ECLI:NL:GHSHE:2003:AT0446

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
8 juli 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
C0200240-MA
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Sterk
  • A. Keizer
  • J. van Wechem
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige daad en aansprakelijkheid bij schade door overstroming

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, gaat het om een hoger beroep van de besloten vennootschap Overste Hof B.V. en een andere appellant tegen BAM NBM Infratechniek Zuid B.V. De appellanten vorderen een verklaring voor recht dat BAM een onrechtmatige daad heeft gepleegd, waardoor zij schade hebben geleden als gevolg van een overstroming op hun perceel. De overstroming vond plaats na hevige regenval op 13 en 14 juni 1997, waarbij het riool overstroomde en schade veroorzaakte aan de eigendommen van Overste Hof B.V., die een horecabedrijf exploiteert. De appellanten stellen dat BAM, die verantwoordelijk was voor het onderhoud van de riooloverstortvoorziening, nalatig is geweest in haar werkzaamheden, wat heeft geleid tot de overstroming. Het hof heeft vastgesteld dat de gemeente Landgraaf BAM had opgedragen om een verstopping van een wervelventiel te verhelpen, maar dat BAM niet heeft gecontroleerd of de schuif in de riooloverstortvoorziening volledig was geopend na de werkzaamheden. Het hof concludeert dat de onderbouwing van de verwijten van Overste Hof c.s. onvoldoende is, met name omdat niet is aangetoond dat de schade direct het gevolg was van de nalatigheid van BAM. Het hof heeft behoefte aan deskundige voorlichting om te bepalen of BAM inderdaad een onrechtmatige daad heeft gepleegd en of de schade aan Overste Hof B.V. het gevolg is van deze daad. De zaak is aangehouden voor verdere behandeling en deskundigenonderzoek.

Uitspraak

typ. AW
rolnr. C0200240/MA
ARREST VAN HET GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH,
tweede kamer, van 8 juli 2003,
gewezen in de zaak van:
1. de besloten vennootschap OVERSTE HOF B.V.,
gevestigd te Landgraaf,
2. [APPELLANT 2],
wonende te [plaatsnaam],
appellanten bij dagvaarding van 11 maart 2002,
procureur: mr. J.H.M. Erkens,
tegen:
de besloten vennootschap
BAM NBM INFRATECHNIEK ZUID B.V.,
voorheen: [PERSOONSNAAM] TECHNIEK B.V.,
gevestigd te [plaatsnaam],
geïntimeerde,
procureur: mr. J.M. Jonkergouw,
op het hoger beroep tegen het door de rechtbank te Maastricht gewezen eindvonnis van 21 februari 2002 tussen appellanten als eiseressen, hierna ook Overste Hof c.s., en geïntimeerde als gedaagde, hierna ook BAM respectieve-lijk [geïntimeerde].
1. Het geding in eerste aanleg (rolnr. 63891/HA ZA 01-200)
Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar het voormelde vonnis en de daarin genoemde stukken.
2. Het geding in hoger beroep
Het verloop van de procedure blijkt uit de volgende pro-cesstukken:
- de dagvaarding in hoger beroep tevens de memorie van grieven, met vier grieven;
- de memorie van antwoord;
- de pleitnotitie van mr. Ten Hove namens Overste Hof c.s.;
- de pleitnotitie van mr. Breedijk namens BAM;
- het proces-verbaal van de zitting van 15 april 2003 met daaraan gehecht de tekening van de heer [tekenaar].
3. De gronden van het hoger beroep
Voor de inhoud van de grieven verwijst het hof naar de memorie van grieven.
4. De beoordeling
4.1. Het gaat in dit hoger beroep om het volgende.
In deze procedure vorderen appellanten na vermeerdering van eis in eerste aanleg:
a. een verklaring voor recht dat BAM een onrechtmatige daad gepleegd heeft jegens Overste Hof c.s. en dat BAM aansprakelijk is voor de daardoor ontstane schade;
b. BAM te veroordelen tot betaling van f. 154.175,20 aan schadevergoeding;
c. incassokosten, rente en proceskosten.
De rechtbank heeft de vorderingen van Overste Hof c.s. af-gewezen met veroordeling van Overste Hof c.s. in de kosten van de procedure in eerste aanleg.
In hoger beroep vorderen Overste Hof c.s. vernietiging van dit vonnis en toewijzing alsnog van haar vorderingen.
4.2. De grieven hebben de strekking het geschil in volle omvang aan het hof voor te leggen. Het hof zal ze gezamen-lijk behandelen.
4.3. Het hof stelt de volgende feiten vast.
4.3.1. Op het perceel waar Overste Hof B.V. is gevestigd bevindt zich een riooloverstortvoorziening die door de gemeente Landgraaf is geplaatst ten behoeve van de riole-ring.
