ECLI:NL:GHSHE:2004:1219

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
25 oktober 2004
Publicatiedatum
28 augustus 2023
Zaaknummer
20-002485-03
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • mr. Rothuizen-van Dijk
  • mr. J.C.A.M. Claassens
  • mr. M.A. Wabeke
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vrijspraak en veroordeling voor medeplegen van poging tot oplichting

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Breda, waarbij de verdachte op 22 april 2003 was vrijgesproken van opzetheling en veroordeeld voor medeplegen van poging tot oplichting. De verdachte heeft tijdig hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis. Het gerechtshof 's-Hertogenbosch heeft op 25 oktober 2004 uitspraak gedaan. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte niet ontvankelijk is in het hoger beroep voor zover dit gericht is tegen de vrijspraak van het tweede feit. Het hof heeft het beroepen vonnis vernietigd voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en heeft een andere bewezenverklaring vastgesteld dan de eerste rechter. De verdachte is vrijgesproken van de tenlastelegging onder feit 1, maar is wel veroordeeld voor feit 3, namelijk het medeplegen van poging tot oplichting. De verdachte heeft samen met een medeverdachte geprobeerd om met een gestolen bankpas een geldbedrag van 2000 euro te verkrijgen van Holland Casino. Het hof heeft geoordeeld dat er voldoende bewijs is voor de samenwerking tussen de verdachte en zijn medeverdachte, en dat de verdachte strafbaar is voor het bewezen verklaarde feit. De opgelegde straf bedraagt 10 weken gevangenisstraf, waarbij de tijd die de verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht op de opgelegde straf. Daarnaast is er een beslissing genomen over de teruggave van in beslag genomen voorwerpen.

