4.1. Het gaat in dit hoger beroep om het volgende.
* In het begin van de jaren 80 van de vorige eeuw zijn uit de schatkamer van het klooster van Sint Esteban de Bañyoles in Gerona, Spanje, een aantal kunstvoorwerpen gestolen, waaronder 19 figuren c.q. reliëfs, alles van zilver en verguld zilver.
* [principaal appellante] heeft deze 19 kunstvoorwerpen circa 1985 bij een kunsthandel in België gekocht.
* Eind 1996 heeft [principaal appellante] twee reliëfs in veiling gebracht bij Sotheby in Londen. Enkele dagen vóór de veiling bij Sotheby van juli 1997 heeft [principaal appellante] bericht ontvangen dat het vermoedelijk kunstvoorwerpen waren die in het begin van de jaren 80 in Spanje waren gestolen. Op verzoek van Spanje heeft de Londense politie Sotheby verzocht de twee kunstvoorwerpen vast te houden en niet te laten veilen of af te geven. Zij bevinden zich daar nog steeds.
* Op 3 januari 1998 zijn [principaal appellante] en haar partner, [partner van principaal appellante], op verzoek van Interpol door de politie te [plaats] ondervraagd (prod. 13 MvG).
* Begin 1999 zijn door het Spaanse Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Sport gesprekken met [principaal appellante] gestart over de aankoop van voormelde 19 kunstvoorwerpen.
* Bij brief van kennelijk 27 mei 1999 (prod. 14 MvG) heeft de heer [naam commissielid Commissie K.W.E.S.H.B.] van de Commissie van Kwalificatie, Waardering en Export van Spaans Historisch Bezit van voormeld ministerie aan [principaal appellante] bericht. Deze brief, die in de Spaanse taal is gesteld, luidt in de Nederlandse vertaling als volgt:
"In antwoord op de inhoud van uw fax d.d. 21 mei 1999, breng ik onder uw aandacht dat wij u na noodzakelijk overleg inderdaad kunnen mededelen dat wij het eens zijn met het bedrag dat u aangeeft in uw fax d.d. 9 april (400.000 EUR) als betaling in ruil voor de beelden (19) welke in uw bezit verkeren en afkomstig zijn uit de 'Arca de San Martiriá' te Banyoles, Gerone (Catalonië, Spanje).
De vertraging van ons antwoord is te wijten aan het feit dat er een bankinstelling bestaat die belang heeft bij de betaling van voornoemd bedrag als 'sponsor' van dit terugkrijgen. Wij hebben redenen om aan te nemen dat de afspraak tot financiering van het vermelde geldbedrag binnen korte termijn verkregen kan worden. Wij gaan er van uit dat de komende maand juni alles opgelost zal zijn.
Ik verzoek u derhalve ons een kleine aanvullende tijds- marge toe te staan (niet langer dan een maand) opdat de vermelde handelingen gedurende de komende maand juni verricht kunnen worden, waarbij wij met onze goedkeuring rekenen op uw tegenbod (400.000 EUR) in ruil voor de overhandiging van de voornoemde 19 zilveren beelden."
* Bij brief van 7 juli 1999 (bijlage bij prod. 4 MvG) heeft [principaal appellante] aan voormelde heer [naam commissielid Commissie K.W.E.S.H.B.] en aan een zekere [naam], voorzover thans van belang, het volgende bericht:
"Suite à Notre correspondance et en particulier Votre fax du 27 Mai 1999, je n'ai pas eu de réaction de Votre part dans le delai que Vous avez proposé.
J'en tire la conclusion que Vous n'êtes plus intéressé dans l'acquisation de ces reliefs.
Je Vous demande en même temps, chèr Monsieur de lever la saisie des deux reliefs chez Sotheby à Londres, afin que je puisse les récuperer."
* Op 28 juli 1999 heeft [principaal appellante] aan [principaal geïntimeerde] een 'Gruppe von insgesamt 15 Figuren und 2 Reliefs silber und silber-vergoldet wohl Spanien, 15. Jahrhundert' verkocht 'frei von Rechten Dritter' (prod. 1 bij dagv. in k.g.). De voorwerpen werden door [principaal appellante] aan [principaal geïntimeerde] verkocht voor de prijs van DM 450.000,--. Daarnaast zou [principaal geïntimeerde] een stenen beeld, voorstellende Johannes de Doper, aan [principaal appellante] leveren.
* Op 18 augustus 1999 hebben partijen hun afspraken op briefpapier van [principaal geïntimeerde] vastgelegd en ondertekend (prod. 2 bij dagv. in k.g.). Bij die gelegenheid is de volgende handgeschreven toevoeging opgenomen:
"Galerie [principaal geïntimeerde] bemüht sich, die rechtliche Grundlage für den Verkauf der Span. Figuren zu schaffen. Der o.g. Kaufvertrag wird rechtsgültig, wenn eine Dienststelle der Span. Regierung erklärt, daß keine Ansprüche auf kostenlose Rückgabe der Silberfiguren gestellt werden. Sollte das Span. Ministerium für Kultur die Figuren direkt bei [principaal appellante] erwerben, kauft [principaal appellante] die St. Johannes-Figur von [principaal geïntimeerde] für DM 350.000,-. Die beiden Silberfiguren (zur Zeit bei Sotheby's London, (ex sale 7/97, Lot 27) sind nicht im Preis einbegriffen."
