ECLI:NL:GHSHE:2003:AM2448

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
17 oktober 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
20.002436.02
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • Mr. Claassens
  • Mrs. Van den Elzen
  • Mr. Simmelink
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Strafbaarheid van vluchtelingen in verband met het bezit van valse reisdocumenten

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 17 oktober 2003 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank te Breda. De verdachte, geboren in 1965, was eerder veroordeeld voor het opzettelijk gebruik maken van een vals reisdocument. De raadsman van de verdachte voerde aan dat artikel 31 van het Vluchtelingenverdrag verbiedt om strafsancties toe te passen op vluchtelingen die onrechtmatig het grondgebied van een verdragsluitende staat binnenkomen of zich daar bevinden. Dit zou volgens hem een strafuitsluitingsgrond opleveren voor de verdachte, die in het bezit was van een vals of vervalst reisdocument.

Het hof overwoog dat, hoewel de verdachte naar eigen zeggen gevlucht was uit zijn land en via Frankrijk naar Nederland was gereisd, de tenlastelegging niet betrekking had op onrechtmatige binnenkomst of verblijf in Nederland, maar op het bezit van een vals reisdocument. Het hof concludeerde dat artikel 31 van het Vluchtelingenverdrag niet van toepassing was op de situatie van de verdachte, omdat hij niet onrechtmatig Nederland was binnengekomen. De verdachte had zich bovendien niet gemeld bij de Franse autoriteiten om asiel aan te vragen, wat ook een belangrijke factor was in de beoordeling van de zaak.

Het hof oordeelde dat er geen omstandigheden waren die de strafbaarheid van de verdachte uitsloten. De verdachte werd derhalve strafbaar geacht voor het bezit van een vals reisdocument. Het hof vernietigde het eerdere vonnis, maar bevestigde dit voor het overige. De uitspraak benadrukt de grenzen van de bescherming die het Vluchtelingenverdrag biedt aan vluchtelingen in strafzaken, vooral in situaties waarin zij in het bezit zijn van valse documenten.

