ECLI:NL:GHSHE:2003:AN9812

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
5 augustus 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
R200300520 + R200300521
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Lamers
  • A. Koens
  • J. Walstock
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de schuldsaneringsregeling en toekenning van de schone lei aan appellanten

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, gaat het om een hoger beroep van twee appellanten, een man en een vrouw, die in het kader van een schuldsaneringsregeling hun verplichtingen niet volledig zijn nagekomen. De rechtbank te 's-Hertogenbosch had eerder vonnissen uitgesproken waarin werd vastgesteld dat de appellanten tekortgeschoten waren in hun verplichtingen. Het hof heeft de mondelinge behandeling op 29 juli 2003 gehouden, waarbij de appellanten, hun advocaten en de bewindvoerder, de heer Duighuisen, aanwezig waren. Het hof heeft kennisgenomen van verschillende rapporten, waaronder medische rapporten van de GGD en voortgangsrapportages van de bewindvoerder. De appellanten hebben aangevoerd dat zij niet in staat zijn om fulltime te werken en dat de nieuwe schulden die zijn ontstaan niet verwijtbaar zijn. Het hof heeft vastgesteld dat de appellanten gedurende de looptijd van de schuldsaneringsregeling hun boedelbijdragen hebben voldaan en dat zij zich hebben gehouden aan de aanwijzingen van de sociale dienst. Het hof oordeelt dat, hoewel er sprake is van een tekortkoming, deze van geringe betekenis is en dat de appellanten recht hebben op een 'schone lei'. Het hof vernietigt de eerdere vonnissen van de rechtbank en bepaalt dat de toepassing van de schuldsaneringsregeling eindigt op het moment dat de slotuitdelingslijst verbindend is geworden, maar dat de verplichtingen van de appellanten reeds zijn geëindigd op 13 december 2002.

Uitspraak

WvR
5 augustus 2003
Rekestenkamer
Rekestnummer R200300520 + R200300521
GERECHTSHOF TE ’S-HERTOGENBOSCH
Arrest
In de zaak met rekestnummer R200300520 in hoger beroep van:
[Appellant],
wonende te Ravenstein, gemeente Oss,
appellant,
de man,
procureur mr. J.A.J. Dappers,
en
in de zaak met rekestnummer R200300521 in hoger beroep van:
[Appellante]
wonende te Ravenstein, gemeente Oss,
appellante,
de vrouw,
procureur mr. J.A.J. Dappers
1. Het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst naar de vonnissen van de rechtbank te ’s-Hertogenbosch van 8 juli 2003, met de nummers 99/424 R en 99/425 R, waarvan de inhoud bij appellanten bekend is.
2. Het geding in hoger beroep
2.1. Bij beroepschrift, ingekomen ter griffie op 15 juli 2003, hebben appellanten verzocht voormelde vonnissen te vernietigen en opnieuw recht doende, te bepalen dat de schuldsaneringsregeling vooralsnog niet beëindigd wordt.
2.2. Gezien de samenhang van beide zaken heeft het hof deze gevoegd behandeld.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 29 juli 2003. Bij die gelegenheid zijn appellanten en hun advocaten, alsmede de heer Duighuisen, bewindvoerder, gehoord.
2.3. Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- de producties, overgelegd bij het beroepschrift;
- een proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 10 juni 2003;
- een rapport van de GGD Zuid-Holland Zuid betreffende de vrouw d.d. 28 januari 2003;
- een rapport van de GGD Zuid-Holland Zuid betreffende de man d.d. 3 maart 2003;
- voortgangsrapportages van de bewindvoerder d.d. 20 juli 2000, 21 februari 2001, 11 oktober 2001, 10 april 2002, 17 oktober 2002 en 23 april 2003
- twee brieven met bijlagen van de advocaat van appellanten d.d. 21 juli 2003.
3. De gronden van het hoger beroep
Het hof verwijst naar de inhoud van het beroepschrift.
4. De beoordeling
4.1. Appellanten zijn met elkaar gehuwd. Bij vonnissen van 13 december 1999 heeft de rechtbank te ’s-Hertogenbosch ten aanzien van appellanten de definitieve schuldsaneringsregeling uitgesproken.