* Naderhand is tussen partijen overeengekomen (en is in de correspondentie vastgelegd) dat ook de twee laatste stukken van de groep, door [principaal appellante] bij Sotheby in Londen ter veiling gebracht, deel uitmaken van de tussen partijen gesloten koopovereenkomst.
* Bij brief van 19 september 2000 richt voornoemde heer [naam] van het Spaanse Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Sport zich tot [principaal geintimeerde] (prod. 3 bij dagv. in k.g.) en bericht, voorzover thans van belang en in Duitse vertaling:
"In Anbetracht der aktuellen Situation aufgrund des zwischen [principaal appellante] und dieser Galerie abgeschlossenen Kaufvertrages, worauf vorher hingewiesen worden ist, setzen wir Sie und Frau [principaal appellante] in Kenntnis, daß aufgrund des Ziels, die Rückkehr dieser Stücke auf außergerichtlichen und friedlichem Wege nach Spanien zu erreichen, dieses Ministerium für Erziehung, Kultur und Sport sich verpflichtet, keine gerichtlichen, strafrechtlichen oder zivilrechtlichen Schritte, auch nicht polizeilichen Charakters, auszuüben, die darauf gerichtet sind, die 19 Figuren für den spanischen Staat zurückzuverlangen, und außerdem keine Entschädigingsansprüche ökonomischen Charakters für diese Stücke geltend zu machen.
Diese Verpflichtung wird auf die Interessen von [principaal appellante] aus [plaats] (Holland) ausgedehnt und wird aufrechterhalten unter der Voraussetzung, daß die Unterredungen, die wir mit Ihnen derzeit über den Kauf der 19 Figuren zungunsten des spanischen Staates und ihre Rückkehr nach Spanien führen, erfolgreich abgeschlossen werden, dabei ist die Verpflichtung nicht ausdehnbar auf die Interessen von dritten Personen, die an der Verhandlung über den Erwerb, die jetzt das Ministerium mit [principaal geintimeerde] in Bremen (Deutschland) unterhält, unbeteiligt sind."
* Op 8 mei 2001 heeft [principaal geïntimeerde] [principaal appellante] gedagvaard (prod. 4 MvG) en, kort gezegd, gevorderd dat [principaal appellante] zal worden veroordeeld om de 17 zich bij [principaal appellante] bevindende zilverfiguren en de twee zich bij Sotheby bevindende zilverreliefs, zoals genoemd in de overeenkomsten van 28 juli 1999 en 18 augustus 1999 (en de daaropvolgende correspondentie) aan [principaal geïntimeerde] te leveren.
* Op 20 juni 2002 is in deze bodemprocedure een voortzetting van comparitie van partijen gehouden. Ter zitting hebben partijen een dadingsovereenkomst gesloten (prod. 4 bij dagv. in k.g.), welke mede is ondertekend door [naam] en [naam] 'namens het Koninkrijk Spanje'.
* De dadingsovereenkomst bevat aan het slot een ongeclausuleerde ontbindende voorwaarde, inhoudende dat beide partijen het recht hebben om binnen één week na 20 juni 2002 de overeenkomst eenzijdig te annuleren, waarna de procedure zal worden hervat in de staat waarin deze zich bevindt. [principaal appellante] heeft daarop binnen de daarvoor gestelde termijn een beroep gedaan.
* De bodemprocedure is vervolgens voortgezet.
* Bij exploot van dagvaarding in kort geding van 28 februari 2003 heeft [principaal geïntimeerde] [principaal appellante] in kort geding gedagvaard en, kort gezegd, gevorderd dat [principaal appellante] wordt veroordeeld om de ter comparitie van partijen op 20 juni 2002 gesloten overeenkomst na te komen, althans dat [principaal appellante] wordt veroordeeld tot nakoming van de op 28 juli 1999 en 18 augustus 1999 gesloten overeenkomsten, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom.
* Bij vonnis in kort geding van 26 maart 2003 heeft de voorzieningenrechter, kort gezegd:
- [principaal appellante] veroordeeld om binnen twee werkdagen na betekening van het vonnis de op 28 juli 1999 en 18 augustus 1999 met [principaal geintimeerde] gesloten overeenkomsten na te komen, zulks op straffe van een dwangsom van € 5.000,- per dag voor iedere dag dat [principaal appellante] daarmee in gebreke blijft, de dwangsommen maximerend tot € 150.000,-,
- [principaal appellante] veroordeeld in de proceskosten aan de zijde van [principaal geïntimeerde] gerezen,
- het meer of anders gevorderde afgewezen.