ECLI:NL:GHSHE:2003:AF8343

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
29 april 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
20.003181.02
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Bergkotte
  • A. van Zon
  • J. de Bruijne
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Nietigheid van de inleidende dagvaarding in drugszaken door onduidelijke tenlastelegging

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 29 april 2003 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de Arrondissementsrechtbank te Maastricht. De verdachte was eerder veroordeeld voor het medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet, maar had hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis. De tenlastelegging in de zaak was gericht op de uitvoer van heroïne en cocaïne naar Duitsland en Frankrijk, maar het hof oordeelde dat de tenlastelegging niet voldeed aan de vereisten van artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering. De onduidelijkheid in de dagvaarding maakte het voor de verdachte onmogelijk om zich adequaat te verdedigen, wat leidde tot de conclusie dat het gerechtshof niet in staat was om een behoorlijk onderzoek te verrichten. Het hof heeft daarom de inleidende dagvaarding nietig verklaard, waarmee het eerdere vonnis werd vernietigd. De uitspraak benadrukt het belang van een duidelijke en begrijpelijke tenlastelegging in strafzaken, vooral in complexe drugszaken waar meerdere feiten en verdachten betrokken zijn. Het hof heeft de zaak behandeld in een meervoudige kamer voor strafzaken, waarbij de voorzitter en de raadsheren de argumenten van zowel de advocaat-generaal als de verdediging hebben gehoord. De uitspraak is gedaan in het openbaar en ondertekend door de rechters en de griffier.

Uitspraak

parketnummer : 20.003181.02
uitspraakdatum : 29 april 2003
tegenspraak
GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH
meervoudige kamer voor strafzaken
A R R E S T
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Maastricht van 27 juni 2002 in de strafzaak onder parketnummer 03/008122-02 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats], [geboortedatum],
wonende te [adres].
Het hoger beroep
De verdachte heeft tijdig tegen genoemd vonnis hoger beroep ingesteld.
Het onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en de terechtzitting in hoger beroep.
Het hof heeft kennis genomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen van de zijde van de verdachte naar voren is gebracht.
Het beroepen vonnis
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het niet te verenigen is met de hierna te geven beslissing.
De geldigheid van de inleidende dagvaarding
Aan de verdachte is tenlastegelegd, dat hij zich in [pleegplaats], in of omstreeks de periode van [pleegdatum],
telkens tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen,
en telkens meermalen, althans eenmaal,
heeft schuldig gemaakt aan -zakelijk weergegeven-
uitvoer van heroïne en/of cocaïne (naar Duitsland en/of Frankrijk) en
uitvoer van heroïne en/of cocaïne (naar Duitsland en/of Frankrijk) in de ruime betekenis van artikel 1, vijfde lid, van de Opiumwet,
subsidiair
verkopen en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren, althans aanwezig hebben van heroïne en/of cocaïne.
Gelet op het verhandelde ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep is het hof van oordeel, dat deze tenlastelegging niet voldoet aan de vereisten, die daar op de voet van het bepaalde bij artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering aan mogen worden gesteld.
Zij is namelijk zodanig onbepaald -niet geheel onbegrijpelijk heeft de verdediging in eerste aanleg gesproken over een doe-het-zelf dagvaarding- dat daaruit niet valt op te maken welk(e) specifiek(e) verwijt(en) zij behelst.
Ook het strafdossier biedt daarvoor geen soulaas.
In het dossier bevindt zich een proces-verbaal van opsporingsonderzoek, opgemaakt tegen verdachte en een aantal medeverdachten, dat een aanzienlijk aantal, hoofdzakelijk bij de Opiumwet strafbaar gestelde, feiten relateert van uiteenlopende aard, op diverse data gepleegd.
Dit proces-verbaal bevat in hoofdzaak de transcripties van meer dan achtduizend afgeluisterde telefoongesprekken, in een aantal waarvan verdachtes voornaam ter sprake komt, zomede het relaas van een groot aantal observaties, bij een aantal waarvan de verdachte is waargenomen. Niet is evenwel zonder meer duidelijk, bij welk(e) beweerdelijk gepleegd(e) strafba(a)r(e) feit(en) de verdachte daardoor als betrokken zou kunnen worden aangemerkt.
Onder deze omstandigheden is de verdachte niet tot een behoorlijke verdediging en het gerechtshof niet tot een behoorlijk onderzoek ter terechtzitting in staat.
Het hof zal de inleidende dagvaarding bijgevolg nietig verklaren.
B E S L I S S I N G :
Het hof:
Vernietigt het beroepen vonnis en doet opnieuw recht.
Verklaart de inleidende dagvaarding nietig.
Dit arrest is gewezen door Mr. Bergkotte, als voorzitter
Mrs. Van Zon en De Bruijne, als raadsheren
in tegenwoordigheid van Dhr. Boekelman, als griffier.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 29 april 2003.
Mr. De Bruijne is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.-
U I T D R A A I G E G E V E N S 1e A A N L E G
zaaknr.: 04
tijd : 11.00
rolnummer: 20.003181.02
verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats], [geboortedatum],
wonende te [adres],
Is bij vonnis van de arrondissementsrechtbank te Maastricht van 27 juni 2002 ter zake van:
subsidiair:"Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, eerste lid, onder B van de Opiumwet gegeven verbod",
veroordeeld tot:
t.a.v. subsidiair: gevangenisstraf voor de duur van 9 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
t.a.v. primair: vrijspraak, zijnde het tenlastegelegde niet wettig en overtuigend bewezen