ECLI:NL:GHSHE:2003:AL7957

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
23 september 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
C0200558-BR
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Rothuizen-Van Dijk
  • J. Meulenbroek
  • A. Keizer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over de kwaliteit en geschiktheid van een UV-ontsmettingsunit geleverd aan een gerberatelers

In deze zaak staat centraal de vraag of de UV-ontsmettingsunit die door appellante in 1995 aan geïntimeerde is geleverd, voldoet aan de tussen partijen gesloten overeenkomst. Geïntimeerde stelt dat de unit niet aan de eisen voldoet en dat dit heeft geleid tot schimmelvorming in haar gerberateelt, wat aanzienlijke schade heeft veroorzaakt. Appellante betwist deze claims en beroept zich op haar algemene voorwaarden en de eigen schuld van geïntimeerde. De rechtbank heeft in eerdere vonnissen geoordeeld dat de UV-ontsmettingsunit niet geschikt was voor de afgesproken capaciteit en heeft de vorderingen van geïntimeerde grotendeels toegewezen. In hoger beroep heeft appellante grieven ingediend tegen deze oordelen, waaronder de waardering van het tegenbewijs en de verwerping van haar beroep op eigen schuld. Het hof heeft vastgesteld dat de UV-ontsmettingsunit niet voldoet aan de kwaliteitsrichtlijnen en dat dit gevolgen heeft voor de schadevergoeding. Het hof heeft besloten om een deskundigenbericht aan te vragen om de technische aspecten van de zaak verder te onderzoeken. De zaak is aangehouden voor rapportage door de deskundige en verdere behandeling van de overige kwesties.

Uitspraak

typ. AW
rolnr. C0200558/BR
ARREST VAN HET GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH,
tweede kamer, van 23 september 2003,
gewezen in de zaak van:
de besloten vennootschap [APPELLANTE],
gevestigd te [vestigingsplaats], gemeente [gemeente],
appellante,
procureur: mr J.E. Lenglet,
tegen:
de burgerlijke maatschap [GEïNTIMEERDE],
zaakdoende te '[vestigingsplaats], gemeente [gemeente],
geïntimeerde,
procureur: mr J.A.Th.M. van Zinnicq Bergmann,
op het bij dagvaarding van 7 juni 2002 ingeleide hoger beroep van de door de rechtbank te Breda tussen appel-lante, [appellante], als gedaagde en geïntimeerde, [geïntimeerde], als eiseres onder rolnummer 77848/HA ZA 99-1801 gewezen vonnissen van 24 oktober 2000, 1 mei 2001 en 16 april 2002.
1. De eerste aanleg
Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de vonnissen waarvan beroep, die zich bij de processtukken bevinden.
2. Het geding in hoger beroep
Van deze vonnissen is [appellante] tijdig in hoger beroep gekomen.
Bij memorie van grieven heeft [appellante] onder overlegging van producties vijf grieven aangevoerd en geconcludeerd zoals in het petitum van de memorie van grieven nader staat omschreven.
Bij memorie van antwoord heeft [geïntimeerde] onder overlegging van producties de grieven bestreden en geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden vonnis, met veroordeling van [appellante] in de kosten van het geding in hoger beroep, met nakosten en rente.
Vervolgens hebben partijen op 10 juni 2003 hun standpun-ten door hun raadslieden aan de hand van pleitnota's doen bepleiten.
Ten slotte hebben partijen de stukken overgelegd en uit-spraak verzocht.
3. De grieven
Voor de exacte inhoud van de grieven verwijst het hof
naar de memorie van grieven.
4. De beoordeling
4.1 Tegen het tussenvonnis van 24 oktober 2000 zijn geen grieven aangevoerd, zodat [appellante] in haar beroep tegen dit vonnis niet-ontvankelijk verklaard dient te worden.
4.2 Tegen de feiten zoals in dit tussenvonnis onder 3.1 opgenomen, zijn geen grieven gericht, zodat het hof ook in hoger beroep van deze feiten uitgaat. Kortheidshalve verwijst het hof hiernaar.
4.3 Het gaat in deze zaak allereerst om de vraag of de UV-ontsmettingsunit die [appellante] begin 1995 aan [geïntimeerde] heeft geleverd en bij deze heeft geïnstalleerd, voldoet aan de tussen partijen gesloten overeenkomst.
