ECLI:NL:GHSHE:2003:AR2325

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
17 maart 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
01/02118
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • G.J. van Muijen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige teruggaaf inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen; anoniementarief

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, staat de voorlopige teruggaaf van inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 2001 centraal. De belanghebbende, een universitair docent, had verzocht om een voorlopige teruggaaf op basis van een bedrag aan in te houden loonbelasting en premie volksverzekeringen van fl. 64.000, gebaseerd op het anoniementarief. De Inspecteur heeft echter de voorlopige teruggaaf vastgesteld op fl. 14.019, waarbij hij rekening hield met een tabeltarief en niet met de door de belanghebbende opgevoerde compensatiepost. Na bezwaar van de belanghebbende heeft de Inspecteur zijn beslissing gehandhaafd, wat leidde tot beroep bij het Hof.

Tijdens de zitting op 28 oktober 2002 is de zaak behandeld, waarbij zowel de belanghebbende als de Inspecteur aanwezig waren. De belanghebbende stelde dat de Inspecteur ten onrechte geen rekening had gehouden met de compensatiepost en dat de wetgeving niet expliciet vereiste dat positieve en negatieve inkomsten gesaldeerd moesten worden. De Inspecteur daarentegen verwees naar een eerder arrest van de Hoge Raad en stelde dat de voorlopige teruggaaf correct was vastgesteld op basis van de geldende wetgeving.

Het Hof oordeelde dat de Inspecteur terecht geen rekening had gehouden met de door de belanghebbende opgevoerde post ter compensatie van het anoniementarief. De wetgeving sluit de door de belanghebbende beoogde teruggaaf uit, en het Hof concludeerde dat het gelijk aan de zijde van de Inspecteur was. De beslissing van het Hof was dat het beroep van de belanghebbende ongegrond werd verklaard, zonder veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

