ECLI:NL:GHSHE:2003:AO4110

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
15 april 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
C01/00798
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Meulenbroek
  • B. Bax-Stegenga
  • A. Thiessen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schadevergoeding na verkeersongeval met letselschade en arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank te Roermond, waarin de vordering tot schadevergoeding na een verkeersongeval werd afgewezen. Het ongeval vond plaats op 9 juli 1988, waarbij [appellant] letsel opliep. De verzekeraar, Zwolsche Algemeene, erkende een aantal schadeposten, maar betwistte de omvang van de schade die [appellant] vorderde. De rechtbank had in haar vonnis van 21 september 2000 vastgesteld dat de door Zwolsche Algemeene betaalde voorschotten de volledige schade dekt, wat door [appellant] werd bestreden in hoger beroep.

Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak opnieuw beoordeeld, waarbij het belang van deskundigenrapporten en de noodzaak van aanvullende informatie over het arbeidsverleden van [appellant] centraal stonden. Het hof merkte op dat er onduidelijkheden waren in de medische rapportages, met name over het functieverlies van [appellant]. Het hof heeft [appellant] in de gelegenheid gesteld om aanvullende gegevens te verstrekken over zijn arbeidsverleden en inkomenssituatie vóór het ongeval, om zo een beter inzicht te krijgen in de schade die hij heeft geleden.

De zaak werd aangehouden voor verdere behandeling, waarbij het hof de partijen uitnodigde om hun standpunten verder toe te lichten. De beslissing van het hof om de zaak aan te houden en aanvullende informatie te vragen, toont de zorgvuldigheid waarmee het hof de belangen van beide partijen in overweging neemt. De uitspraak van het hof zal uiteindelijk bepalend zijn voor de uiteindelijke schadevergoeding die [appellant] kan ontvangen.

