ECLI:NL:GHSHE:2004:AO9438

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
16 maart 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
C0300663-HE
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Kranenburg
  • A. Feddes
  • J. Pinckaers
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toetsingsmaatstaf bij schorsing van executie in hoger beroep

In deze zaak, gewezen door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 16 maart 2004, staat de vraag centraal of de appelrechter sinds de inwerkingtreding van artikel 351 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) per 1 januari 2002 een bredere toetsingsmaatstaf kan hanteren bij de beoordeling van een vordering tot schorsing van de executie dan de voorzieningenrechter van de rechtbank in een executiegeschil ex artikel 438 Rv. De appellante, een besloten vennootschap, heeft in hoger beroep de vonnissen van de rechtbank betwist en verzocht om schorsing van de executie van een eerder vonnis, waarbij zij was veroordeeld tot betaling aan de geïntimeerden, Human Resource Consultants BV c.s.

De appellante heeft in haar memorie van grieven zeventien grieven aangevoerd en geconcludeerd tot vernietiging van de vonnissen waarvan beroep. Tevens heeft zij een incidentele vordering ingesteld tot schorsing van de tenuitvoerlegging van het uitvoerbaar bij voorraad verklaarde eindvonnis van 12 februari 2003. De geïntimeerden hebben verweer gevoerd tegen deze incidentele vordering en geconcludeerd tot afwijzing ervan.

Het hof heeft geoordeeld dat de appellante niet heeft aangetoond dat er sprake is van een klaarblijkelijke noodtoestand die de schorsing van de executie rechtvaardigt. De appellante heeft gesteld dat de executie haar in een noodtoestand zou brengen, maar het hof oordeelt dat de door haar aangevoerde feiten en omstandigheden onvoldoende zijn om tot schorsing over te gaan. Het hof heeft de incidentele vordering van de appellante afgewezen en haar veroordeeld in de proceskosten van het incident. De hoofdzaak is verwezen naar een rolzitting voor memorie van antwoord.

Deze uitspraak benadrukt de strikte voorwaarden waaronder een appelrechter kan besluiten tot schorsing van de executie, waarbij de belangen van zowel de geëxecuteerde als de executant zorgvuldig moeten worden afgewogen.

