ECLI:NL:GHSHE:2003:AN9043

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
28 oktober 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
KGC0201252/MA
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Rechters
  • A. van Etten
  • J. Drijkoningen
  • M. den Hartog Jager
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep ontruimingsvordering wegens hennepkwekerij in huurwoning

In deze zaak gaat het om een hoger beroep in een kort geding dat is ingesteld door een huurder, [appellant], tegen de stichting Woonpunt, die een ontruimingsvordering heeft ingesteld. De ontruiming is gebaseerd op de ontdekking van een hennepkwekerij in de huurwoning van [appellant]. De voorzieningenrechter van de rechtbank te Maastricht had eerder geoordeeld dat [appellant] de woning binnen drie maanden moest ontruimen.

[Appellant] heeft in hoger beroep vijf grieven aangevoerd en verzocht om vernietiging van het vonnis van de voorzieningenrechter. Hij betwist het spoedeisende karakter van de vorderingen van Woonpunt en stelt dat er sinds de ontmanteling van de hennepkwekerij op 2 september 2002 geen sprake meer is van een situatie die in strijd is met de huurovereenkomst. Woonpunt heeft echter aangevoerd dat zij belang heeft bij een onverwijlde ontruiming om een signaal af te geven aan andere huurders.

Het hof heeft de belangen van beide partijen afgewogen en geconcludeerd dat de voorzieningenrechter een onjuist criterium heeft gehanteerd bij de beoordeling van het spoedeisende belang. Het hof oordeelt dat de aanwezigheid van de hennepkwekerij een ernstige tekortkoming in de nakoming van de huurovereenkomst oplevert, maar dat dit niet voldoende grond biedt voor een onmiddellijke ontruiming.

Het hof vernietigt het vonnis van de voorzieningenrechter en wijst de vorderingen van Woonpunt af. Woonpunt wordt veroordeeld in de proceskosten van zowel de eerste aanleg als het hoger beroep. Deze uitspraak is gedaan op 28 oktober 2003 door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch.