Uitspraak

Uitspraak: 15 april 2003
Rolnummer: C01/00798
Zaaknummer rechtbank: 34733/HA ZA 99-691
HET GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH, zevende kamer voor burgerlijke zaken, heeft het volgende arrest gewezen in de zaak van
[APPELLANT],
wonende te [woonplaats],
appellant,
procureur: mr. M.J.M. Verschuren,
tegen
de naamloze vennootschap ZWOLSCHE ALGEMEENE SCHADEVERZEKERING N.V.,
statutair gevestigd te Utrecht, kantoorhoudende te Nieuwegein,
geïntimeerde,
procureur: mr. J.E. Lenglet.
1. HET GEDING IN HOGER BEROEP
De partijen worden hierna aangeduid als respectievelijk [appellant] en Zwolsche Algemeene.
[appellant] is bij exploot van 2 augustus 2001 in hoger beroep gekomen van de door de rechtbank te Roermond gewezen vonnissen, uitgesproken op 21 september 2000 en 3 mei 2001. [appellant] heeft bij memorie van grieven (met één productie) zeven grieven opgeworpen, die door Zwolsche Algemeene bij memorie van antwoord zijn bestreden. Partijen hebben de stukken overgelegd en arrest gevraagd.
2. BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
2.1. Voor de inhoud van de grieven verwijst het hof naar de memorie van [appellant].
2.2. De rechtbank heeft in het bestreden vonnis van 21 september 2000 onder 2.1 tot en met 2.14 een aantal feiten vastgesteld. Tegen de eerste volzin van de vaststelling onder 2.4 is grief 1 gericht. Deze grief komt hierna aan de orde. Nu omtrent de overige feiten tussen partijen geen geschil bestaat, dienen deze (overige) feiten ook in hoger beroep tot uitgangspunt.
2.3. Het gaat in deze zaak, kort gezegd, om het volgende. Op 9 juli 1988 is [appellant] bij een verkeersongeval gewond geraakt. Zwolsche Algemeene is als verzekeraar van de veroorzaker van het ongeval jegens [appellant] aansprakelijk. In overleg tussen [appellant] en Zwolsche Algemeene is de orthopedisch chirurg [naam orthopedisch chirurg 1] ingeschakeld om onderzoek te doen naar de letsels en klachten van [appellant] ten gevolge van het ongeval. In een verslag d.d. 22 maart 1992 van [naam orthopedisch chirurg 1] en [naam orthopedisch chirurg 2](eveneens orthopedisch chirurg) is vermeld dat het volgende bij [appellant] is vastgesteld:
1. heupfunctiestoornis links
2. posttraumatische pre-coxarthrose links
3. achterste kruisbandinsufficientie graad 1+ links
4. posttraumatische retropatellaire dyschondrose links
5. posttraumatische psychische decompensatie
6. ontsierende littekens.
De beschreven restverschijnselen van de heup en de knie kunnen, aldus het verslag (onder 10), worden gezien als een zuiver gevolg van het opgelopen letsel op 9 juli 1988. Er is sprake van een eindtoestand (verslag onder 11). Het blijvend functieverlies van het linkerbeen kan worden gesteld op 49%, het functieverlies van de gehele persoon op 20% (verslag onder 12). Het genoemde percentage van 49 berust mede op de vermelding in het verslag (onder 12.1) van "femurkop-necrose 20%".
Ten tijde van het ongeval was [appellant] als grondwerker werkzaam bij Aben B.V. te [vestigingsplaats]. Hij is daar in dienst geweest van 7 juni 1988 tot en met 9 juli 1988. In de periode voorafgaand aan deze indiensttreding genoot [appellant] veel minder loon dan na zijn indiensttreding bij Aben B.V. Gedurende het jaar dat onmiddellijk aan het ongeval voorafging (13 juli 1987 tot en met 8 juli 1988) genoot [appellant] een loon tot een bedrag van in totaal f 15.777,64 bruto. Daarbij is geen loon genoteerd voor de periode van 1 januari tot en met 6 juni 1988. Door het Sociaal Fonds Bouwnijverheid is aan [appellant] met ingang van 10 juli 1989 een WAO-uitkering toegekend op basis van een arbeidsongeschiktheid van 80-100%. [appellant] heeft in 1990 een WAO-uitkering ten bedrage van f 30.060,06 en in 1991 een WAO-uitkering ten bedrage van f 30.739,44 ontvangen.
Zwolsche Algemeene heeft de volgende bedragen aan schade van [appellant] erkend: kledingschade f 240,-, smartengeld f 25.000,-, buitengerechtelijke kosten (mr. Hilkens) f 4.393,51 (totaal f 29.633,51). Zwolsche Algemeene heeft (in hoger beroep niet bestreden) een bedrag van f 36.740,- aan voorschotten betaald, waaronder f 25.000,- wegens smartengeld en f 240,- wegens kledingschade. Daarnaast heeft Zwolsche Algemeene een bedrag van f 4.931,28 ter zake van buitengerechtelijke kosten en rechtsbijstand betaald aan FNV Rechtskundige Dienst.
2.4 Tussen partijen is in geschil de omvang van de door [appellant] als gevolg van het ongeval geleden en te lijden schade. [appellant] vordert in dit geding (na vermindering van eis in hoger beroep) veroordeling van Zwolsche Algemeene tot betaling van EUR 166.815,31 met wettelijke rente over EUR 95.179,95 vanaf 1 augustus 1999 tot de dag van voldoening. Het door [appellant] gestelde schadebedrag betreft de volgende posten: kledingschade, onkosten wegens aanschaf stevige schoenen, inkomensschade, kosten wegens verlies zelfwerkzaamheid, smartengeld, buitengerechtelijke kosten en wettelijke rente.
2.5 De rechtbank heeft in haar bestreden eindvonnis overwogen dat Zwolsche Algemeene met de door haar betaalde voorschotten en het betaalde bedrag van f 4.931,28 de volledige schade van [appellant] heeft voldaan en de vordering van [appellant] afgewezen.
2.6 In grief 1 klaagt [appellant] dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat in de rapportage van [naam orthopedisch chirurg 1]een tegenstrijdigheid voorkomt en derhalve het percentage functionele invaliditeit gesteld dient te worden op 14% voor de gehele persoon.