BELASTINGKAMER
Nr. 01/02118
HET GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH
U I T S P R A A K
Uitspraak als bedoeld in artikel 8:66, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, vierde enkelvoudige Belastingkamer, op het beroep van de heer X te Z (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Hoofd van de eenheid particulieren te Y van de rijksbelastingdienst (hierna: de Inspecteur) op het bezwaarschrift betreffende de aan belanghebbende verleende voorlopige teruggaaf inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2001, aanslagnummer 000.00.000.H.10.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. Door middel van een formulier "Voorlopige teruggaaf in verband met aftrekposten" heeft belanghebbende met betrekking tot het jaar 2001 aan de Inspecteur verzocht om voorlopige teruggaaf van inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen waarbij dient te worden uitgegaan van een bedrag aan in te houden loonbelasting en premie volksverzekeringen van in totaal fl. 64.000,--, gebaseerd op het na te melden anoniementarief.
Naar aanleiding van dit verzoek heeft de Inspecteur de voorlopige teruggaaf, welke is gedagtekend 1 mei 2001, vastgesteld op een bedrag van fl. 14.019,--, waarbij hij rekening heeft gehouden met een bedrag aan in te houden loonbelasting en premie volksverzekeringen van fl. 42.352,--, gebaseerd op het tabeltarief.
Na daartegen door belanghebbende tijdig gemaakt bezwaar heeft de Inspecteur de voorlopige teruggaaf bij uitspraak van 3 augustus 2001 gehandhaafd.
1.2. Tegen die uitspraak is belanghebbende tijdig en op regelmatige wijze in beroep gekomen bij het Hof. Ter zake van dit beroep heeft de Griffier van belanghebbende een recht geheven van fl. 60,-- (= € 27,23).
De Inspecteur heeft bij verweerschrift het beroep bestreden.
1.3. Het onderzoek ter zitting heeft met gesloten deuren plaatsgehad ter zitting van maandag 28 oktober 2002 te 's-Hertogenbosch.
Ter zitting zijn toen verschenen en gehoord belanghebbende, alsmede, de Inspecteur.
Het Hof heeft vervolgens het onderzoek ter zitting gesloten en bepaald dat schriftelijk uitspraak wordt gedaan.
2. Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of niet voldoende weersproken, het volgende vast.
2.1. Belanghebbende is als universitair docent in dienstbetrekking werkzaam bij de A te B. Van hem zijn loonbelasting en premie volksverzekeringen ingehouden naar het zogeheten anoniementarief van 52%, vermeld in artikel 26b van de Wet op de loonbelasting 1964 (tekst 2001; hierna: de Wet LB) op grond van het feit dat hij niet heeft voldaan aan de in artikel 29, lid 1, van de Wet LB opgenomen verplichting een document als daar bedoeld ter inzage te verstrekken aan de inhoudingsplichtige.
2.2. Belanghebbende heeft door middel van een formulier "Voorlopige teruggaaf in verband met aftrekposten" met betrekking tot het jaar 2001 aan de Inspecteur verzocht om voorlopige teruggaaf van inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen zoals hiervoor onder 1.1. vermeld. Een fotocopie van het overzicht van gegevens van dat verzoek is door de Inspecteur als bijlage bij zijn verweerschrift overgelegd.
2.3. De Inspecteur is bij het verlenen van de voorlopige teruggaaf uitgegaan van een bedrag aan in te houden loonbelasting en premie volksverzekeringen van fl. 42.352,--, gebaseerd op het tabeltarief van de Wet LB en hij heeft derhalve geen teruggaaf verleend ter zake van de door belanghebbende opgevoerde post ter compensatie van het op hem van toepassing zijn van het anoniementarief.
3. Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
3.1. In geschil is het antwoord op de volgende vragen.
I. Heeft de Inspecteur bij het vaststellen van de voorlopige teruggaaf terecht geen rekening gehouden met de door belanghebbende opgevoerde post ter compensatie van het op hem van toepassing zijn van het anoniementarief?
II. Zo ja, heeft de Inspecteur bij het vaststellen van de voorlopige teruggaaf een juiste systematiek bij de berekening toegepast?
Belanghebbende beantwoordt de beide in geschil zijnde vragen ontkennend, de Inspecteur bevestigend.
3.2. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Ter zitting hebben zij hieraan, belanghebbende deels in afwijking daarvan, nog het volgende, zakelijk weergegeven, toegevoegd:
Belanghebbende:
Ondanks dat een eerdere soortgelijke procedure van hem inmiddels ook bij de Hoge Raad niet tot een voor hem bevredigend resultaat heeft geleid en de op de casus betrekking hebbende wetgeving in zijn algemeenheid bezien in feite ongewijzigd is gebleven, ziet belanghebbende in het bepaalde in artikel 8:72, vierde lid, van de Awb alsmede in het gegeven dat in de Toelichting bij het verzoek voorlopige teruggaaf niet expliciet is te lezen dat in het onderhavige geval positieve en negatieve inkomsten gesaldeerd moeten worden, aanleiding de procedure onverkort te handhaven. Belanghebbende heeft nog steeds niet voldaan aan de op hem rustende identificatieplicht en is ook niet van plan zulks in de toekomst te doen.
De Inspecteur:
De definitieve aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het onderhavige jaar is nog niet geregeld.
De Inspecteur blijft er bij dat het arrest van de Hoge Raad van 23 mei 2001, nummer 36 192, in casu naar analogie dient te worden toegepast.
3.3. Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot vaststelling van de voorlopige teruggaaf op een bedrag van, primair, fl. 34.037,-- en, subsidiair, fl. 21.219,--.
De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de bestreden uitspraak.
4. Beoordeling van het geschil
4.1. Uit het door partijen reeds aangehaalde arrest van de Hoge Raad van 23 mei 2001, nummer 36 192, onder meer gepubliceerd in BNB 2001/280, en dan meer speciaal hetgeen daarin onder 3.3 is overwogen, welk arrest is gewezen op het beroep in cassatie van belanghebbende tegen de uitspraak van de tweede enkelvoudige Belastingkamer van dit Hof van 4 april 2000, nummer 97/01031, betreffende de beschikking tot vermindering van inhouding van loonbelasting en premie volksverzekeringen over de periode 1 februari 1997 tot en met 31 december 1997 en welk arrest, naar het Hof met de Inspecteur van oordeel is, op de onderhavige zaak naar analogie van toepassing is, volgt dat de Inspecteur bij het vaststellen van de voorlopige teruggaaf ook in het onderhavige jaar terecht geen rekening heeft gehouden met de door belanghebbende opgevoerde post ter compensatie van het op hem van toepassing zijn van het anoniementarief.
4.2. De in het in het onderhavige geval toepasselijke artikel 9.3 van de Wet inkomstenbelasting 2001 vermelde limitatieve opsomming van de posten die in een voorlopige teruggaaf kunnen worden verwerkt, sluit voorts uit dat het door belanghebbende beoogde doel kan worden bereikt.
4.3. Al hetgeen belanghebbende overigens nog heeft aangevoerd, kan evenmin tot het door hem gewenste resultaat leiden.
4.4. Het gelijk is derhalve volledig aan de zijde van de Inspecteur. Voor dit geval is niet in geschil dat moet worden beslist als hierna is vermeld.
5. Proceskosten
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb.
6. Beslissing
Het Hof verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gedaan door G.J. van Muijen, lid van voormelde Kamer, en voor wat betreft de beslissing in tegenwoordigheid van R.O.J.M. de Windt, griffier, in het openbaar uitgesproken op: 17 maart 2003
Aangetekend in afschrift aan partijen verzonden op: 17 maart 2003
Het aanwenden van een rechtsmiddel:
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen
van een beroepschrift bij dit gerechtshof (Postadres: Postbus
70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch).
2. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden
uitspraak overgelegd.
3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in
cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is een griffierecht verschuldigd.
Na het instellen van beroep ontvangt U een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. Indien U na een mondelinge uitspraak griffierecht hebt betaald ter verkrijging van de vervangende schriftelijke uitspraak van het gerechtshof, komt dit in mindering op het griffierecht dat is verschuldigd voor het indienen van beroep in cassatie.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.