Uitspraak

typ. BH
rolnr. KG C0201252/MA
ARREST VAN HET GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH,
zesde kamer, van 28 oktober 2003,
gewezen in de zaak van:
[APPELLANT],
wonende te [woonplaats], [gemeente],
appellant bij exploot van dagvaarding
van 18 november 2002,
procureur: mr. P.C.M. van der Ven,
tegen:
de stichting STICHTING WOONPUNT,
gevestigd en kantoorhoudende te [vestigingsplaats],
gemeente [gemeente],
geïntimeerde bij gemeld exploot,
procureur: mr. J.M.G.A. Sengers,
op het hoger beroep tegen het door de voorzieningenrechter van de rechtbank te Maastricht, sector kanton, locatie [locatie], gewezen vonnis in kort geding van 23 oktober 2002 tussen appellant - [appellant] - als gedaagde en geïntimeerde - Woonpunt - als eiseres.
1. Het geding in eerste aanleg (zaak/rolnr. 118492 CV
EXPL 02-1764)
Voor het verloop van het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.
2. Het geding in hoger beroep
2.1. Bij memorie van grieven heeft [appellant] vijf grieven aangevoerd en geconcludeerd tot vernietiging van het vonnis waarvan beroep en, kort gezegd, tot afwijzing van de door Woonpunt ingestelde vorderingen met haar veroordeling in de kosten van beide instanties.
2.2. Bij memorie van antwoord (met één productie) heeft Woonpunt de grieven bestreden.
2.3. Partijen hebben de stukken aan het hof overgelegd en arrest gevraagd.
3. De gronden van het hoger beroep
Het hof verwijst hiervoor naar de memorie van grieven.
4. De beoordeling
4.1. Het gaat in dit hoger beroep om het volgende.
4.2. Bij schriftelijke huurovereenkomst van 2 oktober 1996 heeft de rechtsvoorgangster van Woonpunt, de Stichting Beter Wonen, met ingang van 10 oktober 1996 aan [appellant] verhuurd de eengezinswoning aan de [adres] te [woonplaats], (thans) gemeente [gemeente]. In artikel 9 lid 1 van de Algemene Huurvoorwaarden voor zelfstandige woonruimte, die op de huurovereenkomst van toepassing zijn, is bepaald dat de huurder het gehuurde als een goed huurder en overeenkomstig de daaraan gegeven bestemming van woonruimte zal gebruiken. Op 2 september 2002 heeft de politie een inval gedaan in de gehuurde woning, waarin op zolder een in werking zijnde hennepkwekerij bleek te zijn ingericht. De politie heeft de hennepkwekerij en de daarbij behorende apparatuur ontmanteld en in beslag genomen.
4.3. Woonpunt heeft [appellant] op 8 oktober 2002 in kort geding gedagvaard voor de voorzieningenrechter van het kantongerecht [locatie]. Kort gezegd heeft zij de veroordeling gevorderd van [appellant] om de woning te ontruimen. Nadat [appellant] zich tegen deze vordering had verweerd, heeft de voorzieningenrechter hem veroordeeld om de woning binnen drie maanden na betekening van het vonnis te ontruimen.
4.4. [appellant] kan zich met deze beslissing niet verenigen en heeft hiertegen vijf grieven aangevoerd. De grieven leggen het hele geschil aan het hof voor en lenen zich voor gezamenlijke behandeling.
4.5. [appellant] heeft zowel in eerste aanleg als in hoger beroep het spoedeisende karakter van de vorderingen van Woonpunt uitdrukkelijk bestreden. Hij heeft in hoger beroep herhaald dat de hennepkwekerij op 2 september 2002 is ontmanteld en dat er sindsdien geen met de huurovereenkomst strijdige situatie meer bestaat. Verder is er naar zijn mening geen sprake (geweest) van overlast.
4.6. Naar het oordeel van het hof is de kantonrechter van een onjuist criterium uitgegaan, door zich bij de beantwoording van de vraag of er sprake is van een spoedeisend belang enkel te baseren op de aard van de gevorderde voorziening. De vraag of een eisende partij in kort geding voldoende spoedeisend belang heeft bij de gevraagde voorziening dient te worden beantwoord aan de hand van een afweging van de belangen van partijen, beoordeeld naar de toestand ten tijde van de uitspraak (HR 29 november 2002, NJ 2003/78).
4.7. Voor wat betreft deze belangenafweging stelt het hof voorop dat een bij voorlopige voorziening bevolen ontruiming een ingrijpende maatregel is, die diep ingrijpt in het woonrecht en de daarmee verbonden huurbescherming van de huurder. Om die reden moet telkens van geval tot geval en met inachtneming van alle betrokken belangen worden beoordeeld of er voldoende (zwaarwegende) bijzondere omstandigheden zijn, die de toepassing van een dergelijke - in de praktijk vaak definitieve - maatregel rechtvaardigen. Te dien aanzien wordt het volgende overwogen.
4.8. Het hof is met de voorzieningenrechter van oordeel dat de aanwezigheid en exploitatie van hennep, op de schaal en de wijze als in de processtukken nader is omschreven, in het bijzonder het commerciële karakter (de hennep was kennelijk niet voor eigen gebruik bestemd) en de gevaarzetting (brand- en ontploffingsgevaar, wateroverlast), aan de zijde van [appellant] een ernstige toerekenbare tekortkoming oplevert in de nakoming van de huurovereenkomst en de daarop van toepassing zijnde Algemene Huurvoorwaarden voor zelfstandige woonruimte. Een dergelijke toerekenbare tekortkoming rechtvaardigt in beginsel de ontbinding van de huurovereenkomst. De vraag is echter of deze tekortkoming ook voldoende grondslag biedt voor een onverwijlde ontruiming bij voorlopige voorziening. Bij de beantwoording van die vraag zijn naar het oordeel van het hof de volgende feiten en omstandigheden van belang.
4.9. Woonpunt heeft ter rechtvaardiging van de door haar ingestelde ontruimingsvordering niet méér aangevoerd dan dat zij belang heeft bij een onverwijlde ontruiming omdat zij hennepkwekerijen in de door haar verhuurde woningen niet duldt en dat zij op deze wijze een signaal wil laten uitgaan naar haar andere huurders teneinde deze te ontmoedigen om soortgelijke activiteiten te ondernemen. Het hof oordeelt dit onvoldoende om op grond hiervan de hiervoor onder 4.7 bedoelde omstandigheden aan te nemen. In dit verband is mede van belang dat gesteld noch gebleken is dat voor of na de inbeslagname op 2 september 2002 omwonenden bij Woonpunt of bij de politie over [appellant] hebben geklaagd, en dat evenmin gesteld of gebleken is dat [appellant] na de inbeslagname de woning (opnieuw) gebruikt voor het kweken van hennepplanten of dat daarvoor gegronde vrees bestaat. Ook overigens is van daadwerkelijke hinder of overlast voor de omgeving niet gebleken.
4.10. Een en ander in aanmerking nemend en na afweging van alle betrokken belangen, komt het hof tot het oordeel dat er zowel ten tijde van het wijzen van het bestreden vonnis door de voorzieningenrechter, als op dit moment geen sprake is (geweest) van een situatie die zodanig ernstig of acuut is, dat van Woonpunt niet kon of kan worden gevergd dat zij de uitkomst van een bodemprocedure afwacht. Het hof neemt hierbij tevens in aanmerking dat sedert 1 januari 2002, als gevolg van de wijzigingen in het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, in beginsel ook in een bodemprocedure op korte termijn een rechterlijk oordeel omtrent een vordering tot ontbinding en ontruiming kan worden verkregen.
4.11. Het voorgaande betekent dat het vonnis waarvan beroep dient te worden vernietigd. Het hof zal de oorspronkelijke vorderingen van Woonpunt alsnog afwijzen. Als de in het ongelijk gestelde partij zal Woonpunt worden veroordeeld in de kosten van beide instanties.
5. De uitspraak
Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep;
opnieuw rechtdoende:
wijst de vorderingen af;
veroordeelt Woonpunt in de proceskosten aan de zijde van [appellant], voor de eerste aanleg tot 23 oktober 2002 begroot op € 180,= aan salaris gemachtigde en voor het hoger beroep tot de dag van deze uitspraak begroot op € 1.041,56, waarvan € 270,56 aan verschotten en € 771,= aan salaris procureur.
Dit arrest is gewezen door mrs. Van Etten, Drijkoningen en Den Hartog Jager en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 28 oktober 2003.