ECLI:NL:GHSHE:2004:AO3946

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
20 januari 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
20.001327.02
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • Mr. Harmsen
  • Mrs. Van de Loo
  • De Lange
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor overtredingen van de Wet Milieubeheer door een multinational

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 20 januari 2004 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de economische politierechter in de rechtbank te Breda. De verdachte, een multinational, werd beschuldigd van overtredingen van de Wet Milieubeheer en de Wet op de economische delicten. De tenlastelegging omvatte onder andere het ontdoen van gevaarlijke afvalstoffen, waaronder zinkoxide en filterstof, zonder de vereiste vergunningen. Het hof oordeelde dat de verdachte opzettelijk gevaarlijke afvalstoffen heeft afgegeven aan een ander, en dat de concentraties koper en lood in de filterstof hoger waren dan de toegestane waarden, waardoor deze als gevaarlijk konden worden aangemerkt. De verdediging voerde aan dat de verdachte niet op de hoogte was van de gevaarlijkheid van de stoffen en dat er sprake was van een overmachtsituatie. Het hof verwierp deze argumenten en oordeelde dat de verdachte zelf verantwoordelijk was voor het naleven van de wet- en regelgeving. Bij de straftoemeting hield het hof rekening met het feit dat de verdachte niet eerder was veroordeeld voor soortgelijke feiten en dat er inmiddels geruime tijd was verstreken sinds de bewezen verklaarde feiten. De verdachte werd veroordeeld tot een geldboete van €40.000.

Uitspraak

parketnummer: 20.001327.02
datum uitspraak: 20 januari 2004
tegenspraak;
GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH
economische kamer
A R R E S T
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de economische politierechter in de rechtbank te Breda van 25 februari 2002 in de strafzaak onder parketnummer 43524-00 tegen:
[verdachte],
gevestigd te [adres].
Het hoger beroep
De officier van justitie heeft tijdig tegen genoemd vonnis hoger beroep ingesteld.
Het onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en de terechtzitting in hoger beroep.
Het hof heeft kennis genomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen van de zijde van de verdachte naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd, reeds omdat op vordering van de advocaat-generaal ter terechtzitting van dit hof van 19 december 2003, een wijziging van de tenlastelegging is toegelaten en het hof derhalve de feiten op grondslag van deze gewijzigde tenlastelegging heeft onderzocht en beoordeeld.
De tenlastelegging
Aan de verdachte is -na wijziging van de telastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep- ten laste gelegd dat:
1.
zij in of omstreeks de periode van juni en/of juli 1999 te Drunen, in elk geval in Nederland, al dan niet opzettelijk, zich door afgifte aan een ander van gevaarlijke afvalstoffen, te weten zinkoxyde en/of filterstof (welke vrijkomt bij het gieten en smelten van messing), bevattende koper(verbindingen) en/of lood(verbindingen), vermeld in Bijlage II van het Besluit aanwijzing gevaarlijke afvalstoffen", heeft ontdaan;
2.
zij op een of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 17 januari 2000 tot en met 31 oktober 2000 te Waalwijk, tezamen en in vereniging met (een) ander(en) althans alleen, (telkens) al dan niet opzettelijk, zonder daartoe verleende vergunning, een in of op perceel Emmikhovensestraat 117, aldaar gelegen inrichting voor het opslaan van gevaarlijke afvalstoffen, zijnde een inrichting genoemd in Categorie 28 van de bij het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer behorende Bijlage I, in werking heeft gehad;
subsidiair, althans, indien het vorenstaande onder 2 niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
zij op of omstreeks 17 januari 2000 te Drunen, in elk geval in Nederland, al dan niet opzettelijk, zich door afgifte aan een ander van gevaarlijke afvalstoffen, te weten zinkoxyde en/of filterstof (welke vrijkomt bij het gieten en smelten van messing), bevattende koper(verbindingen) en/of lood(verbindingen), vermeld in Bijlage II van het Besluit aanwijzing gevaarlijke afvalstoffen", heeft ontdaan;
De bewezenverklaring
Het hof acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 2 primair ten laste is gelegd, zodat de verdachte daarvan moet worden vrijgesproken.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het sub 1 en sub 2 subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat zij:
1.
in of omstreeks de periode van juni en/of juli 1999 te Drunen, opzettelijk, zich door afgifte aan een ander van gevaarlijke afvalstoffen, te weten filterstof (welke vrijkomt bij het gieten en smelten van messing), bevattende koper(verbindingen) en/of lood(verbindingen), vermeld in Bijlage II van het Besluit aanwijzing gevaarlijke afvalstoffen", heeft ontdaan;
2. subsidiair:
op of omstreeks 17 januari 2000 te Drunen, opzettelijk, zich door afgifte aan een ander van gevaarlijke afvalstoffen, te weten filterstof (welke vrijkomt bij het gieten en smelten van messing), bevattende koper(verbindingen) en/of lood(verbindingen), vermeld in Bijlage II van het Besluit aanwijzing gevaarlijke afvalstoffen", heeft ontdaan;
Het hof acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte sub 1 en sub 2 subsidiair meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen, zodat de verdachte daarvan moet worden vrijgesproken.