Uitspraak

typ. MBR
rolnr. C0300663/HE
ARREST VAN HET GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH,
vijfde kamer, van 16 maart 2004,
gewezen in het incident in de zaak van:
de
besloten vennootschap [APPELLANTE],
gevestigd te [plaats],
appellante bij exploot van dagvaarding van
9 mei 2003,
procureur: mr. M.A.M. Bannenberg,
tegen:
1. de besloten vennootschap HUMAN RESOURCE CONSULTANTS
B.V.,
gevestigd te Vught,
2. de besloten vennootschap MARLIS B.V.,
gevestigd te Loenen aan de Vecht,
3. de besloten vennootschap JEEPEEGEE CONSULT B.V.,
gevestigd te Eemnes,
geïntimeerden bij gemeld exploot,
procureur: mr. J.F.R.M. Willems,
op het hoger beroep van de door de rechtbank te
's-Hertogenbosch
gewezen vonnissen
van 16 november 2001, 15 maart 2002 en 12 februari 2003 tussen appellante
-[appellante]
- als gedaagde
en geïntimeerden
-Human Resource Consultants BV c.s.- als eisers.
1. Het geding in eerste aanleg (zaaknr. 49105/HA ZA 00-541)
Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormelde vonnissen.
2. Het geding in hoger beroep
Bij memorie van grieven tevens houdende een incidentele vordering tot schorsing van executie heeft [appellante]
zeventien grieven
aangevoerd en geconcludeerd tot vernietiging van de vonnissen waarvan beroep
en, kort gezegd, tot afwijzing van de vordering, met veroordeling van Human Resource Consultants BV c.s. in de proceskosten. Voorts heeft [appellante] een incidentele vordering ingesteld die strekt tot schorsing van de tenuitvoerlegging van het uitvoerbaar bij voorraad verklaarde beroepen eindvonnis van 12 februari 2003, met veroordeling van Human Resource Consultants BV c.s. in de proceskosten van dit incident.
Bij memorie van antwoord in het incident hebben Human Resource Consultants BV
c.s. verweer gevoerd tegen de incidentele vordering en geconcludeerd tot afwijzing van de incidentele vordering met veroordeling van [appellante] in de kosten van het incident.
Partijen hebben het geschil in het incident doen bepleiten, [appellante] door mr. J.O. de Wilde, advocaat te 's-Hertogenbosch aan de hand van overgelegde pleitnotities en Human Resource Consultants BV c.s. door hun procureur.
Partijen hebben daarna hun procesdossiers overgelegd en uitspraak gevraagd in het incident.
3. De beoordeling van de incidentele vordering
3.1. Bij eindvonnis van 12 februari 2003 is [appellante], kort gezegd, veroordeeld tot betaling aan:
a) ieder van eisers (Human Resource Consultants BV c.s.) een bedrag groot € 49.915,82 vermeerderd met wettelijke rente;
b) eisers gezamenlijk (Human Resource Consultants c.s.) een bedrag groot € 16,74 en de kosten van de procedure.
Dit vonnis is (tot zover) uitvoerbaar verklaard bij voorraad.
3.2. [appellante] legt aan haar incidentele vordering tot schorsing van de tenuitvoerlegging ex art. 351 Rv ten grondslag dat (a) er een aanmerkelijke kans bestaat dat de bestreden vonnissen op grond van haar appel geen stand zullen houden en (b) het voortzetten van de executie zal leiden tot een klaarblijkelijke noodtoestand aan haar zijde. Zij stelt daartoe dat zij in 1999 haar vermogen heeft belegd in een onroerende zaak en dat zij in geval van executie genoodzaakt zou zijn tot verkoop van haar enige bron van inkomsten over te gaan. Daardoor zal zij niet meer in staat zijn om haar pensioenverplichting jegens haar directeur [naam] na te komen, ten gevolge waarvan hij zijn enige bron van inkomsten verliest, aldus [appellante].
3.3. Human Resource Consultants BV c.s. hebben de incidentele vordering gemotiveerd bestreden.
3.4. Het geschil spitst zich allereerst toe op de vraag of de appelrechter sinds de inwerkingtreding van art. 351 Rv per 1 januari 2002 een bredere toetsingsmaatstaf kan hanteren bij de beoordeling van een vordering, die strekt tot schorsing van de executie, dan een voorzieningenrechter van de rechtbank in een executiegeschil ex art. 438 Rv, zoals [appellante] stelt en Human Resource Consultants BV c.s. betwisten.
3.4.1. [appellante] heeft in dit verband gesteld dat de appelrechter - in tegenstelling tot de voorzieningenrechter van de rechtbank - ook bekend is met de (grieven tegen de) hoofdzaak. Onder verwijzing naar de Parlementaire Geschiedenis stelt [appellante] dat art. 351 Rv aan de appelrechter aldus de mogelijkheid geeft om rekening te houden met alle omstandigheden van het specifieke geval.
3.4.2. Human Resource Consultants BV c.s. stellen zich op het standpunt dat de wetswijziging per 1 januari 2002 geen gevolg heeft gehad voor de in de jurisprudentie ontwikkelde maatstaf, die bij de beoordeling van een executiegeschil wordt gehanteerd (HR 22 april 1983, NJ 1984, 145) en waarvan ook de appelrechter dient uit te gaan. Onder verwijzing naar HR 19 juni 1992, NJ 1992, 626 maken zij bezwaar tegen een inhoudelijke beoordeling van de hoofdzaak.
3.4.3. Het hof beantwoordt de hiervoor onder 3.4. vermelde vraag ontkennend. Te dien aanzien geldt het volgende.