Deze overeenkomst is neergelegd in de schriftelijke op-drachtbevestiging van 9 januari 1995, waarin als capaciteit is aangegeven de ontsmetting van 3 m³ drainwater per uur met een transmissiewaarde van 30%. Verder is hierin onder meer vermeld: "De UV-ontsmettingsunit voldoet aan de kwaliteitsrichtlijnen voor waterontsmetters, samengesteld in augustus 1993 door de projectgroep Waterontsmetters in opdracht van Hagelunie Agrarische Verzekeringen en Federatie van Nederlandse Tuinbouw Studiegroepen NTS." Volgens deze kwaliteitsrichtlijnen moet het water worden blootgesteld aan een stralingsdosis van 100 mJ per cm³.
4.4 Volgens [geïntimeerde] voldoet de UV-ontsmettingsunit niet aan de eisen en heeft een schimmelvorming die zich medio 1998 in de door haar geteelde gerbera's voordeed zich daardoor over de kas kunnen verspreiden, hetgeen tot grote schade heeft geleid. [appellante] betwist een en ander en beroept zich verder op haar algemene voorwaarden en op eigen schuld aan de zijde van [geïntimeerde].
4.5 De rechtbank heeft in het tussenvonnis van 1 mei 2001 voorshands de stelling van [geïntimeerde] bewezen geacht dat de UV-ontsmettingsunit niet geschikt was om 3 m³ drainwater per uur te ontsmetten met een transmissiewaarde van het drainwater van 30% en [appellante] toegelaten tot het tegenbewijs hiertegen. Bij eindvonnis van 16 april 2002 heeft de rechtbank [appellante] niet geslaagd geacht in dit tegenbewijs. Verder heeft de rechtbank met toepassing van de zogenaamde 'omkeringsregel' het causaal verband tussen de tekortkoming en de opgetreden schade aanwezig geacht (beide vonnissen). Het beroep van [appellante] op eigen schuld aan de zijde van [geïntimeerde] heeft de rechtbank in het eindvonnis verworpen. Het beroep van [appellante] op artikel 9.1 van haar algemene voorwaarden (beperking aansprakelijkheid tot verzekering) is in het tussenvonnis van 1 mei 2001 ver-worpen en het beroep van [appellante] op artikel 10.6 van de voorwaarden (garantie installatie) is in het eindvonnis verworpen. Bij dat vonnis heeft de rechtbank de vorderingen van [geïntimeerde] grotendeels toegewezen.
4.6 Grief 1 betreft de waardering van het tegenbewijs, grief 2 het voorshands bewezen achten van het gebrek en het aannemen van het causaal verband, grief 3 het verwerpen van het beroep op eigen schuld, grief 4 het verwerpen van het beroep op de bepalingen in de algemene voorwaar-den en grief 5 op de toewijzing van de vordering van [geïntimeerde].
4.7 Centraal in deze procedure staat de discussie tussen partijen over de vraag of de UV-ontsmettingsunit voldoet aan de overeenkomst en de daarin vermelde kwaliteitsrichtlijnen. Wanneer het antwoord op deze vraag bevestigend is, ontvalt daarmee de grond aan de vordering van [geïntimeerde].
Is het antwoord op deze vraag ontkennend, dan dienen de overige hierboven genoemde kwesties aan de orde te komen. Bij de behandeling van die kwesties is in dat geval mede van belang in hoeverre de UV-ontsmettingsunit niet aan de vereisten voldoet.
4.8 Op grond van hetgeen tot dusver in de procedure naar voren is gebracht en aan producties in het geding is ge-bracht, gaat het hof ervan uit dat de UV-ontsmettingsunit niet aan de overeenkomst voldoet. Immers, uit het door [appellante] in hoger beroep overgelegde overzicht van Boelens, werkzaam bij de leverancier van [appellante] (prod. 3 mvg), blijkt dat de stralingsintensiteit (bij een transmissiewaarde van het water van 30%) bij nieuwe lampen slechts 80 mJ per cm³ bedroegen en bij lampen met ongeveer 7.000 brand-uren ongeveer 60 mJ per cm³. Dat is lager dan de 100 mJ per cm³ waar de kwaliteitsrichtlijnen, hierboven onder 4.3 vermeld, van uitgaan. Door [appellante] is bij het pleidooi ook erkend dat de UV-ontsmettingsunit in zoverre niet aan de kwaliteitsrichtlijnen voldoet. Volgens haar wordt evenwel in de branche tegenwoordig 60 mJ per cm³ toereikend geacht. Door [deskundige 1] is hierover bij het pleidooi gemeld dat de kwaliteitsrichtlijnen ook thans nog uitgaan van 100 mJ per cm³; dit is door [appellante] niet bestreden. Wat hier verder ook van zij, vast staat in ieder geval dat de UV-ontsmettingsunit niet aan de overeengekomen norm voldoet.