A1.Door en namens verdachte is aangevoerd dat, nu in de -gewijzigde- telastelegging niet wordt aangegeven in welke concentraties koper en lood in de zinkoxyde en/of filterstof voorkomen, niet kan worden bewezen dat zinkoxyde en/of filterstof een gevaarlijke afvalstof is en verdachte derhalve dient te worden vrijgesproken van hetgeen haar onder 1 en 2 is ten laste gelegd.
A2.Het hof zal, voorzover voormeld verweer betrekking heeft op zinkoxyde, dit niet bespreken, nu het hof het woord "zinkoxyde" uit de telastelegging niet bewezen zal verklaren.
A3.Ten aanzien van de door de raadsvrouwe bedoelde concentratiewaarden voorzover deze betrekking hebben op de filterstof is het hof van oordeel dat, gelet op de redaktie van artikel 10 van de Wet milieubeheer en het systeem van die wet, de concentratiegrenzen niet in de telastelegging behoeven te worden opgenomen. De bedoelde concentratiewaarden genoemd in bijlage II behorende bij het Inricntingen- en vergunningenbesluit milieubeheer zijn in zoverre van belang dat in het geval de concentraties koper en lood lager zouden zijn dan de concentraties genoemd in die bijlage II niet kan worden bewezen dat de betreffende filterstof een "gevaarlijke afvalstof" in de zin van artikel 10.30 van de Wet milieubeheer is.
Nu echter uit de bewijsmiddelen blijkt dat de filterstof concentraties koper en lood bevat die hoger zijn dan de concentratiewaarden genoemd in die bijlage II, dient naar het oordeel van het hof de filterstof te worden aangemerkt als een gevaarlijke afvalstof.
Het verweer wordt derhalve verworpen.
De door het hof gebruikte bewijsmiddelen
PRO MEMORIE
De bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezen verklaarde feit waarop het, blijkens zijn inhoud, betrekking heeft.
De strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit.
Het bewezen verklaarde onder 1 en 2 subsidiair is telkens als misdrijf voorzien bij artikel 10.30, eerste lid, van de Wet milieubeheer, juncto artikel 1a, aanhef en onder 2, van de Wet op de economische delicten, juncto artikel 2, eerste lid van die wet en strafbaar gesteld bij artikel 6, eerste lid van de Wet op de economische delicten, zoals deze alstoen luidden.
Het moet worden gekwalificeerd zoals hierna in de beslissing wordt vermeld.
De strafbaarheid van de verdachte
B1.Door en namens de verdachte is ter terechtzitting in hoger beroep - op de gronden als vermeld in de pleitnota, welke als hier herhaald en ingelast worden beschouwd - aangevoerd dat de verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging, aangezien sprake is van een rechtvaardigingsgrond, zijnde de aanwezigheid van een overmachtsituatie/noodtoestand.
B2.Het hof is van oordeel dat indien er sprake is van een concrete overmacht/noodsituatie, aannemelijk moet zijn geworden dat verdachte alle maatregelen heeft genomen, die onder de gegeven omstandigheden redelijkerwijs van haar verwacht mochten worden ter voorkoming van het handelen in strijd met de (milieu)wetging, zoals in casu ten laste gelegd.
Naar 's hofs oordeel is zulks, gelet op de door de raadsvrouwe aangevoerde feiten en omstandigheden, niet het geval geweest, nu -blijkens het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep- verdachte niet voldoende tijdig, uitputtend naar alternatieven voor de -tijdelijke- opslag, danwel verwerking, van de betreffende stof heeft gezocht.
Verdachte wist gedurende langere tijd dat er met de afzet van de betreffende stof problemen waren en heeft zichzelf, door niet aanstonds naar legale alternatieven te zoeken, in de door de raadsvrouwe uiteengezette, voor het bedrijf nijpende, situatie gebracht.
Het beroep als voormeld wordt derhalve verworpen.
C1.Door en namens de verdachte is voorts -eveneens op de gronden als vermeld in de pleitnota voornoemd- een beroep gedaan op afwezigheid van alle schuld, op basis waarvan verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging aangezien:
-. [betrokkene ] zich naar [verdachte] als deskundige heeft gepresenteerd, waarop [verdachte] mocht vertrouwen;
-. de opslag bij [betrokkene ] tot 1 augustus 2000 is gedoogd door gemeente en provincie en
-. er na 1 augustus 2000, schending van informatieplicht door [betrokkene ] jegens [verdachte] heeft plaatshad, waardoor [verdachte] niet op de hoogte was van het standpunt van de overheid.