Grofweg ziet deze riooloverstortvoorziening er als volgt uit. (Zie de tekening van [tekenaar] die hij bij gelegenheid van het pleidooi gemaakt heeft en waarvan beide partijen mededeelden dat die tekening de situatie goed weergeeft. Zie tevens de niet betwiste situatieschets in productie 8 bij conclusie van eis.)
De hoofdriool loopt op een gegeven moment uit op een wer-velventiel-1 (put B, productie 8 cve). Vóór dat wervelven-tiel krijgt het hoofdriool een aftakking met een hoek van ongeveer negentig graden met het hoofdriool. Na een zekere afstand krijgt die aftakking zelf een zijtak. Deze zijtak loopt schuin van de aftakking weg en komt uit in wervel-ventiel-2 (put H, productie 8 cve). Via de wervelventielen kan het rioolwater stromen naar lager gelegen delen van het riool, en uiteindelijk naar de waterzuivering.
De aftakking van het hoofdriool komt uit in een bergbe-zinkbassin, waaruit een afvoerpijp loopt.
Tussen de aftakking en het bergbezinkbassin is direct na de zijtak een schuif geplaatst (put E, productie 8 cve) waarmee het bergbezinkbassin geheel afgesloten kan worden.
De functie van het bergbezinkbassin en de wervelventielen is, verkort weergegeven, om bij extreme regenval, wanneer de afvoercapaciteit van het riool onvoldoende is, het he-melwater tijdelijk op te slaan zodat de kans op overstro-ming van het riool verkleind wordt.
4.3.2. Eind mei 1997 gaf de gemeente Landgraaf opdracht aan [geïntimeerde] een verstopping van wervelventiel-2 te ver-helpen. Op 28 en 29 mei 1997 zijn daartoe door werknemers van [geïntimeerde] werkzaamheden uitgevoerd. Voor de uitvoering van die werkzaamheden hebben zij de schuif in put E
- tussen de in r.o. 4.3.1. genoemde aftakking en het bergbezinkbassin - gesloten. De gemeente Landgraaf gaf bij deze opdracht de instructie dat iedere dag na afloop van de werkzaamheden de schuif weer volledig geopend moest worden. Na afloop van de werkzaamheden hebben de werkne-mers van Linzten de schuif met dertig slagen geopend. Zij hebben niet gecontroleerd of de schuif daarmee volledig open stond.
4.3.3. Op 13/14 juni 1997 vond een hevige regenval plaats, waardoor het riool overstroomde bij de putten E en H. Het rioolwater en rioolslib liep vanuit die putten op het lager gelegen perceel van [appellant 2] en tastte daar de vijvers, de midgetgolfbaan, de parkeerplaats en delen van de bedrijfsgebouwen aan. Op het perceel van [appellant 2] exploiteert Overste Hof B.V. haar horecabedrijf.
4.3.4. Vervolgens heeft de gemeente Landgraaf aan Haskoning Koninklijk Ingenieurs- en Architectenbureau, hierna ook Haskoning, opdracht gegeven een onderzoek in te stellen naar de oorzaak van de overstroming. Haskoning constateerde in een notitie van augustus 1997 dat de schuif die gesitueerd is in put E in de aansluiting naar het bassin voor 70% gesloten was (blz.1 productie 8 cve).
Daarnaast werd geconstateerd dat het wervelventiel in put H twee maal verstopt was en dat de tweede verstopping kon samenhangen met grove delen die in het riool zijn gekomen tijdens werkzaamheden (blz. 1 productie 8 cve). Ten slotte werd geconstateerd dat de afvoercapaciteit van de 70% gesloten schuif onvoldoende is om met redelijke zekerheid geen schade door uitstromend water te verwachten (blz. 2 productie 8 cve).
4.4. Overste Hof c.s. stelt dat [geïntimeerde] een onrechtmatige daad gepleegd heeft jegens haar doordat zij het onderhoud aan de riooloverstort op 28 en 29 mei 1997 niet goed gepleegd heeft met schade als gevolg. Met name verwijt zij [geïntimeerde]:
a. dat haar werknemers de schuif in put E na de onder-houdswerkzaamheden slechts voor 30% heeft geopend en niet voor 100%;
b. dat zij de verstopping van het wervelventiel van put H van eind mei niet goed verholpen heeft.
4.5. Met betrekking tot het verwijt zoals weergeven in r.o. 4.4 onder b. voert Overste Hof c.s. aan dat de tweede verstopping kan samenhangen met grove delen die in het riool zijn gekomen tijdens de werkzaamheden die, zo be-grijpt het hof, verricht zijn door Linzten op 28 en 29 mei 1997. Overste Hof c.s. verwijst in dit kader naar de genoemde notitie van Haskoning.
