ECLI:NL:GHSHE:2003:AN8744

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
10 juni 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
C0200615-BR
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J.Ch. Koster-Vaags
  • A. van Etten
  • J. Drijkoningen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over beëindiging arbeidsovereenkomst en loonvordering

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door [appellant] tegen een vonnis van de rechtbank te Breda, sector kanton, locatie Tilburg, van 14 maart 2002. [appellant] vorderde in eerste aanleg betaling van loon met nevenvorderingen over de periode van 9 juli 2001 tot 13 augustus 2001, de datum waarop hij zijn dienstverband met de vennootschap onder firma (vof) als beëindigd beschouwde. De vof betwistte deze vorderingen en stelde dat de arbeidsovereenkomst in onderling overleg per 8 juli 2001 was beëindigd. Het hof heeft de feiten vastgesteld zoals deze door de kantonrechter zijn vastgesteld, aangezien daartegen geen grieven zijn ingediend.

Het hof heeft de grieven van [appellant] behandeld, waarbij de tweede en derde grief de meeste aandacht kregen. [appellant] betwistte de overweging van de kantonrechter dat hij een verklaring ex artikel 7:629a BW had moeten overleggen om zijn vordering tot doorbetaling van loon te onderbouwen. Hij voerde aan dat zijn arbeidsongeschiktheid door de vof was erkend en dat de vordering niet betwist had hoeven worden met een dergelijke verklaring. Het hof oordeelde dat de ziekmelding van [appellant] eind juni 2001 vaststond en dat de vof onvoldoende had gemotiveerd dat de arbeidsovereenkomst eerder was beëindigd. Hierdoor was de overgelegde verklaring niet vereist voor het toewijzen van de vordering.

Het hof heeft de vof belast met het bewijs van haar stellingen dat de arbeidsovereenkomst per 8 juli 2001 was geëindigd. De zaak is verwezen naar de rolzitting voor het opgeven van getuigen en verhinderdata. Het hof heeft iedere verdere beslissing aangehouden en het arrest is uitgesproken op 10 juni 2003.