Uitspraak

Parketnummer : 20-002485-03
Uitspraak : 25 oktober 2004
TEGENSPRAAK
VERSTEK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof
's-Hertogenbosch
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Breda van 22 april 2003 in de strafzaak onder parketnummer 2193-02 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (toenmalige [geboorteplaats] ) op [geboortedag] 1972,
wonende te [adres 1] .
Hoger beroep
De verdachte heeft tijdig tegen genoemd vonnis hoger beroep ingesteld.
Het hoger beroep van de verdachte richt zich mede tegen de vrijspraak door de eerste rechter van hetgeen aan de verdachte onder 2 ten laste werd gelegd. Dat is in strijd met het bepaalde in artikel 404 van het Wetboek van Strafvordering, zodat de verdachte in zoverre niet ontvankelijk moet worden verklaard in het hoger beroep.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis -voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen- zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de eerste rechter.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is - voorzover thans nog aan de orde - ten laste gelegd: PRO MEMORIE feit 1 en 3.
Bewezenverklaring
Het hof acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1 primair en subsidiair ten laste is gelegd, zodat de verdachte daarvan moet worden vrijgesproken.
Ten aanzien van de onder 1 primair ten laste gelegde diefstal overweegt het hof dat het wettig bewijs ontbreekt dat de verdachte, alleen of met anderen, de in de tenlastelegging vermelde goederen heeft weggenomen.
Ten aanzien van de onder 2 ten laste gelegde heling wordt door het hof overwogen dat niet wettig bewezen is dat de verdachte ten tijde van het voorhanden krijgen van de gestolen bankpas wist dan wel redelijkerwijs had moeten vermoeden dat deze van misdrijf afkomstig was.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 3 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat hij op 25 oktober 2002 te Breda ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander met het oogmerk om zich en een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse hoedanigheid Holland Casino te bewegen tot de afgifte van een geldbedrag van 2000 euro met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk met zijn mededader aan Holland Casino heeft gevraagd om een geldbedrag op te nemen/te pinnen en daarbij een bankpas op naam van [benadeelde] heeft overhandigd en getoond aan Holland Casino en zich heeft voorgedaan als rechtmatige eigenaar en/of houder van (de rekening van) die bankpas, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Het hof acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 3 meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen, zodat de verdachte daarvan moet worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
PRO MEMORIE
Bewijsoverwegingen
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
Met betrekking tot de bewezenverklaring overweegt het hof nader als volgt.
De pagina's waarnaar wordt verwezen zijn die van het proces-verbaal van politie nr. PL2031/02-010427 d.d. 27 november 2002.
Op 26 oktober 2002 wordt door [benadeelde] aangifte gedaan van de diefstal uit haar woning van onder meer een op haar naam staand Rabobankpasje, nr. [pasnummer] . Deze diefstal heeft plaatsgevonden op 25 oktober 2002 tussen 19.00 uur en 22.10 uur. (p. 36-39)
Voormelde bankpas wordt op 25 oktober 2002 te 21.29 uur in beslag genomen onder de getuige [getuige] , werkzaam als medewerker beveiliging van het Holland Casino te Breda, die deze pas heeft aangetroffen bij de medeverdachte [medeverdachte] . [medeverdachte] en de verdachte waren door [getuige] op 25 oktober 2002 te 21.25 in het Holland Casino aangehouden terzake van het valselijk gebruik maken van deze pas.
De getuige [medeverdachte] heeft verklaard dat hij de pas van de verdachte heeft gekregen en dat hij samen met de verdachte naar het casino is gegaan (p. 69). Uit de toegangsbewijzen die bij beiden zijn aangetroffen blijkt dat de verdachte en [medeverdachte] vrijwel gelijktijdig een kaartje voor het casino hebben gekocht, te weten de verdachte om 21.20 uur en [medeverdachte] te 21.21 uur (p. 47 en 48). [getuige] heeft tegenover de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] verklaard dat het personeel van het casino gezien had dat de verdachten [medeverdachte] en [verdachte] samen met twee andere mannen bij het casino arriveerden in een grijze Opel Ascona, dat de verdachten het casino in waren gegaan en dat de twee andere mannen met het voertuig waren vertrokken. [getuige] overhandigde aan de verbalisanten een paspoort op naam van [medeverdachte] en een vreemdelingendocument op naam van [verdachte] (p. 45).
Door brigadier [verbalisant 3] wordt op 30 oktober 2002 een onder het casino inbeslaggenomen videoband bekeken. Tijdens het bekijken van deze videoband wordt een aantal prints gemaakt. Een verslag van dit onderzoek (p. 57-59) houdt onder meer het volgende in:
In dit proces-verbaal wordt de verdachte [verdachte] aangeduid als A en de verdachte [medeverdachte] als B.
Op de band zag ik, [verbalisant 3], dat op 25 oktober 2002 tusen 21.20.24 uur en 21.23.07 uur het volgende te zien is:
-print 1: A loopt naar de toegangskassa's van het casino en koopt een kaartje;
-print 2: B loopt op een afstand van een paar meter achter A en wacht achter hem voor de kassa;
-print 3: B loopt naar de kassa links van A;
-print 4: A en B staan naast elkaar aan de twee kassa's;
-print 5: A loopt naar links, achter B langs, de toegangstrappen op;
-print 6: B loopt naar links de toegangstrappen op, 17 seconden nadat A de trap opgelopen is;
-print 12: 16 seconden later lopen A en B naast elkaar naar de wisselkassa's;
-print 7: B gaat naar een kassa en geeft een bankpasje af;
-prints 7 en 13: A staat achter B op een afstand van enige meters toe te kijken met de handen op de rug;
-print 8: B geeft op verzoek van de kassiere zijn paspoort af aan de kassiere;
-prints 9 en 14: A loopt weg op het moment dat de kassiere de gegevens van B controleert;
-print 10: B draait om en wijst naar de plaats waar A gestaan heeft; B loopt weg en kijk zoekend rond;
-print 11: B wordt door personeel casino meegenomen.
De getuige [getuige] heeft tegenover de politie - zakelijk weergegeven - het volgende verklaard:
