ECLI:NL:GHSHE:2003:AF8232

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
15 april 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
C0000597-BR1
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Rothuizen-van Dijk
  • M. Sterk
  • A. Keizer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Arrest inzake levering van vazen en bewijsvoering tussen appellante en geïntimeerde

In deze zaak, gewezen door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 15 april 2003, betreft het een hoger beroep van appellante, een rechtspersoon naar Portugees recht, tegen geïntimeerde, eveneens een rechtspersoon naar Portugees recht. De zaak draait om de levering van vazen die volgens afspraak in week 44 van 1997 geleverd zouden moeten worden. Appellante stelt dat de eerste partij vazen niet op tijd is geleverd, terwijl geïntimeerde betwist dat er een fatale termijn was voor de levering.

Het hof heeft in eerdere arresten, waaronder een van 12 februari 2002, al bewijsopdrachten gegeven aan beide partijen. Tijdens de enquête zijn verschillende getuigen gehoord, waaronder getuigen die betrokken waren bij de productie en verkoop van de vazen. De getuigenverklaringen leidden tot de conclusie dat de productie van de vazen in week 44 gereed was, maar dat er problemen waren met de opslag en verpakking, wat de levering vertraagde.

Het hof oordeelt dat appellante niet heeft aangetoond dat de eerste partij vazen niet in week 44 gereed was voor juridische levering. De verklaringen van de getuigen ondersteunen de stelling van geïntimeerde dat de vazen wel degelijk op tijd klaar waren, maar dat de levering door appellante niet tijdig was afgeroepen. Het hof heeft besloten dat er een comparitie van partijen moet plaatsvinden om verdere vragen te bespreken en om te proberen tot een minnelijke schikking te komen.

De zaak is verwezen naar de rolzitting van 29 april 2003 voor het opgeven van verhinderdata van partijen en hun raadslieden. Het hof houdt iedere beslissing aan totdat de comparitie heeft plaatsgevonden.