4.6. Naar het oordeel van het hof bestaat de onderbouwing van dat verwijt slechts uit het feit dat grove delen in het rioolstelsel zijn gekomen die op hun beurt mogelijk de verstopping van het wervelventiel van put H hebben veroor-zaakt. Niet wordt aangegeven op grond van welke waarnemin-gen Overste Hof c.s. weet dat grove delen in het rioolsys-teem gekomen zijn. Tevens wordt niet aangegeven op grond waarvan de genoemde mogelijkheid wordt aangenomen, zodat het hof niet kan beoordelen of het een louter theoretische mogelijkheid is. De notitie van Haskoning geeft op die punten ook geen uitsluitsel.
Het hof komt derhalve tot de conclusie dat Overste Hof c.s. het verwijt zoals weergeven in r.o. 4.4. onder b. onvoldoende onderbouwd heeft.
4.7. Met betrekking tot het verwijt zoals weergeven in r.o. 4.4. onder a. stelt Overste Hof c.s. dat [geïntimeerde] wist of behoorde te weten dat de put niet met dertig slagen geheel geopend kon worden. Zij verwijst naar de gebruiks-aanwijzing van de schuif (productie 12 bij conclusie van repliek), waarin de fabrikant aangeeft dat een schuif als in put E met 150 slagen volledig geopend wordt.
4.8. Linzten brengt daar tegenin dat zij de schuif voor aanvang van de werkzaamheden gesloten heeft met dertig slagen en weer geopend met eveneens dertig slagen, zodat zij de facto niets aan de stand van de schuif veranderd heeft en zij erop mocht vertrouwen dat aldus de schuif volledig geopend was. Voorts voert zij aan dat de schuif mogelijk door het natuurgeweld van de nacht van 13/14 juni 1997 gezakt is. Bij gelegenheid van het pleidooi heeft Linzten tevens gemotiveerd betwist dat zij behoorde te weten dat de schuif niet met 30 slagen volledig geopend werd, maar met 150 slagen.
4.9. Bij deze stand van zaken rust op Overste Hof c.s. het bewijs van haar stelling.
4.10. Ten aanzien van dat deel van de stelling dat ziet op de concrete wetenschap van [geïntimeerde] heeft Overste Hof c.s. geen concreet en gespecificeerd bewijsaanbod gedaan, zodat het hof Overste Hof c.s. niet tot bewijs zal toelaten.
4.11. Met betrekking tot het deel van de stelling dat ziet op de normatieve wetenschap van [geïntimeerde], alsmede met betrekking tot het verweer van [geïntimeerde] dat de schuif moge-lijk door het natuurgeweld van 13/14 juni 1997 gezakt is, heeft het hof behoefte aan deskundige voorlichting.
Het hof stelt voor aan een deskundige de volgende vragen voor te leggen:
a. Behoort een bedrijf als [geïntimeerde] B.V. naar algemeen aanvaarde maatstaven binnen de (riool)branche, te weten dat een schuif als in put E slechts geopend kan worden met 150 slagen, althans met meer dan 30 slagen?
b. Is het mogelijk dat de schuif in put E als gevolg van het natuurgeweld van 13/14 juni 1997 gezakt is? Zo ja, hoe waarschijnlijk is dit, en hoe waarschijnlijk is dat zij zakt tot 70% dicht?
c. Welke opmerkingen acht de deskundige verder nog van belang voor de door het hof te nemen beslissingen?
Nu het deskundigenbericht een onderzoek ten doel heeft in het kader van stellingen van beide partijen zal het hof het voorschot van de deskundige ten laste van beide partijen brengen, ieder voor de helft.
4.12. Het hof zal de zaak naar de rol verwijzen teneinde beide partijen tegelijkertijd in de gelegenheid te stellen te reageren op het voorgestelde aantal deskundige(n) en de voorgestelde vragen. Tevens zal het hof partijen in de gelegenheid stellen namen van deskundige(n) te noemen die geschikt zijn de voorgestelde vragen te beantwoorden. Het hof merkt daarbij op dat het de voorkeur verdient dat beide partijen overeenstemming bereiken over de persoon van de te benoemen deskundige(n) en daarvan blijk geven in de door hen te nemen akten.
4.13. Het hof zal het oordeel over de stellingen van Overste Hof c.s. met betrekking tot het causaal verband tussen de gestelde onrechtmatige daad en de gestelde scha-de, alsmede de hoogte van de schade aanhouden totdat op de vraag is beslist of Linzten een onrechtmatige daad jegens Overste Hof c.s. heeft gepleegd. Dan zullen ook pas de verweren van BAM ten aanzien van het causaal verband en de hoogte van de schade aan de orde komen.
4.14. Het hof houdt iedere verdere beslissing aan.
5. De beslissing
Het hof:
verwijst de zaak naar de rol van 5 augustus 2003, teneinde beide partijen tegelijkertijd in de gelegenheid te stellen een akte te nemen over hetgeen het hof in r.o. 4.12 heeft overwogen;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. Sterk, Keizer en Van Wechem en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 8 juli 2003.