2.7 De grief is ondeugdelijk. Ook het hof leest in het verslag van [naam orthopedisch chirurg 1]en [naam orthopedisch chirurg 2] een mogelijke tegenstrijdigheid waar enerzijds onder 5 (röntgenologisch onderzoek) is vermeld "Geen tekenen van ischemische femurkopnecrose" en anderzijds onder 12.1 ("functieverlies linkerbeen") is vermeld "femurkop-necrose 20%". Het betreft hier in elk geval een onduidelijkheid die opheldering behoeft. Anders dan [appellant] in de toelichting op de grief betoogt, biedt het verslag onvoldoende aanknopingspunten voor de conclusie dat [naam orthopedisch chirurg 1]met "femurkop-necrose" onder 12.1 het oog heeft op de in het verslag genoemde "discrete posttraumatische arthotische afwijkingen" dan wel op "voortschrijdende posttraumatische artrose" waarvan [appellant] melding maakt. De klacht dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het percentage functionele invaliditeit gesteld dient te worden op 14% voor de gehele persoon berust op een verkeerde lezing van het tussenvonnis. De rechtbank laat (onder 5.1.2) nu juist in het midden welk percentage tot uitgangspunt moet worden genomen en stelt [appellant] in de gelegenheid te bevorderen dat de gerezen onduidelijkheid op dit punt wordt opgehelderd door een verklaring van [naam orthopedisch chirurg 1]in het geding te brengen waarin een toelichting wordt verstrekt op de eerderbedoelde passages uit het verslag. Evenzeer op een verkeerde lezing van het vonnis berust de klacht in de toelichting op de grief dat de rechtbank in het eindvonnis kennelijk is uitgegaan van 14%. De rechtbank heeft in haar eindvonnis uitdrukkelijk in het midden gelaten - zoals [appellant] in de toelichting op grief 2 overigens ook lijkt te onderkennen - of sprake is van een functieverlies van de gehele persoon van 14% dan wel van 20% omdat het percentage in de wijze van afdoening door de rechtbank zonder belang werd geoordeeld.
2.8 Ook het hof komt het praktisch voor dat de hiervoor gesignaleerde onduidelijkheid in het verslag (kort: hoe valt de in het verslag onder 12.1 genoemde "femurkop-necrose 20%" in overeenstemming te brengen met de opmerking onder 5 "Geen tekenen van ischemische femurkop-necrose"?) wordt opgehelderd door [appellant] in de gelegenheid te stellen zich met betrekking tot dit punt tot [naam orthopedisch chirurg 1]of [naam orthopedisch chirurg 2]te richten. De van de zijde van [appellant] in de toelichting op grief 2 opgeworpen bedenkingen en bezwaren acht het hof voorshands onvoldoende steekhoudend om daarover anders te oordelen. Omdat het voor de beoordeling van het hoger beroep mogelijk van belang is te weten van welk percentage functieverlies van het linkerbeen respectievelijk van de gehele persoon moet worden uitgegaan, zal het hof [appellant] nogmaals in de gelegenheid stellen zich tot [naam orthopedisch chirurg 1]of [naam orthopedisch chirurg 2]te richten. Voor het geval het [appellant] niet lukt de beoogde inlichtingen te verkrijgen, wenst het hof van [appellant] te vernemen welke moeite hij zich te dier zake heeft getroost. In afwachting van dit een en ander houdt het hof de verdere behandeling van grief 2 aan.
2.9 In grief 4, die het hof thans zal bespreken, klaagt [appellant] dat de rechtbank ten onrechte zijn vordering wegens verlies arbeidsvermogen heeft afgewezen.
2.10 Bij tussenvonnis heeft de rechtbank overwogen ten aanzien van de hypothetische situatie van het inkomen van [appellant] bij wegdenken van het ongeval behoefte te hebben aan voorlichting door een deskundige. De rechtbank heeft voorts overwogen dat het van belang is dat gegevens die betrekking hebben op de inkomsten van [appellant] in de jaren voorafgaand aan het ongeval deel uitmaken van het dossier. De rechtbank heeft [appellant] verzocht die gegevens bij akte in het geding te brengen. Bij akte na tussenvonnis is van de zijde van [appellant] naar voren gebracht dat [appellant] met betrekking tot de arbeidsinkomsten over de periode voorafgaande aan het ongeval geen informatie aan zijn procureur heeft verstrekt en dat het Sociaal Fonds Bouwnijverheid geen informatie had die verder teruggaat dan 7 juni 1988. Bij eindvonnis heeft de rechtbank overwogen dat een deskundige bij gebreke van gegevens van [appellant] omtrent zijn arbeidsparticipatie in de jaren voor het ongeval niet in staat geacht moet worden een betrouwbare prognose te geven omtrent het carrièreverloop van [appellant] zonder ongeval, zodat benoeming van een deskundige voor deze schadepost achterwege kan blijven.
2.11 Het hof onderschrijft het oordeel van de rechtbank dat het, om te kunnen bepalen wat naar redelijke verwachting de inkomenssituatie van [appellant] bij wegdenken van het ongeval zou zijn geweest respectievelijk zou zijn, aangewezen is om over méér gegevens omtrent het arbeidsverleden en de inkomenssituatie vóór het ongeval te beschikken dan hiervoor onder 2.3 vermeld. Het hof voegt hier aan toe dat hem geen rechtsregel bekend is die voor de onderhavige zaak meebrengt dat, zoals [appellant] meent, Zwolsche Algemeene dient aan te tonen, althans aannemelijk te maken dat [appellant], het ongeval weggedacht, geen blijvend inkomen zou hebben kunnen genereren van ongeveer f 40.000,- bruto per jaar inclusief vakantiebijslag. Het hof leest zodanige regel ook niet in het door [appellant] genoemde arrest van de Hoge Raad van 15 mei 1998, NJ 1998, 624. Daarin leest het hof wèl dat aan een benadeelde die blijvende letselschade heeft opgelopen geen strenge eisen mogen worden gesteld met betrekking tot het te leveren bewijs van (schade wegens het derven van) de arbeidsinkomsten die de benadeelde in de toekomst zou hebben genoten in de hypothetische situatie dat het ongeval niet zou hebben plaatsgehad.
2.12 Het voorgaande komt er op neer dat het hof, voordat eventueel een arbeidsdeskundige zal worden benoemd, [appellant] - niettegenstaande zijn eerdere opstelling - alsnog in de gelegenheid zal stellen gegevens te verstrekken omtrent zijn arbeidsverleden en inkomenssituatie vóór het ongeval.
2.13 Het hof houdt de verdere bespreking van grief 4, evenals de bespreking van de overige grieven aan.
3. SLOTSOM
Het hof zal de zaak naar de rol verwijzen voor het nemen van een akte aan de zijde van [appellant]. Zwolsche Algemeene zal daarop desgewenst kunnen reageren. Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.
4. BESLISSING
Het hof:
verwijst de zaak naar de rolzitting van 15 juli 2003 voor het nemen van een akte aan de zijde van [appellant] tot het hiervoor onder 2.8 en 2.12 omschreven doel;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. Meulenbroek, Bax-Stegenga en Thiessen en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 15 april 2003 in bijzijn van de griffier.