4.2. De totale schuldenlast van appellanten waarvoor de schuldsaneringsregeling van toepassing is, bedraagt op basis van het voortgangsverslag van de bewindvoerder van 23 april 2003 € 13.149,69.
4.3. In het rapport van de GGD van 28 januari 2003 wordt ten aanzien van de vrouw opgemerkt dat zij aandoeningen op psychisch gebied heeft die zich onder andere kenmerken door perioden van neerslachtigheid. De vrouw heeft een beperking in die zin dat er geen extreme druk op haar gelegd kan worden. De GGD acht de vrouw arbeidsgeschikt voor halve dagen, mits er rekening gehouden wordt met voornoemde beperkingen.
4.4. Het rapport van de GGD van 3 maart 2003 vermeldt dat de man lijdt aan suikerziekte en dat er sprake is van hartproblematiek. Zijn cardiale situatie staat echter een normale belasting niet in de weg. De linkerarm is licht beperkt en de man kan niet langdurig staan, lopen of zitten. Zeer zware fysieke belasting is niet mogelijk. De GGD acht de man volledig arbeidsgeschikt voor werkzaamheden indien rekening wordt gehouden met voornoemde beperkingen.
4.5. Bij vonnis van 8 juli 2003 heeft de rechtbank te ’s-Hertogenbosch het saneringsplan vastgesteld, waarin de looptijd van de schuldsaneringsregeling is bepaald op 3 jaar, derhalve tot 13 december 2002. Het hof merkt hierbij op dat dit procesverloop strijdig is met de bepalingen van de Faillissementswet. Immers de normale gang van zaken is dat de rechtbank tegelijk met het saneringsplan de termijn vaststelt gedurende welke de schuldsaneringsregeling wordt toegepast (art. 343 lid 2 Fw). Tegen het einde van deze termijn wordt op voordracht van de rechter-commissaris, op verzoek van de bewindvoerder of van de schuldenaar dan wel ambtshalve door de rechtbank een zitting bepaald (art. 352 lid 1 Fw). Binnen acht dagen na deze zitting doet de rechtbank uitspraak over de vraag of de schuldenaar in de nakoming van een of meer uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen is tekortgeschoten en of de tekortkoming aan de schuldenaar kan worden toegerekend (art. 354 lid 1 Fw). De toepassing van de schuldsanering eindigt van rechtswege zodra de slotuitdelingslijst verbindend is geworden (art. 356 lid 2 Fw). Het ambtshalve vaststellen van een saneringsplan ruim 6 maanden na beëindiging van de looptijd van de schuldsanering acht het hof, zeker gezien de bedoeling van een dergelijk plan, weinig zinvol.
4.5.1 Bij vonnissen van diezelfde datum heeft de rechtbank te ’s-Hertogenbosch vastgesteld dat appellanten toerekenbaar in de nakoming van een of meer uit de schuldsanering voortvloeiende verplichtingen zijn tekortgeschoten en heeft zij bepaald dat deze tekortkoming niet buiten beschouwing blijft. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat appellanten niet hebben aangetoond dat zij gedurende de regeling niet in staat zijn geweest om betaalde arbeid te verrichten, terwijl zij voorts nagelaten hebben te solliciteren. Daarnaast heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat er nieuwe schulden zijn ontstaan van ruim € 1500,-. De rechtbank heeft voorts verstaan dat de toepassing van de schuldsaneringsregeling eindigt op het moment dat de slotuitdelingslijst verbindend is geworden, doch dat de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen van schuldenaar reeds zijn geëindigd op 13 december 2002. Tegen voornoemde vonnissen komen appellanten op.
4.6. Appellanten voeren in hun beroepschrift het volgende aan. Zij kunnen zich niet vinden in de rapporten van de GGD van 28 januari en 3 maart 2003. De man is van mening dat hij niet in staat is om fulltime te gaan werken. Daarnaast is hij onder meer bezig met een cursus houtbewerking bij Laborel om meer kans te maken op de arbeidsmarkt. Laborel heeft hem medegedeeld dat er op termijn werk zal zijn. De vrouw meent niet of nauwelijks in staat te zijn om werk te verkrijgen vanwege het missen van een relevant arbeidsverleden. Zij heeft zich desondanks tot het uiterste ingezet om werk te vinden. Tenslotte stellen appellanten dat zij geen nieuwe schulden, althans geen verwijtbare schulden, hebben gemaakt. De ‘nieuwe’ schuld van € 1500,- betreft volgens hen een jaarafrekening van Essent.