Uitspraak

typ. MB
rolnr. C0200615/BR
ARREST VAN HET GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH,
zesde kamer, van 10 juni 2003,
gewezen in de zaak van:
[APPELLANT],
wonende te [woonplaats],
appellant bij exploot van dagvaarding van 6 juni 2002,
procureur: mr. J.E. Benner,
tegen:
1. de vennootschap onder firma [GEÏNTIMEERDE 1],
gevestigd te [vestigingsplaats],
2. [GEÏNTIMEERDE 2],
3. [GEÏNTIMEERDE 3],
vennoten van geïntimeerde sub 1,
beiden wonende te [woonplaats],
geïntimeerden bij gemeld exploot,
procureur: mr. J.E. Lenglet,
op het hoger beroep van het door de rechtbank te Breda, sector kanton, locatie Tilburg gewezen vonnis van
14 maart 2002 tussen appellant, ook te noemen [appellant],
als eiser en geïntimeerden, tezamen te noemen de vof, als gedaagden.
1. Het geding in eerste aanleg (zaak- en rolnr. 211955-
CV-5785/01)
Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.
2. Het geding in hoger beroep
2.1. Bij memorie van grieven heeft [appellant] vier grieven aangevoerd en geconcludeerd tot vernietiging van het vonnis waarvan beroep en, kort gezegd, tot veroordeling van de vof tot betaling aan [appellant] van loon c.a. over de periode van 9 juli 2001 tot 13 augustus 2001, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de vervaldata tot de dag der algehele voldoening, met veroordeling van de vof in de proceskosten in twee instanties.
2.2. Bij memorie van antwoord heeft de vof de grieven bestreden.
2.3. Partijen hebben daarna uitspraak gevraagd. Het hof heeft de uitspraak bepaald op heden.
3. De gronden van het hoger beroep
Het hof verwijst daartoe naar de inhoud van de memorie van grieven.
4. De beoordeling
4.1. Het gaat in dit hoger beroep om het volgende.
[appellant] heeft in eerste aanleg gevorderd betaling van loon met nevenvorderingen over de periode van 9 juli 2001 tot 13 augustus 2001, de datum dat hij zijn dienstverband met de vof als geëindigd beschouwt.
Het hof zal uitgaan van de door de kantonrechter in het bestreden vonnis vastgestelde feiten, nu daartegen geen grieven zijn gericht.
De vof heeft die vorderingen betwist stellende dat de arbeidsovereenkomst in onderling overleg per 8 juli 2001 is beëindigd.
4.2. Het hof zal eerst de tweede en derde grief van [appellant] behandelen, die de meest vergaande strekking hebben en zich voor gezamenlijke behandeling lenen.
[appellant] bestrijdt daarin r.o. 3.2 van het vonnis, waarin de kantonrechter overweegt dat zij de stellingen van de vof als een betwisting van de gestelde arbeidsongeschiktheid van [appellant] begrijpt en dat [appellant] derhalve zijn vordering tot doorbetaling van loon vergezeld had moeten laten gaan van een verklaring ex art. 7:629a BW, bij gebreke waarvan - zonder redelijke grond- de kantonrechter de vordering van [appellant] heeft afgewezen.
[appellant] voert daartegen aan dat de arbeidsongeschiktheid van [appellant] en de melding daarvan in juni 2001 expliciet door de vof is erkend, en dat hij in redelijkheid het verweer van de vof heeft kunnen begrijpen in die zin dat zij de vordering betwist omdat de arbeidsovereenkomst tussen beiden, eerder, te weten op 8 juli 2001 zou zijn beëindigd. Derhalve behoefde ook de verklaring ex art. 7:629a BW niet te worden overgelegd.
De vof kan zich verenigen met de overwegingen van de kantonrechter.
4.3. Deze grieven zijn, naar het oordeel van het hof, gegrond.
De ziekmelding door [appellant] eind juni 2001 staat tussen partijen vast en door de vof is zelf een brief van GAK Nederland d.d. 31 juli 2001, gericht aan de vof, in het geding gebracht met betrekking tot de ziekte van [appellant] waaruit blijkt van zijn arbeidsongeschiktheid. Ook staat vast dat [appellant] niet meer in het bedrijf van de vof is verschenen sedert 25 juni 2001. Partijen zijn verdeeld over de vraag of de Arbo-dienst van de werkgever of GAK Nederland terzake verantwoordelijk was, doch dit hangt samen met hun geschil omtrent de datum van beëindiging van het dienstverband en dat is in het kader van deze grieven niet relevant.
De desbetreffende ziekmelding, waarnaar [appellant] ook nog heeft verwezen in zijn brief van 4 juli 2001 aan de vof, en de daarop volgende arbeidsongeschiktheid, zijn derhalve, ook in hoger beroep, onvoldoende gemotiveerd bestreden.
Derhalve was overlegging van de verklaring ex art. 7:629a BW ook niet vereist voor het toewijzen van de vordering en dient het vonnis van de kantonrechter, in zoverre te worden vernietigd.
4.4. Grief 1 is gericht tegen r.o. 3.1 waarin wordt overwogen dat [appellant] dient te bewijzen dat de arbeidsovereenkomst op 13 augustus 2001 is geëindigd.
[appellant] stelt dat zijn vordering is gebaseerd op de tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst, en dat, nu de vof stelt dat de arbeidsovereenkomst eerder, en wel op 8 juli 2001 is geëindigd, de vof met het bewijs daarvan dient te worden belast.
De vof stelt dat de kantonrechter [appellant] terecht met het bewijs heeft belast dat de arbeidsovereenkomst op
13 augustus is geëindigd, nu vaststaat dat [appellant] op 11 juni 2001 zijn arbeidsovereenkomst heeft opgezegd en zo snel mogelijk wilde vertrekken en de vof die beëindiging heeft geaccepteerd per 8 juli 2001.
4.5. Het verweer van de vof dat de arbeidsovereenkomst eerder, te weten op 8 juli 2001, is geëindigd is een zelfstandig verweer van de vof tegen de vordering van [appellant] tot doorbetaling van loon met nevenvorderingen tot 13 augustus 2001. Nu dit verweer gemotiveerd wordt betwist en uit de overgelegde correspondentie tussen partijen geen aanknopingspunt is te vinden voor een eerdere beëindiging van de arbeidsovereenkomst, zal de vof, gelijk door haar is aangeboden, worden belast met het bewijs van haar stellingen.
4.6. Grief 4 mist zelfstandige betekenis en kan verder buiten behandeling blijven.
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.
5. De uitspraak
Het hof:
laat de vof toe te bewijzen feiten en/of omstandigheden waaruit kan blijken dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen per 8 juli 2001 is geëindigd;
bepaalt, voor het geval de vof bewijs door getuigen wil leveren, dat getuigen zullen worden gehoord ten overstaan van mr. J.Ch. Koster-Vaags, als raadsheer-commissaris, die daartoe zitting zal houden in het Paleis van Justitie aan de Leeghwaterlaan 8 te ´s-Hertogenbosch op een door deze te bepalen datum;
verwijst de zaak naar de rolzitting van 24 juni 2003 voor opgave van het aantal getuigen en van de verhinderdata van partijen zelf, hun raadslieden en de getuigen op dinsdagen en vrijdagen in de periode juli, september 2003;
bepaalt dat de raadsheer-commissaris na genoemde rolzitting dag en uur van het getuigenverhoor zal vaststellen;
bepaalt dat de procureur van de vof tenminste zeven dagen voor het verhoor de namen en woonplaatsen van de te horen getuigen zal opgeven aan de wederpartij en de civiele griffie;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. Koster-Vaags, Van Etten en Drijkoningen en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 10 juni 2003