4.9 Vervolgens dient aan de orde te komen welke gevolgen dit heeft. Aangezien dit een kwestie betreft die technisch van aard is, acht het hof het wenselijk over een deskundigenbericht te beschikken. Partijen hebben laten weten met de benoeming van een deskundige te kunnen in-stemmen en in dit verband de naam van [deskundige 2] genoemd. Het hof zal de zaak naar de rol verwijzen teneinde partijen in de gelegenheid te stellen nadere (adres)gegevens over de voorgestelde deskundige te verstrekken en zich uit te laten over de vraagstelling aan de deskundige.
4.10 Het hof stelt zich voor in ieder geval de volgende vragen voor te leggen:
1. Welke gevolgen heeft de tekortkoming van de UV-ontsmettingsunit met betrekking tot de vereiste stralingsintensiteit voor de gerberateelt van [geïntimeerde].
2. In welke mate had de schimmelinfectie zich kunnen verspreiden indien de UV-ontsmettingsunit de stralingsintensiteit van 100 mJ per cm³ had geleverd.
3. Vertoont de UV-ontsmettingsunit nog andere tekortkomingen.
4. In hoeverre is de door [geïntimeerde] gestelde schade het gevolg van deze tekortkoming(en).
5. Welke handelingen diende [geïntimeerde] te verrichten om een ongestoorde werking van de installatie te verkrijgen en in hoeverre mocht zij hierbij, gezien de documentatie van [appellante], afgaan op het alarmerings-systeem van de installatie.
6. Indien de bevindingen afwijken van die in een of meer van de in de procedure overgelegde rapporten, wat is daarvan de reden c.q. tot welk commentaar geeft dit aanleiding.
7. Wat acht de deskundige verder nog van belang om op te merken.
4.11 Bij het pleidooi is aan de orde geweest dat door de aansprakelijkheidsverzekeraar van [appellante], Axa, een expertisebureau, Robins Takkenberg, is ingeschakeld en dat [deskundige 1] van dit bureau een rapport heeft opgesteld. Dit rapport is tot op heden niet in het geding gebracht of aan de wederpartij verstrekt. De raadsman van [appellante] bleek bij het pleidooi over een exemplaar van dit rapport te beschikken. Volgens [appellante] is [deskundige 1] op de inhoud ervan teruggekomen. Wat van dit laatste ook zij, het hof acht het voor de hand liggend dat [appellante] dit rapport in het geding brengt, desgewenst voorzien van een nadere toelichting van de opsteller ervan (niet van derden), zodat de door het hof te benoemen deskundige dit bij het uit te voeren onderzoek kan betrekken en de wederpartij en het hof er kennis van kunnen nemen.
4.12 Bij het pleidooi is verder aan de orde geweest dat de verzekeringspolis van [appellante] bij Axa tot op heden niet in het geding is gebracht of aan de wederpartij is verstrekt. Aangezien de inhoud ervan relevant kan zijn bij de beoordeling een van de twee kwesties die [appellante] bij haar vierde grief aan de orde stelt, acht het hof het ook op dit punt aangewezen dat [appellante] de desbetreffende polis en polisvoorwaarden in het geding brengt.
4.13 Het hof zal [appellante] in de gelegenheid stellen de onder 4.11 en 4.12 bedoelde stukken in het geding te brengen.
4.14 Na rapportage door de deskundige zal op de overige kwesties worden ingegaan; dat geldt ook voor het bewijs-aanbod van [appellante] in de memorie van grieven. Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.
5. De beslissing
Het hof:
verwijst de zaak naar de rol van dinsdag 14 oktober 2003 met het hierboven onder 4.9 en 4.13 vermelde doel (appellante eerst);
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. Rothuizen-Van Dijk, Meulenbroek en Keizer en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 23 september 2003.