ECLI:NL:GHSHE:2004:AO4901

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
10 februari 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
KG C0300768/BR
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Rechters
  • Kranenburg
  • Meulenbroek
  • Galle
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontruiming van appartement door voormalig echtgenoot en retentierecht

In deze zaak vordert de appellante, een rechtspersoon naar Belgisch recht, ontruiming van een appartement door de geïntimeerde, die daar zonder recht of titel verblijft. De appellante stelt dat zij sinds de aankoop van het appartement de lasten draagt, maar geen inkomsten verwerft. De voorzieningenrechter had eerder de ontruimingsvordering afgewezen, wat de appellante in hoger beroep aanvecht. De geïntimeerde, die op huwelijkse voorwaarden gehuwd was met de voormalig echtgenoot, heeft het appartement na de echtscheiding in 1997 bewoond met hun kinderen. De echtscheidingsbeschikking bepaalde dat zij het appartement gedurende zes maanden na inschrijving van de beschikking mocht bewonen. Na deze termijn heeft de voormalig echtgenoot ontruiming gevorderd, maar deze vordering werd afgewezen. De geïntimeerde bleef in het appartement wonen en betaalde de lasten. De appellante kocht het appartement in 2002, maar de geïntimeerde weigerde een huurovereenkomst te ondertekenen en betaalde sindsdien niets meer. Het hof oordeelt dat de geïntimeerde erkent zonder recht of titel in het appartement te verblijven, wat de ontruimingsvordering in beginsel toewijsbaar maakt. Het hof vernietigt het vonnis van de voorzieningenrechter en veroordeelt de geïntimeerde om het appartement binnen drie maanden te ontruimen, met de mogelijkheid voor de appellante om dit zelf te bewerkstelligen indien nodig. De kosten van het geding worden aan de geïntimeerde opgelegd.

Uitspraak

typ. MBR
rolnr. KG C0300768/BR
ARREST VAN HET GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH,
vijfde kamer, van 10 februari 2004,
gewezen in de zaak van:
de rechtspersoon naar Belgisch recht
[APPELLANTE],
gevestigd te [plaats] (België),
appellante,
procureur: mr. J.J. Geuze,
t e g e n :
[GEÏNTIMEERDE],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
procureur: mr. P.C.M. van der Ven,
op het bij exploot van dagvaarding van 12 juni 2003 ingeleide hoger beroep van het door de voorzieningenrechter van de rechtbank te Breda tussen appellante, [appellante], als eiseres en geïntimeerde, [geïntimeerde], als gedaagde onder rolnummer 119607/KG ZA 03-211 gewezen vonnis in kort geding van 19 mei 2003.
---------------------------------------------------------
1. De eerste aanleg
Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar het vonnis waarvan beroep, dat zich bij de processtukken bevindt.
2. Het geding in hoger beroep
Van dit vonnis is [appellante] tijdig in hoger beroep gekomen.
Bij memorie van grieven heeft [appellante] onder overlegging van twee producties vier grieven aangevoerd en gecon-cludeerd zoals in het petitum van de memorie van grieven nader staat omschreven.
Bij memorie van antwoord heeft [geïntimeerde] onder over-legging van twee producties de grieven bestreden en geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden vonnis, met veroordeling van [appellante] in de kosten van het geding.
Vervolgens hebben partijen hun standpunten door hun raadslieden aan de hand van pleitnota's doen bepleiten. Dit pleidooi vond tegelijkertijd plaats met het pleidooi in de zaak die tussen dezelfde partijen bij dit hof onder rolnummer C03/00304 aanhangig is. [appellante] heeft hierbij nog een productie in het geding gebracht.
Ten slotte heeft [appellante] haar stukken overgelegd en hebben partijen uitspraak verzocht.
3. De grieven
Voor de exacte inhoud van de grieven verwijst het hof naar de memorie van grieven. Hiermee wordt het geschil in volle omvang aan het hof ter beoordeling voorgelegd. De grieven lenen zich voor een gezamenlijke behandeling.
