ECLI:NL:GHSHE:2004:AO3831

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
20 januari 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
20.001326.02
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • Mr. Harmsen
  • Mrs. Van de Loo
  • De Lange
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oordeel over de opslag van gevaarlijke afvalstoffen zonder vergunning

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 20 januari 2004 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de economische politierechter in de rechtbank te Breda. De verdachte, een rechtspersoon, werd beschuldigd van het opslaan van gevaarlijke stoffen zonder de vereiste vergunning, in strijd met de Wet milieubeheer en de Wet op de economische delicten. De tenlastelegging betrof het opslaan van filterstof en zinkoxide op een perceel in Waalwijk op 16 augustus 2000. Het hof oordeelde dat de verdachte opzettelijk handelde door deze stoffen op te slaan zonder vergunning, ondanks dat zij op de hoogte was van de gevaarlijke aard van de stoffen. Het hof verwierp het verweer van de verdachte dat zij niet verantwoordelijk kon worden gehouden voor de opslag, omdat deze door een derde was uitgevoerd. Het hof concludeerde dat de verdachte onvoldoende onderzoek had gedaan naar de aard van de stoffen en zich daarmee blootstelde aan de kans dat het om gevaarlijke afvalstoffen ging. De verdachte werd veroordeeld tot een geldboete van €25.000. Het hof hield rekening met het feit dat de verdachte niet eerder was veroordeeld voor soortgelijke feiten en dat er geruime tijd was verstreken sinds het bewezen verklaarde feit.

Uitspraak

parketnummer: 20.001326.02
datum uitspraak: 20 januari 2004
tegenspraak;
GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH
economische kamer
A R R E S T
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de economische politierechter in de rechtbank te Breda van 25 februari 2002 in de strafzaak onder parketnummer 43523-00 tegen:
[verdachte],
gevestigd te [adres].
Het hoger beroep
De officier van justitie heeft tijdig tegen genoemd vonnis hoger beroep ingesteld.
Het onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en de terechtzitting in hoger beroep.
Het hof heeft kennis genomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen van de zijde van de verdachte naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd, reeds omdat op vordering van de advocaat-generaal ter terechtzitting van dit hof van 19 december 2003, een wijziging van de tenlastelegging is toegelaten en het hof derhalve de feiten op grondslag van deze gewijzigde tenlastelegging heeft onderzocht en beoordeeld.
De tenlastelegging
Aan de verdachte is -na wijziging van de telastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep - ten laste gelegd dat:
zij op of omstreeks 16 augustus 2000 te Waalwijk, al dan niet opzettelijk, zonder daartoe verleende vergunning, een in of op perceel Emmikhovensestraat 117, aldaar, gelegen inrichting voor het opslaan en/of overslaan van andere stuk- en/of bulkgoederen dan de stoffen, preparaten en/of producten die in een andere in bijlage I opgenomen categorie worden genoemd, met een oppervlakte voor de opslag daarvan van 2000m2 of meer, zijnde een inrichting genoemd in Categorie 22 van de bij het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer behorende Bijlage I, heeft veranderd en/of de werking daarvan heeft veranderd en/of ten aanzien van die veranderingen in werking heeft gehad, immers werden in bovengenoemde inrichting gevaarlijke stoffen (zinkoxyde) en/of filterstof, bevattende koper(verbindingen) en/of lood(verbindingen) vermeld in Bijlage II van het besluit aanwijzing gevaarlijke afvalstoffen, opgeslagen;
subsidiair, althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
zij op of omstreeks 16 augustus 2000 te Waalwijk, terwijl aan haar, verdachte, door Burgemeester en Wethouders van de Gemeente Waalwijk bij Besluit van 10 augustus 1993 een vergunning krachtens de Wet Milieubeheer was verleend tot het in die gemeente in of op perceel Emmikhovensestraat 117 oprichten en in werking hebben van een inrichting voor het opslaan en/of overslaan van andere stuk- en/of bulkgoederen dan de stoffen, preparaten en/of producten die in een andere in deze bijlage opgenomen categorie worden genoemd, met een oppervlakte voor de opslag daarvan van 2000m2 of meer, bedoeld in categorie 22 van bijlage I van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer, in elk geval een inrichting als bedoeld in de bijlagen I en/of III van voornoemd besluit, zich, al dan niet opzettelijk, heeft gedragen in strijd met een of meerdere voorschriften verbonden aan voormelde vergunning, immers heeft zij, verdachte in strijd met voorschrift A.14. behorend bij voormelde vergunning als exploitant van de inrichting producten opgeslagen en/of handelingen verricht die in strijd zijn met de in de aanvraag aangegeven uit te sluiten vormen van opslag;
De bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat zij:
op 16 augustus 2000 te Waalwijk, opzettelijk, zonder daartoe verleende vergunning, een in of op perceel Emmikhovensestraat 117, aldaar, gelegen inrichting voor het opslaan en/of overslaan van andere stuk- en/of bulkgoederen dan de stoffen, preparaten en/of producten die in een andere in bijlage I opgenomen categorie worden genoemd, met een oppervlakte voor de opslag daarvan van 2000m2 of meer, zijnde een inrichting genoemd in Categorie 22 van de bij het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer behorende Bijlage I, heeft veranderd en/of ten aanzien van die veranderingen in werking heeft gehad, immers werden in bovengenoemde inrichting gevaarlijke stoffen, filterstof, bevattende koper(verbindingen) en/of lood(verbindingen) vermeld in Bijlage II van het besluit aanwijzing gevaarlijke afvalstoffen, opgeslagen;
Het hof acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte primair meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen, zodat de verdachte daarvan moet worden vrijgesproken.