Uitspraak

typ. AD
rolnr. C0000597/BR
ARREST VAN HET GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH,
tweede kamer, van 15 april 2003,
gewezen in de zaak van:
[APPELLANTE],
h.o.d.n. [handelsnaam appellante],
wonende te [woonplaats],
appellante bij dagvaarding van 6 juni 2000,
procureur: mr. J.E. Benner,
tegen:
de rechtspersoon naar Portugees recht
[GEÏNTIMEERDE],
h.o.d.n. [handelsnaam geïntimeerde],
gevestigd te [vestigingsplaats], Portugal,
geïntimeerde,
procureur: mr. E.G.M. van Ewijk,
als vervolg op het arrest van 12 februari 2002.
6. Het verloop van de procedure
Dit blijkt uit de volgende voor arrestwijzing overgelegde stukken:
- het arrest van dit hof van 12 februari 2002 met de daarin genoemde stukken;
- de processen-verbaal van getuigenverhoor van 15 mei 2002 en 25 september 2002;
- de memorie na enquête met produkties van [geïntimeerde handelend onder handelsnaam geïntimeerde, hierna: geïntimeerde];
- de antwoordmemorie na enquête van [appellante handelend onder handelsnaam appellante, hierna: appellante].
7. De verdere beoordeling van het geschil
7.1. Bij genoemd arrest heeft het hof [geïntimeerde] in de gelegenheid gesteld tegenbewijs te leveren van de volgende voorshands door het hof bewezen geachte stellingen:
1. dat overeengekomen is dat geleverd zou worden in week 44 van 1997;
2. dat de eerste partij vazen niet geleverd is in week 44.
Tevens heeft het hof [geïntimeerde] in de gelegenheid gesteld te bewijzen:
3. dat de overeengekomen termijn een andere strekking had dan die van fatale termijn.
7.2. In enquête zijn gehoord [getuige 1], [getuige 2], [getuige 3] en [getuige 4]. In contra-enquête zijn geen getuigen gehoord.
MET BETREKKING TOT DE BEWIJSOPDRACHT ONDER 1
7.3. In r.o. 4.8 van het genoemde tussenarrest oordeelde het hof dat op [appellante] de bewijslast rust van haar stelling dat afgesproken is dat levering zou plaatsvinden in week 44 van 1997. Tevens oordeelde het hof in r.o. 4.8 van het tussenarrest dat [appellante] tot op tegenbewijs geslaagd was in het bewijs op grond van de vaststaande feiten in r.o. 4.2 onder b, c, e en h van het tussenarrest.
7.4. De getuige [getuige 3] verklaart niet over deze bewijsopdracht.
7.5. Getuige [getuige 2] is belast met de leiding over de commerciële afdeling glas van [geïntimeerde]. Zij verklaart dat het contract tussen [geïntimeerde] en [appellante] tot stand is gebracht door middel van de agent [getuige 4]. Alle contacten met [appellante] zijn via [getuige 4] gelopen, zo verklaart zij verder. Ten slotte verklaart zij dat afgesproken was een levering van 3500 vazen ongeveer in week 44.
Getuige [getuige 4] verklaart dat [appellante] aan hem een levertijd vroeg voor week 44. Ook verklaart hij gezegd te hebben dat deze levertijd geen probleem opleverde.
7.6. Het hof is van oordeel dat de verklaringen van beide getuigen een bevestiging opleveren van de gestelde afspraak dat geleverd moest worden in week 44. Dit oordeel wordt bevestigd door de verklaring van getuige [getuige 1], waar zij verklaart dat op het opdrachtformulier van 14 oktober 1997 met betrekking tot de vazen stond dat de productie gereed moest zijn in week 44 van 1997.
[geïntimeerde] is derhalve niet geslaagd in het tegenbewijs.
7.7. Uit het bovenstaande volgt dat het hof bewezen oordeelt de stelling van [appellante] dat overeengekomen was dat de vazen geleverd zouden worden in week 44 van 1997.
MET BETREKKING TOT DE BEWIJSOPDRACHT ONDER 2
7.8. In r.o. 4.11 van het tussenarrest oordeelde het hof dat op [appellante] het bewijs rust van haar stelling dat [geïntimeerde] de eerste partij niet in week 44 af fabriek geleverd heeft. Ter verduidelijking merkt het hof hier op dat deze bewijsopdracht inhoudt of de producten in week 44 gereed waren voor juridische levering. Blijkens de processtukken hebben beide partijen de bewijsopdracht ook zo uitgelegd.
Tevens oordeelde het hof dat [appellante] op grond van de fax die weergegeven is in r.o. 4.2 onder h van het tussenarrest tot op tegenbewijs geslaagd is in het bewijs.
7.9. Getuige [getuige 1] verklaart dat zij de verantwoordelijke binnen [geïntimeerde] is voor de kwaliteit van de producten alsmede voor de grondstoffen. Tevens verklaart zij dat de productie van de vazen in week 44 gereed was. Er waren, zo gaat zij verder, geen productieproblemen, zoals in de fax van de heer [eigenaar/directeur geïntimeerde] (r.o. 4.2 onder h) staat. Wel waren er capaciteitsproblemen met betrekking tot de opslag van de producten. Daarom werden deze niet verpakt opgeslagen, de voet apart van het bovenstuk. Bij het verpakken zouden de voet en het bovenstuk aan elkaar geplakt worden, hetgeen met een snelheid van wel 5000 stuks per dag kan geschieden. Plakken en verpakken neemt