4. De beoordeling
4.1 Het gaat in deze zaak, kort samengevat, om het volgende.
a) [geïntimeerde] is op huwelijkse voorwaarden gehuwd geweest met [voormalig echtgenoot]. Vanaf de echtscheiding in 1997 bewoont zij met hun twee kinderen de voor-malige echtelijke woning, een appartement aan de [adres] te [plaats]. Dit appartement was eigendom van [voormalig echtgenoot], evenals een vakantiewoning te Kamperland.
b) Op beide woningen heeft [geïntimeerde] op 9 juli 1997 conservatoir beslag doen leggen in verband met een vordering van haar op [voormalig echtgenoot] op grond van ver-rekening in het kader van de huwelijkse voor-waarden.
c) In de echtscheidingsbeschikking van 17 december 1997 is onder meer bepaald dat [geïntimeerde] jegens [voormalig echtgenoot] gerechtigd was de bewoning van het appartement voort te zetten gedurende zes maanden na de in-schrijving van de beschikking (18 maart 1998).
d) Na het verstrijken van deze termijn heeft [voormalig echtgenoot] in kort geding ontruiming van het appartement gevorderd. Deze vordering is bij vonnis van 6 november 1998 afgewezen. Daarbij speelde onder meer een rol dat [voormalig echtgenoot] zijn financiële ver-plichtingen jegens [geïntimeerde] niet nakwam.
e) [geïntimeerde] is met beide kinderen in het appartement blijven wonen en is de lasten hiervan gaan betalen.
f) Bridgehead Corporation NV heeft aan [voormalig echtgenoot] een lening verstrekt van ƒ 400.000,=, tot zekerheid waarvan [voormalig echtgenoot] op 18 mei 2001 een hypotheek voor dat bedrag op het appartementsrecht aan Bridgehead Corporation NV heeft verleend. Bestuurder van Bridgehead Corporation NV is [bestuurder], een zakenrelatie van [voormalig echtgenoot].
g) Op 25 juli 2001 heeft het Kadaster per abuis de vermelding in het register van het conservatoir beslag op het appartementsrecht doorgehaald in plaats van daarbij te verwijzen naar het vonnis van 3 november 1997 in een kort geding tussen [voormalig echtgenoot] en [geïntimeerde], waarbij het bedrag waarvoor dat beslag gold was verlaagd.
h) Eind november 2002 heeft de raadsvrouwe van [geïntimeerde] het Kadaster hierop gewezen en verzocht de fout te herstellen. Bij brief van 3 december 2002 heeft het Kadaster laten weten het verzoek toe te wijzen en het beslag opnieuw in te schrijven.
i) Inmiddels was het appartement op 13 november 2002, vrij van beslagen, door [voormalig echtgenoot] voor een bedrag van € 210.000,= aan [appellante] verkocht. Bestuurder van [appellante] is eerdergenoemde [bestuurder].
j) Bij brief van 14 november 2002 heeft [appellante] [geïntimeerde] een huurovereenkomst voor het appartement aangeboden. [geïntimeerde] is hier niet op ingegaan. Sinds de verkoop betaalt zij niets meer voor de bewoning van het appartement.
k) Op 5 december 2002 hebben drie personen namens [appellante] getracht in de deur van het appartement het slot uit te boren. Na tussenkomst van de politie hebben zij de sleutels van het door hen aange- brachte nieuwe slot aan [geïntimeerde] afgestaan.
4.2 In deze procedure vordert [appellante] ontruiming door [geïntimeerde] van het appartement [adres] te [plaats]. Zij legt hieraan ten grondslag dat [geïntimeerde] daarin reeds geruime tijd zonder recht of titel ver-blijft. [appellante] wijst erop dat zij sinds de koop van het appartement wel de lasten daarvan draagt, maar er geen inkomsten uit verwerft. Van een retentierecht aan de zijde van [geïntimeerde], voortvloeiend uit een opschortings-recht van haar jegens [voormalig echtgenoot], is volgens [appellante] geen sprake. Op het bestaan hiervan heeft de voorzieningen-rechter in het beroepen vonnis de afwijzing van de ontruimingsvordering van [appellante] gebaseerd.