Uitspraak

parketnummer: 20.002436.02
tegenspraak;
na aanh: onip
GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH
meervoudige kamer voor strafzaken
A R R E S T
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank te Breda van 26 juni 2002 in de strafzaak onder parketnummer 02/001389-02 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats], op [geboortedatum] 1965,
thans verblijvende in het Asielzoekerscentrum te Raalte
Het hoger beroep
De verdachte heeft tijdig tegen genoemd vonnis hoger beroep ingesteld.
Het onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en de terechtzitting in hoger beroep.
Het hof heeft kennis genomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen van de zijde van de verdachte naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich met het beroepen vonnis en met de gronden waarop dit berust, behalve voor wat betreft de kwalificatie van het bewezenverklaarde en met toevoeging van de redengeving van de strafbaarheid van de verdachte.
De kwalificatie behoort te luiden als hieronder vermeld.
De tenlastelegging
Nu ten aanzien van de tenlastelegging en de bewezenverklaring niet opnieuw recht wordt gedaan, kan worden volstaan met de omschrijving zoals in het beroepen vonnis vervat.
De strafbaarheid van de verdachte
De raadsman van verdachte heeft aangevoerd dat art. 31 van het Vluchtelingenverdrag de verdragsluitende staten verbiedt om strafsancties toe te passen, op grond van onrechtmatige binnenkomst of onrechtmatig verblijf, op vluchtelingen en dat dit een strafuitsluitingsgrond oplevert op grond waarvan een vluchteling niet kan worden gestraft voor het bezitten van een vals of vervalst reisdocument (art. 231, tweede lid, van het Wetboek van strafrecht).
Het hof overweegt naar aanleiding van dit verweer als volgt.
Art. 31, eerste lid, van het Verdrag betreffende de status van vluchtelingen (Vluchtelingenverdrag; Verdrag van 28 juli 1951, Trb. 1954, 88) luidt:
“De Verdragsluitende Staten zullen geen strafsancties, op grond van onrechtmatige binnenkomst of onrechtmatig verblijf, toepassen op vluchtelingen die, rechtstreeks komend van een grondgebied waar hun leven of vrijheid in de zin van artikel 1 werd bedreigd, zonder toestemming hun grondgebied binnenkomen of zich aldaar bevinden, mits zij zich onverwijld bij de autoriteiten melden en deze overtuigen, dat zij geldige redenen hebben voor hun onrechtmatige binnenkomst of onrechtmatige aanwezigheid.”
Verdachte is naar zijn zeggen gevlucht uit [land]. Hij is met het vliegtuig via Doualla naar Frankrijk (Parijs) gegaan waar hij op het vliegveld is opgehaald met een auto en naar Nederland is gebracht.
Ook indien wordt aangenomen dat een kort oponthoud in een ander land – in dit geval Frankrijk – een beroep op art. 31 van het Vluchtelingenverdrag niet in de weg staat, ondanks het woord “rechtstreeks” in deze bepaling, gaat het verweer niet op. Art 31, eerste lid, van het Vluchtelingenverdrag staat niet toe dat een verdragsluitende staat een strafsanctie toepast op vluchtelingen die zonder toestemming het grondgebied van die staat binnenkomen of zich aldaar bevinden. Deze bepaling betreft derhalve het binnenkomen of verblijven in een verdragsluitende staat zonder geldige titel van binnenkomst of verblijf.
Aan verdachte is echter niet ten laste gelegd dat hij onrechtmatig Nederland is binnengekomen of dat hij zich onrechtmatig in Nederland heeft bevonden, maar dat hij in het bezit was van een reisdocument waarvan hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat het vals of vervalst was. Dit is een ander delict dan waarop art. 31, eerste lid, van het Vluchtelingenverdrag het oog heeft. Dat een vluchteling zich soms bedient van een vals of vervalst reisdocument om het grondgebied, waar hij zich bedreigd weet, te verlaten doet hieraan niet af.
De raadsman heeft verder aangevoerd dat een vluchteling zich wel moet bedienen van valse papieren om het land waarin hij zijn leven niet meer veilig is, te kunnen verlaten. Het bezit van een vals paspoort is volgens de raadsman dan ook een situatie van overmacht.
Het hof acht echter niet aannemelijk geworden dat verdachte verkeerde in een zodanige noodtoestand of blootstond aan een zodanige (van buiten komende) druk, dat hij redelijkerwijze niet anders kon dan zich bedienen van een vals reisdocument. Wat ook zij van de vraag of verdachte zijn land – [naam land] – niet kon verlaten zonder valse papieren, die situatie was geëindigd bij aankomst op het vliegveld van Parijs. Verdachte heeft zich daar echter niet ontdaan van zijn valse paspoort en heeft zich evenmin gemeld bij de Franse autoriteiten om asiel te vragen.
Verdachte is per auto doorgereisd naar Nederland. Toen bij Hazeldonk de inzittenden van de auto werden gecontroleerd door ambtenaren van de marechaussee heeft verdachte het in de tenlastelegging bedoelde Belgische vreemdelingenpaspoort laten zien.
Later bleek verdachte bovendien in het bezit te zijn van een vervalst Nederlands paspoort. Indien al met betrekking tot het bezit van valse papieren een overmachtssituatie heeft bestaan, dan was deze in ieder geval reeds geëindigd bij aankomst in Frankrijk.
Valse papieren zijn niet nodig om asiel te kunnen aanvragen.Ten tijde van de controle van verdachte in Hazeldonk bestond derhalve geen situatie van overmacht voor verdachte, zodat het verweer moet worden verworpen.
Er is ook overigens geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is derhalve strafbaar.
B E S L I S S I N G :
Het hof:
Vernietigt het beroepen vonnis, doch alleen voor zover dit betreft de kwalificatie van het bewezen verklaarde en doet in zoverre opnieuw recht.
Verklaart dat het bewezenverklaarde oplevert:
"In het bezit zijn van een reisdocument waarvan hij weet dat het vals is",
Bevestigt het beroepen vonnis voor al het overige.
Dit arrest is gewezen door Mr. Claassens, als voorzitter
Mrs. Van den Elzen en Simmelink, als raadsheren
in tegenwoordigheid van Mr. Waals, als griffier.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 17 oktober 2003.
Mr. Simmelink is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
U I T D R A A I G E G E V E N S 1e A A N L E G
zaaknr.: 04
tijd : 10.00
verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats], op [geboortedatum] 1965,
,
thans zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande.
Is bij vonnis van de politierechter in de rechtbank te Breda van 26 juni 2002 ter zake van:
"Opzettelijk gebruik maken van een reisdocument waarvan hij wist dat het vals was",
veroordeeld tot:
vier weken gevangenisstraf, met aftrek van de tijd in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebracht,
met vrijspraak van hetgeen meer of anders is tenlastegelegd dan bewezen is verklaard;