Onder het tot 1 januari 1992 geldende recht gaf art. 352 Rv appellant de mogelijkheid om een ten onrechte in eerste aanleg uitgesproken uitvoerbaar-bij-voorraadverklaring te redresseren door in appel staking van de executie te vorderen. Sedert 1 januari 1992 kon die staking van de executie nog slechts in een separaat executiegeschil (art. 438 Rv) gevorderd worden, totdat op 1 januari 2002 het thans geldende art. 351 Rv werd ingevoerd.
De Memorie van Toelichting (26 855 nr. 3, p. 166) op art. 351 Rv waar [appellante] naar verwijst, houdt dienaangaande onder meer het volgende in:
"Artikel 351, zoals thans voorgesteld (...), was in 1992 vervallen. Bij nader inzien was die schrapping minder gelukkig. Het is niet doelmatig wanneer men, eenmaal in hoger beroep gekomen of in geval van een voornemen daartoe, gedwongen is om een apart kort geding bij de president van de rechtbank aanhangig te maken enkel en alleen om de schorsing van de uitvoerbaarheid bij voorraad te vorderen."
In het licht van het vorenstaande biedt deze Parlementaire Geschiedenis, anders dan [appellante] stelt, geen enkel aanknopingspunt voor haar stelling dat art. 351 Rv de appelrechter ruimere mogelijkheden biedt om de schorsing van de executie te bevelen dan de in de jurisprudentie ontwikkelde normen, waarvan de voorzieningenrechter van de rechtbank in een executiegeschil dient uit te gaan.
Dit geldt temeer, nu de appelrechter tot 1 januari 1992 bij de beoordeling van een vordering ex art. 352 Rv (oud) dezelfde maatstaf hanteerde als de president van de rechtbank in kort geding bij de beoordeling van een executiegeschil.
Op grond van het voorgaande neemt het hof bij de beoordeling van de onderhavige vordering ex art. 351 Rv tot uitgangspunt de (daarvoor) in de jurisprudentie ontwikkelde maatstaf (HR 22 april 1983, NJ 1984, 145).
3.4.4. Dat brengt mee, dat de appelrechter slechts schorsing van de tenuitvoerlegging van een vonnis op de voet van art. 351 Rv kan gebieden, indien hij van oordeel is dat de executant - mede gelet op de belangen aan de zijde van de geëxecuteerde die door executie zullen worden geschaad - geen in redelijkheid te respecteren belang heeft bij gebruikmaking van zijn bevoegdheid om in afwachting van de uitslag van het hoger beroep tot tenuitvoerlegging over te gaan. Dat zal het geval kunnen zijn indien het te executeren vonnis klaarblijkelijk op een juridische of feitelijke misslag berust of indien de tenuitvoerlegging op grond van na het vonnis voorgevallen of aan het licht gekomen feiten klaarblijkelijk aan de zijde van de geëxecuteerde een noodtoestand zal doen ontstaan, waardoor een onverwijlde tenuitvoerlegging niet kan worden aanvaard.
3.5. Gelet op de hiervoor geformuleerde maatstaf kunnen de twee gronden op basis waarvan [appellante] schorsing van de tenuitvoerlegging vordert niet leiden tot een toewijzende beslissing.
3.5.1. [appellante] heeft onder verwijzing naar haar memorie van grieven gesteld dat er een aanmerkelijke kans bestaat dat de bestreden vonnissen op grond van haar appel geen stand zullen houden, maar het hof kan zich bij deze gelegenheid niet begeven in een berekening van de kans van slagen van het ingestelde hoger beroep. De grieven bevatten overigens ook niet de klacht dat van een kennelijke misslag door de rechtbank sprake zou zijn. Zij stellen slechts tegenover het oordeel van de rechtbank een andere visie. Onder deze omstandigheden is van misbruik van recht door tenuitvoerlegging van een bij voorraad uitvoerbaar vonnis geen sprake.
3.5.2. [appellante] heeft voorts gesteld dat de executie voor [appellant] privé een noodtoestand doet ontstaan, maar dit wettigt niet de conclusie dat er sprake is van een klaarblijkelijke noodtoestand aan de zijde van de geëxecuteerde ([appellante]).
Ook overigens heeft [appellante] geen feiten en omstandigheden gesteld die na het eindvonnis van de rechtbank zijn opgekomen en die, indien de tenuitvoerlegging van het vonnis niet wordt geschorst, voor [appellante] een zodanige noodtoestand doen ontstaan dat gezegd moet worden dat Human Resource Consultants BV c.s. misbruik maken van hun bevoegdheid
om in afwachting van de uitkomst van het hoger beroep
tot tenuitvoerlegging van het vonnis over te gaan.
3.6. Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat zich geen omstandigheden voordoen die een schorsing van de tenuitvoerlegging van het eindvonnis van de rechtbank rechtvaardigen, zodat de incidentele vordering wordt afgewezen. [appellante] zal worden veroordeeld in de kosten van het incident.
4. De uitspraak
Het hof:
in het incident:
wijst de vordering in het incident af;
veroordeelt [appellante] in de proceskosten van het incident, welke kosten aan de zijde van Human Resource Consultants BV c.s. tot de dag van deze uitspraak worden begroot op € 1.542,- aan salaris procureur;
in de hoofdzaak:
verwijst de hoofdzaak naar de rolzitting van 27 april 2004 voor memorie van antwoord;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. Kranenburg, Feddes en Pinckaers en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 16 maart 2004.