parketnummer: 20.001937.03
datum uitspraak: 14 november 2003
tegenspraak;
GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH
meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank te Breda van 1 april 2003 in de strafzaak onder parketnummer 02-017631-00 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats], op [geboortedatum] 1977,
wonende te [adres].
De verdachte heeft tijdig tegen genoemd vonnis hoger beroep ingesteld.
Het onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en de terechtzitting in hoger beroep.
Het hof heeft kennis genomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen van de zijde van de verdachte naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het niet te verenigen is met de hierna te geven beslissing.
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
De ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in zijn strafvervolging
Van de zijde van verdachte is het verweer gevoerd dat het openbaar ministerie in zijn strafvervolging niet-ontvankelijk behoort te worden verklaard omdat het in artikel 6 EVRM bedoelde recht van verdachte op een openbare behandeling van de strafzaak binnen een redelijke termijn zou zijn geschonden. Dit verweer is, zakelijk weergegeven, toegelicht met het argument dat in het bijzonder tussen het horen van de verdachte op 23 juni 2000 en het wijzen van het vonnis in eerste aanleg op 1 april 2003, twee jaar en negen maanden liggen en dat deze termijn te lang is.
Naar het oordeel van het hof is het recht op een openbare behandeling binnen een redelijke termijn hier niet geschonden omdat de termijn noch in zijn geheel noch in zijn afzonderlijke onderdelen als onredelijk moet worden aangemerkt. Het hof merkt voor wat betreft de behandeling van de zaak in eerste aanleg daarbij op dat de zaak ter zitting van 20 februari 2001 is aangehouden in het belang van de verdediging, omdat er geen tolk aanwezig was, terwijl daarna geen sprake is geweest van langdurig stilzitten van de justitiële autoriteiten.
De redengeving van de vrijspraak
Het hof acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte als bovenvermeld is ten laste gelegd, zodat de verdachte daarvan moet worden vrijgesproken.
Ten laste is gelegd, kort gezegd -dat verdachte met geweld een bromfietshelm toebehorende aan [betrokkene] heeft gestolen.
Verdachte heeft verklaard dat hij in de veronderstelling was dat de door hem van [betrokkene] afgepakte helm toebehoorde aan hem, verdachte. Hij had deze helm eerder die dag meegenomen naar het Azielzoekerscentrum, was bij zijn vertrek daar de helm vergeten mee te nemen en was weer op weg naar het Azielzoekerscentrum toen hij uit de tegenovergestelde richting een bromfiets zag aankomen waarop, als duo-passagier, een meisje zat met een helm aan haar arm die er precies zo uitzag als zijn eigen helm.
Het hof acht deze verklaring niet onaannemelijk. Hiervan uitgaande oordeelt het hof dat niet kan worden gezegd dat het oogmerk van verdachte was gericht op de wederrechtelijke toe-eigening van de helm. Weliswaar kon verdachte, naar 's-hofs oordeel, in redelijkheid niet stellig denken dat het zijn helm was, reeds niet omdat -zoals verdachte zelf heeft verklaard - meer van zulke helmen in omloop zijn, maar het bestanddeel "oogmerk" in art. 310 Sr is niet te verenigen met (slechts) voorwaardelijk opzet (vgl. HR 25 oktober 1983, NJ 1984, 300).
Derhalve zal verdachte worden vrijgesproken.
Uit de stukken, met name de verklaring van [betrokkene] en de door haar overgelegde aankoopbon van de helm, blijkt dat [betrokkene] redelijkerwijs kan worden aangemerkt als rechthebbende op de door de politie in beslag genomen helm. Gelet op art. 353, tweede lid, Sv zal het hof de teruggave van de helm aan deze [betrokkene] gelasten.
Vernietigt het beroepen vonnis en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het als voormeld ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Gelast de teruggave van het volgende inbeslaggenomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten: een helm, kleru zwart, merk NAU ace three, aan: [betrokkene], wonende te [adres].
Dit arrest is gewezen door Mr. Valkenburg, als voorzitter
Mrs. Van den Elzen en Claassens, als raadsheren
in tegenwoordigheid van Dhr. Van Baast, als griffier.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 14 november 2003.
U I T D R A A I G E G E V E N S 1e A A N L E G
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats], op [geboortedatum] 1977,
wonende te [adres],
Is bij vonnis van de politierechter in de rechtbank te Breda van 1 april 2003 ter zake van:
"Diefstal, vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken",
veroordeeld tot:
gev.str. 4 wkn OV