4.3 [geïntimeerde] heeft aangevoerd dat de verkoop van het appartement onderdeel is van een vooropgezet plan om haar het huis uit te krijgen. Volgens haar geldt nog steeds hetgeen bij het hierboven (4.1 sub d) genoemde kortge-dingvonnis van 6 november 1998 aan de orde was: door niet aan zijn verplichtingen jegens haar en de kinderen te voldoen maakt [voormalig echtgenoot] het haar onmogelijk zelf vervan-gende woonruimte te verwerven. De gestelde verslechtering van diens financiële situatie is volgens haar geënsceneerd.
4.4 Het hof overweegt hierover het volgende. Door [geïntimeerde] is erkend dat zij thans zonder recht of titel in het appartement verblijft, zodat dit tussen partijen vaststaat. Dat betekent dat de ontruimingsvordering van [appellante] in beginsel toewijsbaar is, tenzij er sprake is van omstandigheden die daaraan in de weg staan.
4.5 Voor zover [geïntimeerde] zich erop beroept dat er sprake is van een gezamenlijke tegen haar gerichte opzet van [voormalig echtgenoot] en [bestuurder], gaat dit niet op. Het hof verwijst kortheidshalve naar hetgeen hierover is overwogen in zijn arrest van heden in de gelijktijdig bepleite zaak met rolnummer C03/00304. Daarin is geoordeeld dat [geïntimeerde] dit onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt.
4.6 Indien en voor zover [geïntimeerde] zich met betrekking tot de woning jegens [voormalig echtgenoot] kon beroepen op diens eigen gedrag, te weten het niet nakomen van zijn financiële verplichtingen tegenover haar, gaat dat in ieder geval niet op jegens [appellante]. [appellante] heeft immers geen ver-plichtingen tegenover [geïntimeerde] en mag van haar verlangen dat zij, nu er tussen partijen geen (huur)overeenkomst tot stand is gekomen, het appartement ontruimt en aan [appellante] als eigenaresse ter beschikking stelt. Door [geïntimeerde] is in ieder geval voorshands niet aannemelijk gemaakt dat er sprake is van enig opschortingsrecht of retentierecht dat door haar aan [appellante] kan worden tegengeworpen.
4.7 Ook hetgeen [geïntimeerde] verder nog heeft aangevoerd rechtvaardigt voorshands niet de conclusie dat er sprake is van omstandigheden als hierboven onder 4.4 bedoeld.
4.8 Het bovenstaande brengt mee dat het verweer van [geïntimeerde] tegen de vordering van [appellante] verworpen dient te worden, zodat deze vordering voor toewijzing in aan-merking komt. Gelet op de omstandigheden van het geval acht het hof een termijn van drie maanden redelijk.
4.9 Dit betekent dat de grieven van [appellante] slagen en dat het bestreden vonnis vernietigd dient te worden. [geïntimeerde] dient als de in het ongelijk gestelde partij te worden veroordeeld in de kosten van beide instanties.
5. De beslissing
Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep en, opnieuw rechtdoende:
veroordeelt [geïntimeerde] om binnen 3 (drie) maanden na betekening van dit arrest het appartement [adres] te [plaats] met overgifte van de sleutels aan [appellante] met al het hare en al de haren te ontruimen en ontruimd te houden;
machtigt [appellante] om, indien [geïntimeerde] aan dit arrest geen behoorlijk gevolg zal geven, die ontruiming zelf te be-werkstelligen met behulp van de sterke arm van justitie en politie;
veroordeelt [geïntimeerde] in de kosten van het geding, tot op deze uitspraak aan de zijde van [appellante] in eerste aanleg begroot op € 273,20 aan verschotten en op € 703,36 aan salaris procureur en in hoger beroep begroot op € 313,20 aan verschotten en op € 1.542,= aan salaris procureur;
verklaart dit arrest tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. Kranenburg, Meulenbroek en Galle en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 10 februari 2004.