E S L I S S I N G:
Het hof:
Vernietigt het beroepen vonnis en doet opnieuw recht.
Verklaart, zoals hiervoor is overwogen, wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het onder 1, 2, 3, 4 en 5 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte onder 1, 2 en 5 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart dat het bewezen verklaarde oplevert:
1, 2 en 5 telkens: "Poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak,
3: "Medeplegen van opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan levensgevaar voor een ander te duchten is"'
en
"Medeplegen van opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is",
4:"Medeplegen van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht".
Verklaart de verdachte deswege strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de tijd van vijf jaar en zes maanden.
Beveelt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf daarop geheel in mindering zal worden gebracht.
Legt aan de verdachte de verplichting op aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 2], wonende aan het [adres], te betalen een bedrag van 139,92 euro (zegge: honderdnegenendertig euro en tweeënnegentig eurocent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van twee dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de verplichting tot schadevergoeding ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat de aan de verdachte opgelegde maatregel, inhoudende de verplichting tot betaling van voormeld bedrag aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer vervalt, indien en voorzover door de verdachte aan zijn verplichting tot betaling van de vordering van de benadeelde partij, is voldaan.
Legt aan de verdachte de verplichting op aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij], wonende aan de Marconistraat [adres], te betalen een bedrag van 498,59 euro (zegge: vierhonderdachtennegentig euro en negenenvijftig eurocent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van negen dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de verplichting tot schadevergoeding ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat de aan de verdachte opgelegde maatregel, inhoudende de verplichting tot betaling van voormeld bedrag aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer vervalt, indien en voorzover door de verdachte aan zijn verplichting tot betaling van de vordering van de benadeelde partij, is voldaan.
Gelast de tenuitvoerlegging alsnog van de bij arrest van het gerechtshof te 's-Hertogenbosch d.d. 12 maart 2002, in de zaak met parketnummer 045151-01 aan de veroordeelde opgelegde doch voorwaardelijk niet tenuitvoergelegde straf, te weten een gevangenisstraf voor de tijd van zes maanden.
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe en veroordeelt de verdachte om tegen bewijs van kwijting te betalen aan: [slachtoffer 2], wonende aan het [adres], een bedrag van 139,92 euro (zegge: honderdnegenendertig euro en tweeënnegentig eurocent), met bepaling dat indien en voorzover een mededader van verdachte aan de vordering heeft voldaan, de verdachte daarvan is bevrijd.
Bepaalt dat de aan de verdachte opgelegde verplichting tot betaling van de vordering van de benadeelde partij vervalt, indien en voorzover door de verdachte aan de opgelegde maatregel, inhoudende de verplichting tot betaling van voormeld bedrag aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer is voldaan.
Veroordeelt de verdachte tevens in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor wat betreft het meer of anders gevorderde niet ontvankelijk is in zijn vordering en dat die vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
De vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe en veroordeelt de verdachte om tegen bewijs van kwijting te betalen aan: [benadeelde partij], wonende aan de [adres], een bedrag van 498,59 euro (zegge: vierhonderdachtennegentig euro en negenenvijftig eurocent), met bepaling dat indien en voorzover een mededader van verdachte aan de vordering heeft voldaan, de verdachte daarvan is bevrijd.
Bepaalt dat de aan de verdachte opgelegde verplichting tot betaling van de vordering van de benadeelde partij vervalt, indien en voorzover door de verdachte aan de opgelegde maatregel, inhoudende de verplichting tot betaling van voormeld bedrag aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer is voldaan, indien en voorzover door de verdachte aan zijn verplichting tot betaling van de vordering van de benadeelde partij, is voldaan.
Veroordeelt de verdachte tevens in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op 274,- euro (zegge: tweehonderdvierenzeventig euro).
Bepaalt dat de benadeelde partij voor wat betreft het meer of anders gevorderde niet ontvankelijk is in zijn vordering en dat die vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 4]
Bepaalt dat de benadeelde partij niet ontvankelijk is in zijn vordering en dat die vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Veroordeelt de benadeelde partij in de kosten van het geding door de verdachte gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Dit arrest is gewezen door Mr. Eijsenga, als voorzitter
Mrs. Bark - van Gink en Mooy, als raadsheren
in tegenwoordigheid van Mr. Lemmers, als griffier.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 24 februari 2004.
Mr. Mooy is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
U I T D R A A I G E G E V E N S 1e A A N L E G
zaaknr.: 01
tijd : 09.30
verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats], op [geboortedatum] 1982,
wonende te [adres],
thans preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Zutphen (locatie Ooierhoekseweg) te Zutphen
Is bij vonnis van de rechtbank te 's-Hertogenbosch van 4 maart 2003 ter zake van:
sub 1, sub 2 en sub 5 telkens: "Poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak:,
sub 3: "Medeplegen van opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor een ander te duchten is",
sub 4:"Medeplegen van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht";
veroordeeld tot:
5 jr. gev.str. OV ma.; TUL 01/045151/01: 6 mnd. gev.str.; toew. vord. b.p. [slachtoffer 2] met verpl. tot betaling a/d Staat ad ? 139,92 subs. 2 dgn. hns.; toew. vord. b.p. [benadeelde partij] met verpl. tot betaling a/d Staat ad ? 1202,38 subs. 24 dgn. hns.; toew. vord. b.p. [slachtoffer 4] met verpl. tot betaling a/d Staat ad ? 2542,08 subs. 35 dgn. hns.; n.o.-verkl. vord. b.p. Brabant Wonen; alle schadevergoedingsverplichtingen hoofdelijk