Op 25 oktober 2002 was ik in dienst bij Holland Casino Breda. Ik kreeg omstreeks 21.35 uur een assistentiemelding van een van de baliemedewerkers. De baliemedewerker vertelde dat een klant probeerde geld af te halen met een europas van de Rabobank. Verder vertelde de baliemedewerker dat de pas op naam stond van [benadeelde] . De baliemedewerker had om de legitimatie van de man gevraagd, de namen kwamen niet met elkaar overeen. De man gaf hierop als antwoord dat het bankpasje van een vriend van hem was, keek hierbij om en wilde naar zijn vriend lopen. De baliemedewerker heeft de man gevraagd te blijven staan. Mijn collega's hebben de man naar een achterkamer gebracht. Toen de man probeerde geld op te nemen stond er een andere Zuid-europese man op afstand te kijken. Deze man had een paardenstaart en droeg een groene trui. De man met de paardenstaart zag dat de andere Zuid-Europese man werd afgevoerd naar achteren en liep zelf in de richting van de uitgang. Ik heb hem vervolgens aangehouden bij de uitgang.
De man die als eerste werd aangehouden bleek [medeverdachte] te heten. Nadat [medeverdachte] was geconfronteerd met het legitimatiebewijs van de man met de paardenstaart, hoorde ik [medeverdachte] zeggen: "Dit is mijn vriend [verdachte] , met hem ben ik naar het casino gekomen". (p. 62 en p. 63)
De echtgenote van de verdachte heeft de politie medegedeeld dat haar man die avond (25 oktober 2002) weg was met [medeverdachte] (door de echtgenote als " [medeverdachte] " aangeduid") en deze [medeverdachte] aangewezen op een haar door de politie getoonde foto van [medeverdachte] . (p. 60 en p. 61)
In zijn eerste verklaring tegenover de politie heeft de verdachte gezegd dat hij alleen naar het casino was gekomen en wel met de bus, dat hij niet samen met [medeverdachte] het casino was binnen gekomen en dat hij [medeverdachte] niet kende. In latere verhoren heeft de verdachte verklaard de hem uit het café‚ bekende [medeverdachte] in het casino te hebben gezien. (p. 72-76)
Ter terechtzitting in eerste aanleg heeft de verdachte verklaard dat hij met de bus naar het casino is gegaan, dat hij [medeverdachte] twee of drie keer in een café‚ in Rotterdam had gezien, hem ook binnen in het casino heeft gezien en bij toeval in zijn nabijheid heeft gestaan.
Uit het vorenstaande blijkt dat de verdachte wisselend heeft verklaard over zijn bekendheid met [medeverdachte] en dat hij onjuiste verklaringen heeft afgelegd over de wijze waarop en met wie hij naar het casino is gekomen. Het hof acht de verdachte dan ook niet geloofwaardig in zijn verklaringen.
Op grond van al het vorenstaande acht het hof bewezen dat er een zo nauwe en volledige samenwerking tussen [medeverdachte] en de verdachte heeft bestaan bij het pogen het Holland Casino te bewegen tot de afgifte van geld door het valselijk gebruik van een kort tevoren gestolen bankpas dat van medeplegen moet worden gesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit.
Het bewezen verklaarde is als misdrijf voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 326 van het Wetboek van Strafrecht in verbinding met de artikelen 45 en 47 van het Wetboek van Strafrecht.
Het moet worden gekwalificeerd zoals hierna in de beslissing wordt vermeld.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is derhalve strafbaar.
Op te leggen sanctie
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Naar het oordeel van het hof kan niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf welke onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de hierna te vermelden duur met zich brengt. Daarbij is rekening gehouden met:
- de ernst van het bewezen verklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd;
- het aanzienlijke bedrag (Eur. 2.000,--) tot afgifte waarvan de verdachte en zijn mededader het Holland Casino hebben trachten te bewegen;
- de omstandigheid dat de verdachte op 25 juli 2002 terzake van een vermogensdelict is veroordeeld.
Beslag
Van de in beslag genomen en nog niet teruggegeven herenschoenen, kleur zwart, merk Bottesini, maat 46, en het toegangsbewijs voor het casino te Breda, zal de teruggave aan de verdachte worden gelast.
De in beslag genomen en nog niet teruggegeven envelop waarin de pincode van de bankpas stond en een Rabo-opnamebon zullen worden teruggegeven aan de hieronder te noemen persoon, zijnde degene die blijkens het onderzoek ter terechtzitting redelijkerwijs als rechthebbende kan worden aangemerkt.
De in beslag genomen en nog niet teruggegeven videobanden zullen worden teruggegeven aan de rechthebbenden.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De strafoplegging is gegrond op de artikelen: 45, 47, 63 en 326 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover dit gericht is tegen de in het beroepen vonnis vervatte vrijspraak terzake van het bij inleidende dagvaarding onder 2 ten laste gelegde.
Vernietigt het beroepen vonnis - voorzover aan het oordeel van het hof onderworpen - en doet in zoverre opnieuw recht.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart, zoals hiervoor is overwogen, wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het onder 3 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte onder 3 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart dat het bewezen verklaarde oplevert:
"Medeplegen van poging tot oplichting".
Verklaart de verdachte deswege strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
10 (tien) weken.
Beveelt dat de tijd, door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf daarop geheel in mindering zal worden gebracht.
Gelast de
teruggaveaan de verdachte van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
  • herenschoenen, kleur zwart, merk Bottesini, maat 46;
  • toegangsbewijs voor het casino te Breda;
  • envelop waarin de pincode van de bankpas stond en een Rabo-opnamebon aan [benadeelde] , wonende te [adres 2] ;
  • videobanden.

UITDRAAI GEGEVENS 1E AANLEG

Is bij vonnis van de politierechter in de rechtbank te Breda van 22 april 2003 ter zake van:
Sub 1 subsidiair: "Opzetheling",
Sub 3: "Medeplegen van poging tot oplichting",
Veroordeeld tot:
3 mnd. gev.str. OV. M.A.V.
last tot teruggave
vrijspraak van sub 1 primair en sub 2
T.a.v. sub 1 prim en sub 2: benadeelde partij niet-ontvankelijk in haar vordering
Aldus gewezen door:
mr. Rothuizen-van Dijk, voorzitter,
mrs. J.C.A.M. Claassens en M.A. Wabeke, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. T. Looijmans, griffier,
en op 25 oktober 2004 ter openbare terechtzitting uitgesproken.