A1.Door en namens verdachte is aangevoerd dat, nu in de -gewijzigde- telastelegging niet wordt aangegeven in welke concentraties koper en lood in de zinkoxyde en/of de filterstof voorkomen, niet kan worden bewezen dat zinkoxyde en/of filterstof een gevaarlijke afvalstof is als bedoeld in Bijlage II van het Besluit aanwijzing gevaarlijke afvalstoffen en verdachte derhalve dient te worden vrijgesproken van hetgeen haar onder 1 en 2 is ten laste gelegd en dat, subsidiair, indien wel bewezen is dat de betreffende stof een gevaarlijke afvalstof betreft, het niet vermelden van de concentratiewaarden dient te leiden tot ontslag van alle rechtsvervolging, omdat het bewezen verklaarde geen strafbaar feit oplevert.
A2.Het hof zal, voorzover voormeld verweer betrekking heeft op zinkoxyde, dit niet bespreken, nu het hof het woord "zinkoxyde" uit de telastelegging niet bewezen zal verklaren.
A3.Ten aanzien van de door de raadsman bedoelde concentratiewaarden voorzover deze betrekking hebben op de filterstof is het hof van oordeel dat, gelet op de redaktie van artikel 10 van de Wet milieubeheer en het systeem van die wet, de concentratiegrenzen niet in de telastelegging behoeven te worden opgenomen. De bedoelde concentratiewaarden genoemd in bijlage II behorende bij het Inricntingen- en vergunningenbesluit milieubeheer zijn in zoverre van belang dat in het geval de concentraties koper en lood lager zouden zijn dan de concentraties genoemd in die bijlage II niet kan worden bewezen dat de betreffende filterstof een "gevaarlijke afvalstof" in de zin van artikel 10.30 van de Wet milieubeheer is.
Nu echter uit de bewijsmiddelen blijkt dat de filterstof concentraties koper en lood bevat die hoger zijn dan de concentratiewaarden genoemd in die bijlage II, dient naar het oordeel van het hof de filterstof te worden aangemerkt als een gevaarlijke afvalstof.
Het verweer wordt derhalve verworpen.
A4.Door en namens verdachte is voorts nog aangevoerd dat verdachte er niet van op de hoogte was dat het om gevaarlijke afvalstoffen ging, zodat haar niet kan worden verweten dat zij opzettelijk de inrichting heeft veranderd door deze stoffen op te slaan dan wel deze stoffen op te slaan zonder de vereiste vergunning en hiervoor dient te worden vrijgesproken.
A5.Het hof overweegt hieromtrent het volgende.
De vertegenwoordiger van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij op de zogeheten chemiekaart heeft gekeken op het moment dat hem door een werknemer van [betrokkene 1] gevraagd werd deze stof(fen) op te slaan.
Op deze kaart staat vermeld dat de betreffende stoffen vallen onder het Besluit aanwijzing gevaarlijke afvalstoffen (BAGA).
Mede gelet hierop mag naar het oordeel van het hof van verdachte, die zich ook nog presenteert als "[X] Milieubeheer B.V.", worden verwacht dat zij voldoende alert is, en onderzoek had moeten doen naar de aard en samenstelling van de stoffen die haar ter opslag door Boliden voornoemd werden aangeboden.
Nu verdachte aan deze onderzoeksplicht niet heeft voldaan heeft de verdachte zich welbewust heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat het om gevaarlijke afvalstoffen zou gaan.
Het verweer wordt derhalve verworpen.
De door het hof gebruikte bewijsmiddelen
PRO MEMORIE
De bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
De strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit.
Het bewezen verklaarde is als misdrijf voorzien bij artikel 8.1, eerste lid, van de Wet milieubeheer, juncto artikel 1a, aanhef en onder 1, van de Wet op de economische delicten, juncto artikel 2, eerste lid, van die wet en strafbaar gesteld bij artikel 6, eerste lid, aanhef en onder 1, van de Wet op de economische delicten, zoals deze alstoen luidden.
Het moet worden gekwalificeerd zoals hierna in de beslissing wordt vermeld.
De strafbaarheid van de verdachte
B1.Door en namens verdachte is ter terechtzitting in hoger beroep, op de gronden als vermeld in de pleitnota, welke als hier herhaald en ingelast worden beschouwd, aangevoerd dat het formeel en feitelijk gedogen van de opslag bij [verdachte], alsmede "het stilzitten" van het Openbaar Ministerie in deze juridisch gevolgen dient te hebben voor de verwijtbaarheid van de opslag op het in de telastelegging genoemde tijdstip, voor zover deze plaatsvond zonder vergunning, c.q. in strijd met enige vergunning.
