ECLI:NL:GHSHE:2003:AL1847

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
4 juli 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
00/02991
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen de beschikking van de Inspecteur inzake geen aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 4 juli 2003 uitspraak gedaan in het beroep van de belanghebbende, een Marokkaanse staatsburger die in 1995 in Marokko woonde en in het genot was van een WAO-uitkering. De belanghebbende had geen andere inkomsten en ontving een uitkering van fl. 67.425,=, waarover het maximum aan premie volksverzekeringen van fl. 13.969,= was ingehouden. De Inspecteur had in zijn verweerschrift en tijdens de zitting verklaard dat de aangifte voor het jaar 1995 niet tijdig was gedaan, binnen de termijn van drie jaar na afloop van het kalenderjaar, zoals voorgeschreven door de Wet op de inkomstenbelasting 1964 en de Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 1990. Het Hof achtte deze verklaring geloofwaardig en oordeelde dat de Inspecteur terecht had besloten geen aanslag op te leggen, mede gelet op artikel 12 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen. Het Hof concludeerde dat er geen andere omstandigheden waren die de belanghebbende in aanmerking zouden kunnen laten komen voor het opleggen van een aanslag.

Uitspraak

BELASTINGKAMER
Nr. 00/02991
HET GERECHTSHOF TE 's HERTOGENBOSCH
PROCES-VERBAAL MONDELINGE UITSPRAAK
Uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, tweede meervoudige Belastingkamer, op het beroep van X te Y, Marokko, (hierna: de belanghebbende) tegen de uitspraak van het Hoofd van de eenheid Particulieren/Onder-nemingen Buitenland te P van de rijksbelastingdienst (hierna, evenals de voorzitter van het managementteam van het onderdeel Belastingdienst/Z van de rijksbelastingdienst, de thans ten aanzien van belanghebbende bevoegde inspecteur, aan te duiden als: de Inspecteur) op het bezwaarschrift betreffende de beschikking van de Inspecteur van 29 april 2000 om aan de belanghebbende voor het jaar 1995 geen aanslag inkomsten-belasting/premie volksverzekeringen op te leggen en verrekening van voorheffingen achterwege te laten.
Het onderzoek ter zitting
Het onderzoek ter zitting heeft met gesloten deuren plaatsgevonden ter zitting van het Hof van 20 juni 2003 te 's-Hertogenbosch. Aldaar is de Inspecteur verschenen.
Na de behandeling van de zaak heeft het Hof heden, 4 juli 2003, de volgende mondelinge uitspraak gedaan.
De beslissing
Het Hof verklaart het beroep ongegrond.
De gronden voor de beslissing
1. De belanghebbende, geboren in 1957, heeft de Marokkaanse nationaliteit. Hij heeft het gehele onderhavige jaar (1995) in Marokko gewoond; voorheen heeft hij in Nederland gewoond en gewerkt. Hij is in het genot van een WAO-uitkering naar Marokko geëmigreerd. Hij had het gehele jaar 1995 recht op deze uitkering, in dit jaar ter grootte van fl. 67.425,=. Naast deze uitkering had hij geen andere inkomsten. Op de WAO-uitkering is het maximum aan premie volksverzekeringen ad fl. 13.969,= ingehouden. Op deze uitkering is geen loonbelasting ingehouden, omdat het belastingverdrag tussen Marokko en Nederland het recht van belastingheffing toewijst aan Marokko.
2. De Inspecteur heeft in het verweerschrift gesteld en hij heeft tijdens het onderzoek ter zitting verklaard dat de aangifte over het onderhavige jaar niet is gedaan binnen de ingevolge artikel 64, tweede lid, onderdeel h, ten 2° van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (hierna: de Wet IB 1964) juncto artikel 20, eerste lid, van de Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 1990 gestelde termijn van drie jaar na afloop van het kalenderjaar. Het Hof acht deze verklaring geloofwaardig. Op grond hiervan heeft de Inspecteur, mede gelet op artikel 12 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, terecht bij voor bezwaar vatbare beschikking besloten geen aanslag op te leggen. Gesteld noch gebleken is dat hier sprake is van enige andere omstandigheid op grond waarvan de belanghebbende niettemin op grond van artikel 64 van de Wet IB 1964 in aanmerking komt voor het opleggen van een aanslag.
3. Ten overvloede overweegt het Hof, dat, indien wel een aanslag aan de belanghebbende zou zijn opgelegd, dit niet zou hebben geleid tot een teruggaaf van premies volksverzekeringen, omdat de belanghebbende in het onderhavige jaar over zijn WAO-uitkering de maximum premie volksverzekeringen verschuldigd is. Tussen partijen is kennelijk niet in geschil dat de belanghebbende premieplichtig is op basis van de nationale wetgeving vanwege het genot van de WAO-uitkering. Nu partijen hierbij niet uitgaan van een onjuiste rechtsopvatting, mede gelet op artikel 8, eerste lid, van het Besluit uitbreiding en beperking kring verzekerden volksverzekeringen 1989, KB 164, sluit het Hof zich bij dit oordeel van partijen aan.
Verplichte verzekering van de belanghebbende voor de volksverzekeringen wordt in het onderhavige jaar 1995 evenmin verhinderd door het verdrag tussen Nederland en Marokko inzake sociale verzekering van 14 februari 1972. Op grond van artikel 6, tweede lid, van dit verdrag zijn verzekerden die op het grondgebied van één van beide verdragssluitende partijen werkzaam zijn, onderworpen aan de wettelijke regelingen die van kracht zijn in het land waar zij hun werkzaamheden verrichten. Gesteld noch gebleken is dat de belanghebbende in het onderhavige jaar werkzaam is geweest op het grondgebied van Marokko.
In zijn beroepschrift heeft de belanghebbende nog verwezen naar het belastingverdrag tussen Nederland en Marokko, op grond waarvan uitsluitend Marokko belasting mag heffen over de WAO-uitkering. Voor de volledigheid wijst het Hof erop dat dit verdrag uitsluitend betrekking heeft op belastingen, en niet op socialeverzekeringspremies.
4. Gelet op het vorenstaande moet worden beslist als eerder vermeld.
De proceskosten
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal.
Aldus gedaan door P. Fortuin, voorzitter, G.D. van Norden en M.W.C. Feteris, en voor wat betreft de beslissing in tegenwoordigheid van Th.A.J. Kock, griffier, in het openbaar uitgesproken op 4 juli 2003.
Aangetekend in afschrift aan partijen verzonden
op: 17 juli 2003
Het aanwenden van een rechtsmiddel:
U kunt binnen vier weken na de verzenddatum van deze uitspraak dit gerechtshof schriftelijk verzoeken de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke (Postadres: Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch).
Voor het verkrijgen van een schriftelijke uitspraak bedraagt het griffierecht voor belanghebbende € 43,50.
Het bestuursorgaan is voor het verkrijgen van een schriftelijke uitspraak een griffierecht van € 174,= verschuldigd.
De vervanging van een mondelinge uitspraak door een schriftelijke strekt ertoe de mondelinge uitspraak in een andere vorm vast te leggen. Het gerechtshof mag daarbij de gedane uitspraak niet aan een heroverweging onderwerpen.
Uitsluitend tegen een schriftelijke uitspraak van het gerechtshof staat beroep in cassatie open bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarvoor is eveneens een griffierecht verschuldigd. Het ter verkrijging van een schriftelijke uitspraak betaalde griffierecht wordt door de griffier van de Hoge Raad in mindering gebracht op het voor beroep in cassatie verschuldigde recht.