C2.Het hof overweegt daartoe als volgt.
Verdachte, die zich ter terechtzitting heeft gepresenteerd als onderdeel van een omvangrijke multinational diende zelf op de hoogte te zijn van de samenstelling van de afvalstof, welke zij reeds jaren ter grootte van ongeveer 300 ton per jaar afzet, en van de wet- en regelgeving die geldt voor het zich ontdoen van een dergelijke stof.
Bovendien blijkt uit de processtukken dat verdachte zelf in haar briefwisseling met de overheid spreekt over gevaarlijk afval.
Onder die omstandigheden kan verdachte zich niet beroepen op de (on)deskundigheid van [betrokkene ] voornoemd.
Verdachte was -gelet op de regelgeving- verplicht de betreffende stof uitsluitend af te geven aan iemand die gerechtigd is deze te ontvangen. In het kader daarvan was het, wat er ook zij van de presentatie en mededelingen van [betrokkene ] richting verdachte, aan de verdachte zelf om in het kader daarvan, vooraf onderzoek te doen en daarvan is in casu niet gebleken.
C3.Voorts is het hof van oordeel dat het gedogen door de provincie en de gemeente -voorzover hier al sprake van was- niets afdoet aan de strafwaardigheid van verdachte nu de gedoogsituatie betrekking had op de opslag bij [betrokkene ] voornoemd en derhalve niet op de afgifte van gevaarlijk afval zoals bewezen is verklaard.
C4.Om dezelfde reden kan ook geen beroep worden gedaan op het ontbreken van informatie bij verdachte door de schending van de informatieplicht van [betrokkene ] voornoemd, nu deze informatie betrekking had op een (gewijzigd) standpunt van de overheid omtrent de opslag bij [betrokkene ] voornoemd en niet op de afgifte van gevaarlijk afval aan een niet vergunninghouder.
Het verweer wordt derhalve verworpen.
C5.Er is overigens geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is derhalve strafbaar.
De redengeving van de op te leggen straf of maatregel
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de aard en hoedanigheid van de verdachte reschtspersoon, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Bij de vaststelling van de hoogte van de geldboete heeft het hof rekening gehouden met de financiële draagkracht van de verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Bij de straftoemeting heeft het hof in het voordeel van de verdachte er rekening mee gehouden dat:
- de verdachte terzake soortgelijke strafbare feiten nog niet eerder is veroordeeld;
- na het tijdstip waarop het bewezen verklaarde heeft plaatsgevonden inmiddels geruime tijd is verstreken;
- de verdachte zich inmiddels heeft voorzien van -legale- afvoermogelijkheden van de betreffende stoffen.
Ter bescherming en handhaving van de bij de Wet milieubeheer betrokken belangen, acht het hof oplegging van na te melden straf geboden.
De toegepaste wettelijke voorschriften
De strafoplegging is gegrond op de artikelen:
23, 24 en 51 van het Wetboek van Strafrecht,
1a, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten,
10.30 (oud) Wet Milieubeheer en
Bijlage II, behorende bij het Besluit aanwijzing gevaarlijke afvalstoffen (oud),
zoals deze artikelen en bijlage ten tijde van het bewezen verklaarde luidden.
B E S L I S S I N G:
Het hof:
Vernietigt het beroepen vonnis en doet opnieuw recht.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het sub 2 primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart, zoals hiervoor is overwogen, wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het sub 1 en sub 2 subsidiair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte sub 1 en sub 2 subsidiair meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart dat het bewezen verklaarde oplevert:
1. "Overtreding van een voorschrift, gesteld bij artikel 10.30, eerste lid (oud), van de Wet milieubeheer, opzettelijk begaan door een rechtspersoon" en
2. subsidiair: "Overtreding van een voorschrift, gesteld bij artikel 10.30, eerste lid (oud), van de Wet milieubeheer, opzettelijk begaan door een rechtspersoon".
Verklaart de verdachte deswege strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een geldboete van ?40.000,-- (Eur.veertigduizend).
Dit arrest is gewezen door Mr. Harmsen, als voorzitter
Mrs. Van de Loo en De Lange, als raadsheren
in tegenwoordigheid van Dhr. De Bruijn, als griffier.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 20 januari 2004.
U I T D R A A I G E G E V E N S 1e A A N L E G
zaaknr.: 00B
tijd : 09.30
verdachte:
[verdachte],
gevestigd te [adres],
Is bij vonnis van de economische politierechter in de rechtbank te Breda van 25 februari 2002 ter zake van:
1. art. 10 Milieubeheer; 2. art. 8 Milieubeheer
veroordeeld tot:
vrijspraak;