- zo leert haar ervaring - ongeveer twee of drie dagen in beslag, soms nog niet eens. Bij gelegenheid van het getuigenverhoor heeft de getuige nog een handgeschreven tekst gegeven waarin staat hoeveel vazen in een bepaalde week geproduceerd zijn. In haar verklaring gaf de getuige aan dat zij deze lijst heeft samengesteld op grond van de productieformulieren. Op de lijst staat dat vanaf 25 juli 1997 tot en met 30 oktober 1997 in totaal 3884 vazen geproduceerd waren.
De getuige [getuige 2] verklaart eveneens dat de productie van de bestelde vazen in week 44 gereed was. Evenals de getuige [getuige 1] verklaart zij dat de geproduceerde vazen als gevolg van ruimtegebrek in twee delen werden opgeslagen, te weten de voet en het bovenste gedeelte. Verder verklaart zij dat zodra de klant bevestigd heeft op welke datum de producten worden opgehaald ze worden geplakt, schoongemaakt en verpakt, met een capaciteit van 5000 stuks per dag.
7.10. Op grond van de verklaringen van beide getuigen komt het hof tot het oordeel dat [geïntimeerde] geslaagd is in het tegenbewijs. De bestelde eerste partij vazen waren zodanig gereed dat zij in week 44 juridisch geleverd konden worden.
7.11. In de antwoord memorie na enquête voert [appellante] aan dat de bestelde vazen in week 44 niet gereed waren voor juridische levering. Zij baseert dit standpunt op de verklaring van de beide getuigen dat de vazen in week 44 nog geplakt en verpakt moesten worden alvorens ze geleverd konden worden.
Het hof verwerpt dit standpunt. Weliswaar is juist dat de bestelde vazen nog geplakt en verpakt moesten worden alvorens zij geschikt waren voor aflevering, maar deze omstandigheid maakt het oordeel van het hof niet anders.
Het hof acht het immers op grond van de verklaring van beide getuigen aannemelijk dat de tijd die gemoeid is met plakken en verpakken niet meer bedraagt dan de tijd die ligt tussen het afroepen door [appellante] bij [geïntimeerde] van de vazen voor transport en het daadwerkelijk ophalen van de vazen bij [geïntimeerde] door of namens [appellante].
Het hof tekent daarbij aan dat uit het door de getuige [getuige 1] opgestelde productieoverzicht blijkt dat in week 44 nog maar 85 vazen geproduceerd zijn en dat de overige vazen voor het overgrote deel allang gereed waren in week 44, zodat [appellante] deze vazen geleverd had kunnen krijgen als zij deze tijdig had afgeroepen. Het hof merkt daarbij op dat het geen reden heeft aan de juistheid van de opstelling te twijfelen. Het neemt daarbij mede in beschouwing de betrouwbare indruk die de getuige ten tijde van haar verhoor op de raadsheer-commissaris maakte.
7.12. Alvorens over te gaan op de waardering van het bewijs ten aanzien van de bewijsopdracht onder 3 stelt het hof het volgende aan de orde.
7.13. Aan het oordeel dat [geïntimeerde] geslaagd is in het tegenbewijs onder 2 (met betrekking tot de eerste partij) heeft het hof de getuigenverklaringen van de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] gelegd dat alle bestelde vazen gereed waren voor aflevering in week 44. Het gaat hier om respectievelijk het hoofd van de productieafdeling en het hoofd van de commerciële afdeling glas van [geïntimeerde].
Gezien deze verklaringen wenst het hof nadere informatie van partijen. Het zal daartoe een comparitie van partijen bevelen teneinde aan beide partijen de volgende vragen voor te leggen:
1. Wanneer waren partij twee en drie gereed voor levering aan [appellante]?
2. Heeft [geïntimeerde] aan [appellante] (al dan niet via [getuige 4]) medegedeeld dat de gehele partij klaarstond voor levering?
3. Heeft [appellante] (al dan niet via [getuige 4]) geïnformeerd bij [geïntimeerde] wanneer de gehele partij in week 44 opgehaald kon worden?
4. Hoe denken partijen eventueel hun stellingen op dit punt te gaan bewijzen?
De comparitie zal tevens worden gebruikt om een minnelijke schikking te beproeven.
7.14. Het hof houdt iedere beslissing aan.
8. De uitspraak
Het hof:
bepaalt dat partijen zullen verschijnen voor mr. Sterk als raadsheer-commissaris, die daartoe zitting zal houden in het Paleis van Justitie aan de Leeghwaterlaan 8 te
's-Hertogenbosch op een door deze te bepalen datum, met de hiervoor onder rechtsoverweging 7.13 vermelde doeleinden;
verwijst de zaak naar de rolzitting van 29 april 2003 voor opgave van de verhinderdata van partijen zelf en hun raadslieden op donderdagen in de periode van 4 tot 12 weken na de datum van dit arrest;
bepaalt dat de raadsheer-commissaris na genoemde rolzitting dag en uur van de comparitie zal vaststellen;
houdt iedere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. Rothuizen-van Dijk, Sterk en Keizer en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 15 april 2003.