4.7. Het hof overweegt als volgt.
4.7.1. Uit de verslagen van de bewindvoerder blijkt dat appellanten gedurende de gehele looptijd van de schuldsaneringsregeling hun boedelbijdragen hebben voldaan en ook overigens aan de verplichtingen voortvloeiende uit de schuldsaneringsregeling hebben voldaan. Ten aanzien van de verplichting om betaalde arbeid te zoeken neemt het hof in aanmerking dat appellanten zich altijd gehouden hebben aan de aanwijzingen van de sociale dienst van de gemeente Oss. De man was tot juni 2002 door de sociale dienst op basis van medische en arbeidskundige onderzoeken geheel vrijgesteld van de sollicitatieplicht. In juni 2002 werd hij geschikt verklaard voor gesubsidieerde arbeid. Sedertdien volgt de man op aanwijzing van de sociale dienst scholing bij Laborel teneinde zijn arbeidsmogelijkheden richting gesubsidieerd werk te vergroten. De vrouw is nog altijd geheel vrijgesteld van de sollicitatieplicht. Zij heeft een cursus gevolgd om haar kansen op de arbeidsmarkt te vergroten en is momenteel in overleg met de sociale dienst over eventuele verdere scholing. De bewindvoerder heeft appellanten nooit medegedeeld dat zij, ondanks hun vrijstelling, in het kader van de schuldsaneringsregeling toch moesten gaan solliciteren. Hij heeft alleen aangedrongen op een medische verklaring. De resultaten van het medisch onderzoek door de GGD zijn pas na de beëindiging van de schuldsaneringsregeling op 13 december 2002 bekend gemaakt en zien op de situatie van appellanten per december 2002. Naar het oordeel van het hof kan, gelet op het bovenstaande, niet gezegd worden dat appellanten gedurende de looptijd van de schuldsaneringsregeling tekort zijn geschoten in hun verplichting tot het zoeken van betaald werk.
4.7.2. Ter zitting is gebleken dat de nieuwe schuld € 2.162,78 bedraagt en dat deze bestaat uit vorderingen van Essent, VGZ, de NS en de gemeente Oss. Alleen de schuld aan de NS en een klein gedeelte van de schuld aan VGZ zijn gedurende de looptijd van de schuldsaneringsregeling ontstaan. De resterende nieuwe schulden zijn ontstaan na de beëindiging van de schuldsaneringsregeling in december 2002 en mogen derhalve niet in de beoordeling worden meegenomen. Het hof is van oordeel dat het laten ontstaan van de schulden aan de VGZ en de NS een tekortkoming van geringe betekenis is, nu appellanten reeds ten aanzien van de schuld aan VGZ een afbetalingsregeling hebben getroffen en de vordering van de NS (€ 43,-) zodanig gering van omvang is dat verwacht mag worden dat appellanten deze in één keer kunnen voldoen.
4.8. Gezien hetgeen hiervoor is overwogen, is het hof van oordeel dat, voor zover er al sprake is van een tekortkoming in de nakoming van de verplichtingen die uit de schuldsaneringsregeling voortvloeien, deze gezien de geringe betekenis buiten beschouwing kan blijven. Het hof is mitsdien van oordeel dat aan appellanten de ‘schone lei’ kan worden verleend.
5. De uitspraak
Het hof:
vernietigt de vonnissen van de rechtbank te ’s-Hertogenbosch van 8 april 2003, met de nummers 99/424 R en 99/425 R;
opnieuw rechtdoende:
stelt vast dat de schuldenaar in de nakoming van één of meer uit de schuldsanering voortvloeiende verplichtingen is tekortgeschoten;
bepaalt dat deze tekortkoming, gezien haar geringe betekenis, buiten beschouwing blijft;
verstaat dat de toepassing van de schuldsaneringsregeling eindigt op het moment dat de slotuitdelingslijst verbindend is geworden, doch dat de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen van appellanten reeds zijn geëindigd op 13 december 2002.
Dit arrest is gewezen door mrs. Lamers, Koens en Walstock en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 5 augustus 2003 in tegenwoordigheid van de griffier.