Na de beide branden was het voor [verdachte] op en na 1 augustus 2000, zijnde het einde van de gedoogperiode, juridisch gezien onmogelijk de big-bags met zinkoxyde af te voeren of te doen afvoeren.
Het verwijt is immers toegespitst op 16 augustus 2000, toen de eerste brand zich voordeed en dat kan in redelijkheid niet aan verdachte worden verweten, aangezien [verdachte] naar objectieve maatstaven rechtens de zinkoxyde niet kon afvoeren, zodat voor haar op 16 augustus 2000 een overmachtsituatie bestond en van de opslag zelf op die datum haar in redelijkheid geen verwijt te maken valt.
B2.Het hof overweegt hieromtrent het volgende.
Voorzover er al sprake van was, dan was het gedogen door de provincie en de gemeente in elk geval beperkt tot 257 big bags en dat tot 1 augustus 2000, hetgeen naar aanleiding van een controlebezoek op 13 januari 2000 per brief van 3 maart 2000 door de gemeente is medegedeeld.
Na die bewuste controle op 13 januari 2000 zijn er, na het sluiten van het huurcontract met [betrokkene 2], op 17 januari 2000 een veelvoud big bags aan de opslag toegevoegd, die daar ook tot na 1 augustus 2000 zijn opgeslagen geweest.
Verdachte heeft weliswaar gesteld dat zij niet (strafrechtelijk) verantwoordelijk kan worden gehouden voor het deel van de opslag dat door [betrokkene 2] in haar inrichting is opgeslagen nu zij dat deel van haar inrichting aan [betrokkene 2] heeft verhuurd, maar dit heft naar het oordeel van het hof haar strafrechtelijke verantwoordelijkheid niet op, nu uit de bewijsmiddelen blijkt dat de aan haar, verdachte, de d.d 10 augustus 1993 verleende vergunning de gehele inrichting omvat en niet van enige wijziging nadien is gebleken.
Voorts blijkt bovendien dat verdachte de betreffende big bags door eigen personeel vanaf januari 2000 het aan [betrokkene 2] verhuurde deel van de loods heeft binnengereden.
Door zo te handelen heeft verdachte zichzelf in de situatie gebracht die door haar als overmachtsituatie wordt omschreven. Alleen al om die reden kan een beroep op overmacht niet slagen.
Het verweer wordt derhalve verworpen.
B3.Er is overigens geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is derhalve strafbaar.
De redengeving van de op te leggen straf of maatregel
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Bij de vaststelling van de hoogte van de geldboete heeft het hof rekening gehouden met de financiële draagkracht van de verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Bij de straftoemeting heeft het hof in het voordeel van de verdachte er rekening mee gehouden dat:
- de verdachte terzake soortgelijke strafbare feiten nog niet eerder is veroordeeld;
- na het tijdstip waarop het bewezen verklaarde heeft plaatsgevonden inmiddels geruime tijd is verstreken;
Ter bescherming en handhaving van de bij de Wet milieubeheer betrokken belangen, acht het hof oplegging van na te melden straf geboden en kan niet worden volstaan met een rechterlijk pardon ex artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht, waarom namens verdachte ter terechtzitting in hoger beroep is verzocht.
De toegepaste wettelijke voorschriften
De strafoplegging is gegrond op de artikelen:
23, 24 en 51 van het Wetboek van Strafrecht,
1a, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten,
8.1 van de Wet milieubeheer en
Bijlage II, behorende bij het Besluit aanwijzing gevaarlijke afvalstoffen (oud),
zoals deze artikelen en bijlage ten tijde van het bewezen verklaarde luidden.
B E S L I S S I N G:
Het hof:
Vernietigt het beroepen vonnis en doet opnieuw recht.
Verklaart, zoals hiervoor is overwogen, wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte primair meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart dat het bewezen verklaarde oplevert:
"overtreding van een voorschrift, gesteld bij artikel 8.1, eerste lid, van de Wet milieubeheer, opzettelijk begaan, begaan door een rechtspersoon ";
Verklaart de verdachte deswege strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een geldboete van ?25.000,-- (Eur.vijfentwintigduizend).
Dit arrest is gewezen door Mr. Harmsen, als voorzitter
Mrs. Van de Loo en De Lange, als raadsheren
in tegenwoordigheid van Dhr. De Bruijn, als griffier.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 20 januari 2004.
U I T D R A A I G E G E V E N S 1e A A N L E G
zaaknr.: 00A
tijd : 09.30
verdachte:
[verdachte],
gevestigd te [adres],
Is bij vonnis van de economische politierechter in de rechtbank te Breda van 25 februari 2002 ter zake van:
art. 8 Wet Milieubeheer
veroordeeld tot:
vrijspraak;